Het Boek. Jaargang 15
(1926)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 143]
| |
Een paar eenlingen in een bandIn de Provinciale bibliotheek te Leeuwarden bevindt zich een drietal zeldzame kleine 8o boekjes uit de 16e eeuw, in de 17e eeuw vereenigd in één perkamenten band met een in 1624 te ‘Loven’ gedrukt gedicht. 't Eerste boekje is een vertaling van het bekende Theologia Deutsch, door Luther voor 't eerst uitgegeven en een ‘opusculum theologissimum’ genoemd, waarin hij meer echte theologie vond dan bij de gezamenlijke scholastieke Doctoren van alle Universiteiten. In 1518 verscheen het tegelijk te Wittenberg, Leipzig en Augsburg en beleefde in de volgende eeuwen meer dan 70 drukkenGa naar voetnoot1). In de 20e eeuw zijn er 4 uitgaven van verschenen: zoowel in de oorspronkelijke tekst als in modern HoogduitschGa naar voetnoot2). 't Werd in verschillende talen vertaald: in 't Nederlandsch al in 1521 en daarna herhaaldelijk: in de 16e eeuw minstens viermaalGa naar voetnoot3), ook in 't Latijn, door Johannes Theophilus. Deze Latijnsche vertaling is bij Plantijn te Antwerpen uitgegeven in 1558 onder den titel: Libellus aureus, een titel, waaronder ook andere werkjes wel verschenen, b.v. Thomas à Kempis' Imitatio Christi. Toen de Amsterdamsche Univ. Bibl. voor mij rondvroeg in de andere Univ. Bibl. en in de Koninklijke bibl., was 't antwoord, dat er van de Theologia Deutsch of van de Duytsche Theologie (want dezen titel dragen verschillende 17e eeuwsche vertalingen) geen 16e eeuwsche druk aanwezig was. Ook Prof. Kühler en Prof. Becker hadden nooit zoo'n uitgave gezien. Eén heb ik er nu gevonden in de Provinciale bibliotheek te Leeuwarden. 't Is een boekje zonder plaats en jaartal, met signatuur AII - IIII. Voor zoover ik zie, maakt Een merkelick Refereyn, dat volgt op de Theologia Duytsch, deel uit van dit boekje en zou | |
[pagina 144]
| |
wel eens van den vertaler afkomstig kunnen zijn. Die vertaler noemt zich R.V.S. en was hoogstwaarschijnlijk een Zuidnederlander. Naar zijn eigen verklaring verstond hij het Hoogduitsch niet al te best (al is de vertaling vrij juist), maar toch achtte hij zich blijkbaar bekwaam om een betere vertaling te geven dan de bestaande. ‘Totten Leser’ zegt hij o.a.: ‘.... Maar want dyt costelick boecxken wt der hoochduytscher sprake in ons nederlandtsch duytsch ghestelt ende overgheset/ in prente was wtghegaen/ gheintyteleert/ soe wy meynen/ van den ouden Adam dye in ons soudt sterven ende ondergaen/ ende den nyeuwen die in ons soudt opstaen ende leven etc. ende bevonden waert seer incorrect ende vol erroren (wij en weten nyet meer doer schult des oversetters oft des prenters)/ so dat te jaemeren was/ ende te beclaghen waer dat dat lieflick boecxken/ ende wel een costelijcke perle/ hier mede verdruct ende in den slijcke als vergeten/ ongheacht/ ofte veracht soude blijven ligghen. So hevet onser cleynheyt goet ghedocht (ten liefden ende nutte van onsen naesten/ dien dat selve boecxken tot kennisse zijns zelfs ende tot stichtinghe der duecht noch mocht dienen) dat wij die perle weder wt den slijcke opnemen ende dat edele boecxken weder nae dye hoochduytsche spraek te oversien/ Ende dus hebben wij dat wt die hoochduytsche spraecke (hoe wel haer proprieteyt ons niet wel kennelick en is maer so veel Godt ons ghaf te verstaen) weder in ons nederlandtsche duytsch wyllen oversetten....’ 't Merkwaardigste is, dat al de geschriften in den verzamelband getuigen van denzelfden ruimen, ondogmatischen geest, die de liefde het hoogste stelt en Jezus in de eerste plaats als de verpersoonlijking daar van ziet. ‘Jezus alleen is 't Al in al’ heet het in het gedicht, waarmee de bundel sluit: Sinte Bernards Blij-Liedt. 't Is de geest der devoten, der spiritualen, of hoe men ze noemen wil, die menschen van 't ‘innerlijke woord’. Zonde is voor hen: 't niet in God zijn, of liever: de stem Gods in zich niet aan 't woord laten komen en zijn zelfheid of ikheid doen spreken. ‘This al nyet sonder God alleene
Nyet ist al daar God absent is.’
luiden de aanvangsregels van een der strofen van het referein, dat onderteekend is met de spreuk Eewich is so lanck, woorden, die ons dadelijk doen denken aan 't bekende lied van pater Johannes Brugman uit de kring der 15e eeuwsche devoten. Het tweede werkje is getiteld: Van de liefde Gods, een heer- | |
[pagina 145]
| |
lijcke ghetuychenisse, Wat de liefde is, van waer sij coemt, hoe sij vercreghen wordt, ende wat sij inde wtvercoorne werckt. Eerstmael in Hoochduytsch beschreven ende daernae in Nederlantsche sprake overgeset door eenen liefhebber der Waerheyt. 1 Tim. 1 a 5. 1 Joan. 4. b 16. Rom. 8 d. 35. Gheprint Anno 1582. - Sign. AII - DV. Het is mij gebleken de vertaling te zijn van een geschrift van Dr. Johannes von Staupitz, door hem geschreven in 1518 en in de 16e en 17e eeuw onder den titel Von der holdseligen Liebe Gottes nog al eens voorkomende in gezelschap van Theologia Deutsch en Tauler's werken. In de Univ. bibl. te Amsterdam bevindt zich een verzamelband van 1691-'92, waarin, behalve verschillende werken van Tauler, ook Vier uralte Geistreiche Büchlein, Deren 1e Die Teutsche Theologia, 2e. Die Nachfolge Christi, 3e Von der holdseligen Liebe Gottes en 4e Von unserm H. Christlichen Glauben (ook van Staupitz). De beide laatste werkjes waren samen onder den titel Zwey alte Geistreiche Büchlein in 't begin der 17e eeuw (misschien voor 't eerst onder dezen titel?)Ga naar voetnoot1) in 't licht gegeven door Dr. Johann Arnd, “Generaal-Superintendent des löblichen Fürstenthums Lüneburg”. Van de Liefde Gods in het bandje uit de Prov. bibl. bevat twintig hoofdstukken, terwijl 't oorspronkelijke er een en twintig bevat. Het laatste deel van 't oorspronkelijke 20e hoofdstuk en het 21e hfdst. ontbreken in de vertaling, terwijl de laatste alinea in de vertaling niet te vinden is in 't Hoogduitsche werkje: die is er door den vertaler zelf blijkbaar bijgemaakt. Ze bevat trouwens ook niets anders, dan de wensch, dat Jezus ons allen door de liefde Gods tot de ware geloovigheid moge brengen. Van groot belang dunkt mij de uitvoerige voorrede (6 pagina's) van Den Oversetter: daarin immers is een Nederlander aan 't woord van dezelfde gezindheid als Staupitz, doortrokken van den geest der Theologia Deutsch, voor wie het hoogste gebod is: Hebt elkander lief. Hoe ondogmatisch klinkt zoo'n zin: Dan hebt ghi u selven lief, als ghi die dingen doet die u die reden ingheven(sic) ende niet die u de wellust smeeckende(= vleiende) aenprijst, dat is als ghi den engen wech die daer leyt totten leven ende niet den breeden wech die tot der verdervinge street, ingaet.’ | |
[pagina 146]
| |
Het derde werkje in onzen bundel heeft op het titelblad: Onderscheet ende bewijsinghe hoe verre die wterlicke ende innerlicke oeffeningen den menschen voor God gherecht maecken. Item hoe dat een Gheloof/ een Heer ende God is/ daermen Gods woordt hoort/ ende daer buyten Godes woort niet ghehoort en wort. Der liefden grondt ende nutticheyt / den innerlicken mensche te reformeren / dat die wterlicke sterve. Psal. LI. / Schept in mij / o God / een reyn hert / ende vernieuwd in mij eenen willighen Gheest. Anno MDLXVII. Aan de binnenzijde der titelpagina de bijbelteksten: Philip. IV; Esa. XLIX; Hebr. IV; Hebr. XII; Judae I; Rom. VIII. Dit boekje is de vertaling van een heel zeldzaam werkje, waarover men bij Alfred Hegler kan lezen in zijn Beiträge zur Geschichte der Mystik in der Reformationszeit (door W. Köhler uit Hegler's Nachlass uitgegeven in 1906) Archiv für Reformationsgeschichte. Ergänzungsband. Hegler beschrijft hierin den inhoud van een verzamelband, aanwezig in de Stadtbibl. Zürich (Gal. I 256). 't Laatste geschriftje daarin is Underscheydt und bewisung / Wo verne die eusserliche und innerliche ubunge die menschen vor Gott gerecht machen. Item wo das ein glaub ein Herr und Got ist, dar men Gottes wort hort und dar ausser Gottes wort nit gehort wirt. Der lieben grundt und nutz den innerlichen mensch zu reformiren, das der eusserlich sterb, etc. Psalm 51: Schaffe mir Gott ein reyn hertz und erneuwe in mir eynen willigen geist. Anno Dom. MDLXI. De beschrijving van Hegler past geheel voor het vertaalde: dit bestaat ook uit 16 bladen, met het titelblad mee; aan de binnenzijde dezelfde bijbelplaatsen. Ook de voorrede, van Sigmundt Salminger uit München, is vertaald. De schrijver van 't boekje is niet bekend. Op den rand bevinden zich ook, gelijk in 't oorspronkelijk, korte inhoudsopgaven en bijbelplaatsen. Hegler zegt er van (pag. 47 van zijn Beiträge): ‘Es ist mir nicht gelungen, den kleinen Traktat mit einem schon bekannten zu identifizieren.’ Als Hegler dat zei, dan kunnen wij gerust aannemen, dat het werkje zeer zeldzaam is. Misschien dat in de Zuid- of Noordnederlandse bibliotheken nog exemplaren der vertaling aanwezig zijn. Aangaande den inhoud laat ik het woord aan Hegler: Die Ausführungen geben die bekannten Ideen der deutschen Mystik des 14 und 15 Jahrhunderts wieder in der bekannten mystischen Terminologie; individuelle Züge treten nicht hervor. Eine Abfas- | |
[pagina 147]
| |
sung erst im 16. Jahrh. ist möglich, doch nicht wahrscheinlich; die von der Reformation neu aufgeworfenen Fragen sind nicht berührt; spezifisch Täuferisches findet sich nicht. Dagegen spricht manches für eine Abfassung nicht alzu lange vor der Reformationszeit. Die Haltung ist ganz einfach, erbaulich, ähnlich der Theologia Deutsch.’ Let men op de jaartallen: 1561 in 't Hoogduitsch verschenen, 1567 in 't Nederlandsch, dan kan men aannemen, dat onze vertaling bewerkt is naar het boekje door Hegler beschreven. De provinciale bibliotheek te Leeuwarden zal dan ook dit bandje met zijn zeldzamen inhoud wel in haar brandkast bewaren.
Amsterdam. Dr. A. Zijderveld.
Naschrift. Uit Gent meldt men mij, dat in de Univ. bibl. aldaar aanwezig zijn twee exemplaren van Theologia germanica. Een gulden hantboecxken, gedrukt te Antwerpen bij Plantin en J. Moerentorf in 1590. Van de Bibliothèque royale te Brussel ontving ik bericht, dat die in 't bezit is van een Theologia duytsch uit de 16e eeuw, zonder plaats en jaartal. Dit kon wel een zelfde druk zijn als het exemplaar in de bibl. te Leeuwarden. Te Brussel rekent men het onder de ‘livres précieux’. Geen wonder: het Friesche en het Brusselsche zijn de eenige bekende exemplaren in Nederland en België. Zeventiende-eeuwsche drukken komen veelvuldig voor onder den titel Duytsche Theologie. Zoo heet tenminste het boekje, dat in 1644 te Rijp bij Claes Jacobsz. in den Rypen Oechst is gedrukt, en dat toen ‘van nieus uyt het Hooghduyts ghetrouwelyck overgheset was. De Amsterdamsche uitgave van 1682 komt mij voor een herdruk van die uit ‘den Rypen Oechst’ te zijn. De titel Duytsche Theologie heeft soms aanleiding gegeven tot verwarring met een ander werkje, ook in de 16e eeuw gedruckt, n.l. Summa der Godliker Schrifturen Oft een duytsche Theologie, een bewerking naar het Latijnsche werkje Oeconomica Christiana. Deze beide laatste geschriftjes zijn uitgegeven en toegelicht door Dr. J.J. van Toorenenbergen onder den titel: Het oudste Nederlandsche verboden boek (te Leiden bij E.J. Brill 1882.) 't Is 't eerste deel van de Monumenta Reformationis Belgicae.
A.Z. |
|