| |
| |
| |
De beschrijving van het oude Nederlandsche boek in woord en beeld
Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, door Wouter Nijhoff en M.E. Kronenberg. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1923.
L'Art Typographique dans les Pays-Bas pendant les années 1500 à 1540. Reproduction en fac-simile des caractères typographiques, marques d'imprimeurs, gravures sur bois et autres ornements employés pendant cette période, par Wouter Nijhoff. Tome I, les Pays-Bas septentrionaux. Avec 140 planches reproduisant 737 sujets. La Haye, Martinus Nijhoff, 1926.
Lofzangen ter eere van Keizer Maximiliaan en zijn kleinzoon Karel den Vijfde. Met houtsneden en muziek van G. en B. de Opitiis, Antwerpen, Jan de Gheet 1515. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1925.
Wouter Nijhoff kent zeker het Nederlandsche boek in zijne ontwikkeling beter dan iemand anders. Maar hij houdt die kennis niet voor zich alleen. In twee standaardwerken brengt hij alle gegevens bijeen voor de kennis van het boek in een vroeger al te zeer verwaarloosd tijdvak. Hij weet het levende geslacht te winnen voor de kennisneming van wat de voorouders vier eeuwen geleden dachten, schreven, drukten en lazen.
Ieder geletterd Nederlander weet wel, dat in onze gouden eeuw het Nederlandsche boek vooraan stond in de wereld, dat toen drukkers en uitgevers te Amsterdam, te Leiden en in andere Hollandsche steden het beste leverden wat op boekengebied verscheen, dat zij tal van boeken ook in vreemde talen drukten en verspreidden, dat de Elseviers en de Blaeus een wereldberoemden naam hadden.
Echter ontbreekt ons de volledige kennis van het Nederland- | |
| |
sche boek, ook in dien tijd van grooten bloei. Eene volledige goede bibliographie van die jaren hebben we niet. Maar nog slechter stond het met het voorafgaande tijdvak, de zestiende eeuw. Evenals in de naburige landen had de werkzaamheid van de bibliografen zich ook hier langen tijd bijna uitsluitend gericht op de vijftiende eeuw, het tijdvak der zoogenaamde incunabelen. Om tot een wezenlijk inzicht te komen van de ontwikkeling van het boek, is natuurlijk zulk een willekeurig gekozen eindpunt noodlottig; de ontwikkeling is daar niet blijven stilstaan.
| |
| |
Welnu, voor de Nederlanden is dat eindpunt door de krachtige werkzaamheid van Wouter Nijhoff en zijne medewerkers veertig jaren verschoven. Wanneer zijn beide standaardwerken voltooid zijn, liggen alle gegevens voor de kennis van het Nederlandsche boek tot 1540 volledig en geordend vóór ons. Welk een kracht van onderneming, welk eene volhardende nasporing, welk een doorzettende, onverdroten arbeid voor de voltooiing van dit groote werk noodig was, en nog is, is niet te beschrijven. Maar wel loont het de moeite, door eene eenigszins uitvoerige bespreking van de beide werken, die, juist nu de auteur den zestigjarigen leeftijd bereikt, tot voltooiing komen, ten minste iets van de beteekenis van dien voortgezetten arbeid, en van de practische waarde van hetgeen tot stand gebracht is, te doen voelen.
Zien we eerst, wat het in 1923 compleet geworden deel van de Nederlandsche Bibliographie ons heeft gebracht. We bespraken daarvan vroeger (1920) de vier toen verschenen afleveringen, waarin ruim 700 uitgaven waren beschreven; het complete boek geeft 2221 beschrijvingen op 787 bladzijden; registers en voorwerk beslaan nog meer dan 250 bladzijden.
Hiermede is een volkomen afgerond werk tot stand gebracht. Men kan nu niet alleen een bepaalden titel gemakkelijk naslaan om een zeer beknopte maar volledige en nauwkeurige beschrijving van het boek te vinden, maar men vindt bij studies op het gebied van het oude Nederlandsche boek, van welken kant men de bestudeering ook aanvat, de gegevens in overzichtelijke rangschikking. Men vindt altijd den grondslag, waarop men bij zijn werk kan bouwen.
Geheel achteraan staat het alphabetisch register, dat men voor het opzoeken van een schrijver of een werk altijd moet raadplegen. Immers de titels zijn in de beschrijving op de gebruikelijke wijze alfabetisch geordend op den auteursnaam of het eerste substantief, maar daar zijn wijselijk niet, zooals in sommige incunabelcatalogussen, verwijzingen tusschengevoegd. Deze zijn in het alfabetisch register gegeven; eerst door daarin te zoeken kan men van een bepaalden auteur alles vinden. Zoo vindt men er onder Barlandus (Hadrianus), niet alleen de werken, waarvan hij de schrijver is, die onder nr. 221-237 beschreven zijn, maar ook de vele classieke en latere schrijvers die hij heeft uitgegeven en gecommentarieerd, en waarvan de beschrijvingen natuurlijk op de schrijversnamen door het heele boek verspreid staan. Voor een auteur als de fabeldichter Avianus, dien men in de alfabetisch
| |
| |
geordende beschrijvingen op zijn naam niet vindt, verwijst het register ons op Aesopus; immers zijn fabelen zijn geregeld met die van den meer bekenden fabeldichter tezamen uitgegeven. Op Virgilius worden we verwezen naar Vergilius, en daar vinden we niet alleen de werken van den grooten dichter, die we ook dadelijk opzijn naam hadden kunnen zoeken, maar ook den zevende-eeuwschen grammaticus die zich P. Vergilius Maro noemde, en van wien een versje over de letter y achter een schooluitgaafje van Lucianus is gedrukt.
Wie een bepaald werk of de werken van een auteur zoekt, is dus nu volkomen geholpen. Voor den onderzoeker die zijne belangstelling richt op karakter en inhoud van hetgeen in de eerste decaden van de 16e eeuw het licht zag, was iets geheel anders noodig; voor hem is een eveneens met de grootste zorg bewerkt systematisch register gemaakt, dat in een kleine honderd kolommen al de beschreven werken naar den inhoud gegroepeerd geeft, en wel zeer kort, titel in enkele woorden, plaats, datum en jaar van uitgaaf, en het nummer van de beschrijving. Men merkt dadelijk op, dat twee rubrieken alles overheerschen, de theologie en het onderwijs; ze nemen ongeveer twee-derden van de geheele ruimte in. Theologie is in ruimen zin genomen; de onderverdeeling geeft afzonderlijk bijbels, bijbelprenten, leven van Jezus, liturgie, uitlegging der H. Schrift, dogmatiek enz., Luther en de hervorming, devote lectuur en mystiek. Kerkrecht, ordesregels en aflaten zijn bij het Recht ingedeeld, dat een veel kleinere rubriek vormt. Nog kleiner zijn de groepen wis- en natuurkunde, techniek, plant- en dierkunde, geneeskunde. Weer van meer beteekenis zijn geschiedenis en aardrijkskunde, waarbij ook kerkgeschiedenis en heiligenlevens. Maar dan volgt de zeer groote onderwijs-afdeeling, waarbij taal en letteren in hun geheel zijn ingedeeld - zeker terecht, want de klassieke schrijvers zoowel als de humanistische dienen in de eerste plaats de school. Eenigszins buiten het systeem, maar zeker ten gerieve van vele onderzoekers zijn als eigen rubrieken toegevoegd overzichten van de boeken met houtsneden en van de boeken met muziek. De laatste lijst is zeer kort, die van de boeken met houtsneden beslaat verscheidene colommen, en zou nog veel langer zijn als niet de boeken met een enkelen titelrand, wapen of drukkersmerk waren weggelaten. De houtsneden-zoeker vindt nog veel, dat hij eerst nog zal
moeten schiften, want wat zijn er, naast de houtsneden van kunstwaarde een groot aantal prulreeks- | |
| |

Druk van Thomas van der Noot te Brussel c. 1520.
| |
| |
jes van houtsneden voor die vele devote boekjes, waarvan het begin van de zestiende eeuw juist de bloeitijd is!
Nog een derde manier van registreeren was noodig, en wel naar de drukkers en uitgevers. Wie die oude drukken in hun samenhang wil bestudeeren, moet natuurlijk in 't bijzonder letten op den druk en wat daartoe behoort, en moet tegelijk met de boeken de geschiedenis van de drukkers tot een onderwerp van zijne studie maken. En hier laten de bibliotheken den onderzoeker vrijwel in den steek. Voor de incunabelen komen de speciale incunabelcatalogussen te hulp, en op den bewerker van de Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 rustte de verplichting dit ook voor dat tijdvak te doen. Deze taak nu hebben Nijhoff en Mej. Kronenberg met bijzondere zorg vervuld. We vinden in het ‘Register volgens de drukkers’ de steden waar gedrukt is, in alphabetische orde, de drukkers in iedere stad ook weer alfabetisch en onder ieders naam de boeken in tijdsorde gerangschikt, met titels die niet al te zeer bekort zijn, met formaatopgaaf, en het nummer van de beschrijving. Daarbij aansluitend twee overzichten van de namen van drukkers en uitgevers, in alfabetische orde, en weer naar de plaatsen gerangschikt en van de naamlooze adressen, de pseudoniemen en de schijnadressen.
Met dit prachtige stel registers, waarvoor we zeker naast Nijhoff zijn medewerkers dankbaar mogen zijn, is de Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 een model van beschrijving van oude boeken geworden, de zekerste bron van inlichting voor de kennis van het Nederlandsche boek in het behandelde tijdperk. Volledig is het werk nog niet; Mejuffrouw Kronenberg gaat in voortdurend overleg met Nijhoff rusteloos voort met het opsporen van boeken in nog niet voldoende onderzochte verzamelingen, en geeft van hare vondsten geregeld overzichten, en daartoe behooren eene reeks van studies in Het Boek, die telkens weer nieuwe ontdekkingen over de werkzaamheid van onze oude drukkers aan het licht brengen. Zelfs over de Amsterdamsche drukken en uitgaven, die reeds sinds jaren door Moes en mij zoo stelselmatig onderzocht en beschreven zijn, krijgen we nog herhaaldelijk belangrijke nieuwe gegevens.
We deelden nog niets mede over het voorwerk van de Nederlandsche Bibliographie, en dit is voor onze kennis van den gang van de jarenlange studie van Nijhoff toch ook van wezenlijk belang. De auteur vertelt in eene inleiding, hoe weinig er nog aan de
| |
| |

Druk van Jan Lettersnijder te Antwerpen 1526
| |
| |
Nederlandsche postincunabelen was gewerkt, en hoe weinig stelselmatig ze in onze bibliotheken bijeengebracht waren; alleen in onze Koninklijke Bibliotheek waren ze evenals de incunabelen bijeen geplaatst. Overal elders was de speurder gedwongen de catalogussen van het begin tot het einde door te loopen om ze te vinden. In ons land is die reuzen-arbeid ten slotte vrij volledig verricht, maar er kan overal nog wel iets zitten dat aan de aandacht is ontsnapt. Van de Belgische bibliotheken is eigenlijk alleen de Koninklijke te Brussel stelselmatig doorzocht; tot de boekerij van den Hertog van Aremberg had Nijhoff toegang gekregen, toen plotseling in 1914 de oorlog uitbrak en het werken belette. Zoo zijn in Duitschland alleen de Staatsbibliotheek te Berlijn en de Stadsbibliotheek te Keulen, in Engeland alleen het Britsch Museum geheel doorzocht, en wat in Fransche, Italiaansche en Scandinavische bibliotheken schuilt, is slechts in bijzondere gevallen genoteerd. De stelselmatige rondvraaglijsten aan bibliothecarissen brachten geleidelijk nieuwe aanwinsten aan, maar toen in 1914 deze wijze van werken onmogelijk werd, moest Nijhoff besluiten voorloopig het streven naar verdere volledigheid te laten varen, en persklaar te maken, wat reeds sinds 1901 als ‘feuilles provisoires’ was gegeven en wat er nog bij was gekomen, en zoo is door de hulp van Mej. Kronenberg die dezen belangrijken arbeid op zich nam, de Bibliographie tot het volledig afgewerkte boek gegroeid, dat we nu tot ons gebruik hebben. De schrijver vermeldt ook met waardeering de medewerking van Pater Bonaventura Kruitwagen, die hem gedurende twintig jaren met raad en daad ter zijde stond, en ten slotte o.a. ook het reeds besproken Alfabetische Register heeft gemaakt.
Een aardige mededeeling krijgen we in een nootje, nl. over de taal van de beschreven boeken. Te Leuven zijn zoo goed als uitsluitend Latijnsche boeken gedrukt, te Antwerpen ook heel wat meer Latijnsche dan Nederlandsche, en het aantal drukken in andere talen, ook in het Fransch, is in verhouding verdwijnend klein. Met recht wijst dan ook de auteur de meening van een Belgischen bespreker terug, dat het beter zou zijn geweest het boek in een Fransch gewaad te steken.
Van de boeken in vreemde talen is geen volledig overzicht gegeven, maar men vindt ze door in de verschillende rubrieken van het Systematische register te zoeken.
Achter de inleiding worden nog heel opmerkenswaardige be- | |
| |
schouwingen en lijsten gegeven over de plaatsen waar gedrukt is, en over het aantal drukkers dat in elke stad heeft gewerkt, zoowel vóór als na het jaar 1500. Afdoende cijfers kan men hier voor geen van beide de tijdvakken geven, daar Campbell evenmin gegeel compleet was voor de incunabelen als Nijhoff-Kronenberg voor de postincunabelen, maar beide geven zooveel dat de conclusies toch wel de werkelijkheid benaderen. Wat voor de 16e eeuw vóór alles in 't oog valt, is de overwegende beteekenis van Antwerpen als drukplaats.
In eene bibliographische beschrijving van een oud boek zit voor den goeden verstaander heel veel; maar voor den belangstellenden leek geeft zij niet genoeg. Heeft deze het boek zelf niet onder zijn bereik, dan zal hij zich toch moeielijk kunnen voorstellen hoe het er uit ziet. Onze groote bibliografen hebben al lang begrepen dat naast de beschrijvingen afbeeldingen noodig zijn. Het boek van Campbell is heel mooi en rijk van inhoud, maar daarnaast moet men het plaatwerk van Holtrop gebruiken, wil men een indruk hebben van onze incunabelen. Nijhoff heeft van den aanvang af het dubbele plan opgezet om van de postincunabelen eene beschrijving, en tegelijk eene reeks afbeeldingen te geven. Ook de uitvoering van de beide plannen moest samengaan; bij het bestudeeren en beschrijven van de zeldzame boeken en boekjes moesten meteen van een aantal bladen afbeeldingen worden gemaakt, die gaandeweg eene reeks zouden vormen, waarin men het Nederlandsche boek in zijne ontwikkeling van 1500 tot 1540 zou kunnen volgen. In 1901 verscheen het eerste bundeltje ‘feuilles provisoires’ voor de bibliographie, in 1902 zag de eerste aflevering van de Art Typographique het licht. Een 15- à 20-tal afleveringen zouden elk op 12 bladen ongeveer 50 afbeeldingen geven. Tot 1918 verschenen 21 afleveringen, en nu wachtte nog het moeielijkste deel van de taak, de definitieve indeeling, afronding en daarbij gedeeltelijke herziening, en ook de toevoeging van een toelichtenden tekst, die dit rijke materiaal overzichtelijk zou maken.
Het gereed komen van de Bibliographie maakte natuurlijk ook de afwerking van dit daarbij aansluitende plaatwerk dringend noo- | |
| |
dig. In 1926 kwam zij in hoofdzaak tot stand, gereed kwam een eerste deel, dat de Noord-Nederlandsche postincunabelen in afbeelding geeft. De Antwerpsche drukken en de overige Zuid-Nederlandsche worden gerangschikt tot een tweede deel. Deze geographische indeeling beantwoordt aan een practischen eisch; ze geeft geene rationeele splitsing van de oude Nederlandsche drukken. Wie het materiaal eenigszins kent, of wie het uit de gegeven afbeeldingen met eenige zorg heeft bestudeerd, weet dat er een enge verwantschap, ja rechtstreeksche samenhang is tusschen de Antwerpsche en de Hollandsche drukken, meer dan tusschen de eerstgenoemde en de drukken van Leuven, Brussel, Gent en Brugge, ook meer dan tusschen de Hollandsche drukken en die van Deventer en andere oostelijk in ons land gelegen plaatsen. Practisch was eene verdeeling in tweeën echter alleen mogelijk door de Antwerpsche uitgaven, die in 't geheel grooter in aantal zijn dan alle andere tezamen, van de Hollandsche te scheiden, en dan lag de geographische scheiding tusschen Noord en Zuid voor de hand.
Nu ligt dan dat eerste deel, de afbeeldingen van de Noord-Nederlandsche drukken, afgerond voor ons. En als we de slot-aflevering, die deze afronding heeft gebracht, bekijken, dan krijgen we een gevoel van ontzag voor den arbeid, het overleg en de kennis van het onderwerp, die hieraan zijn besteed, om van de kosten van deze extra-aflevering niet te spreken.
Het alfabet toont ons allereerst een blad met Alkmaarsche prentjes, naar een paar boekjes in 1518 in die stad gedrukt door Johannes Daventriensis. Dit blad is nieuw gegeven in plaats van een ouder, omdat de naam Pafraet, vroeger eenigszins willekeurig aan dezen drukker gegeven, niet mocht blijven staan, en ook op grond van een gebruikte houtsnee nog een enkel boekje meer aan Johannes kon worden toegeschreven.
Voor Amsterdam moest de willekeurige toeschrijving van een boekje aan een zekeren Claes de Prenter worden weggenomen, wat ook vernieuwing van een blad noodig maakte; voor Doen Pieterszoon was een verbeterblad noodig wegens gewijzigde dateering van een belangrijk houtsneewerk, en werden tevens aan de twaalf vroeger gegeven bladen nog twee nieuwe toegevoegd. Ook de andere Amsterdamsche drukkers kregen nieuwe bladen; het materiaal was in den loop der jaren door zorgvuldige bestudeering en nieuwe toeschrijving belangrijk uitgebreid, vooral voor Peter Jans Tyebaut en Jan Seversz die Croepel. Van den laatstgenoemde is
| |
| |

Uit Thuys der fortuynen. Bij Jan Berntsz te Utrecht 1531
| |
| |
nu ook de belangrijke uitgaaf van de oude wereldkaart gegeven, namelijk dat stuk van de kaart dat het door hem er in gezette adres en drukkersmerk bevat. Van de eerste uitgaaf van de kaart vindt men hetzelfde stuk bij Jan Seversz te Leiden. Over Amsterdam ben ik hier iets uitvoeriger geweest, omdat ik mij uit den aard der zaak de nieuwe vondsten en de wijzigingen van onze kennis, daar zoo goed herinner. Op dezelfde wijze zijn natuurlijk de prenten van de andere drukplaatsen, als Delft, Deventer, Kampen, Leiden en Zwolle herzien en aangevuld. Ook Rotterdam heeft een afbeelding gekregen van zijn eenige drukje, het leerboekje, bekend onder de aanvangswoorden ‘Curia palacium’. Het is het boekje dat de bekende Hendrik Lettersnider in zijn geboortestad heeft laten drukken; zijne overige werkzaamheid ligt in Antwerpen en Delft. Het boekje is door zijn Latijnsche taalvoorbeelden in vers wel heel curieus; ik zou gaarne de afbeelding hier weergeven als niet het iets te breede formaat dit belette. De druk van het blaadje toont trouwens de in de eerste jaren van de 16e eeuw algemeen gebruikte letter in twee soorten, de gewone voor de telkens boven de Latijnsche gedrukte Nederlandsche woorden, de grootere voor de Latijnsche woorden zelve, die de versregels vormen, en voor het daaronder geplaatste colophon ‘Impressum Rotterdammis per me Henricum littersnider’.
We komen nog op de afbeeldingen terug, maar moeten eerst eenige aandacht wijden aan den bij dit eerste deel gegeven tekst. In een voorwerk van acht bladzijden vinden we voortitel en titel, alfabetische lijst van de drukkers met aanwijzing van de tekstbladzijde waar ze behandeld zijn, overzicht van de platen, en nog een alfabetische lijst van de drukkersadressen met opgaaf op welken drukker het adres verwijst. Wie die zestiende-eeuwsche boeken kent, voelt dadelijk, hoe nuttig en hoe noodig deze laatste lijst is, daar in vele gevallen geen naam wordt vermeldt, maar alleen huismerk of straat. Zoo wordt men hier voor Ad castrum anglicum of In Engelenburch verwezen naar Doen Pietersz. te Amsterdam; zoo kan de opgaaf In die kercstraet zoowel op Amsterdam als op 's-Hertogenbosch betrekking hebben, in laatstgenoemde stad zelfs op twee verschillende drukkers.
Van meer belang is het overzicht op 18 bladzijden - ook deze van het groote formaat van de platen -, dat den geheelen inhoud aangeeft in de volgorde, die nu voor goed is vastgesteld, de steden alfabetisch, de drukkers in elke stad in tijdorde. Bij iederen druk- | |
| |
| |
| |
ker zijn de afbeeldingen eveneens in tijdorde vermeld, in afwijking vaak van de plaatsing op de bladen, waarbij met andere overwegingen, als het formaat, rekening moest worden gehouden. De titels zijn kort aangegeven met verwijzing naar het nummer in de Nederlandsche Bibliographie, die bij verkorting wordt aangehaald met de letters NK, de naamletters van de beide auteurs; voor de boeken, in het verschenen deel van de Ned. Bibl. niet opgenomen, zijn de aanwijzingen EA en TA (Eerste en Tweede aanvulling) gebruikt, waarmede bedoeld zijn de beschrijvingen die nog in handschrift bij Mej. Kronenberg berusten, kort vermeld in voorloopige lijsten, in Het Boek gepubliceerd. Dit alles was strict noodig voor het gebruik van den platenatlas. Maar de auteur heeft zich niet daartoe beperkt, maar er zonder eenigen ophef en zeer beknopt nog eene rijke informatie over den druk in de afzonderlijke steden, en over iederen drukker aan toegevoegd. Hiermede sluit zijn werk aan bij dat van Holtrop, naar wien hij voor de eerste drukplaatsen natuurlijk kon verwijzen, en ook voor de oudere drukkers. Voor de drukkers die geheel tot de zestiende eeuw behooren kon hij hier en daar verwijzen naar vroegere beschrijvingen, als de Amsterdamsche Boekdrukkers of studies in Het Boek. Maar we krijgen bovendien eene reeks inlichtingen rechtstreeks ontleend aan de uitgaven zelve, of aan de beschrijvingen in de Nederlandsche Bibliographie, en wel de dikwijls wisselende adressen in de uitgaven-reeks van iederen drukker of uitgever, in tijdorde. Voor elk onderzoek over een drukker geeft dit een onwaardeerbaren grondslag; den arbeid en de zorg die het maken van deze overzichten gekost heeft, kan eerst hij waardeeren, die zelf wel voor zulke onderzoekingen de reeksen van boeken heeft moeten raadplegen.
Men ziet nu met een oogopslag dat Jan Seversz die Croepel te Amsterdam jaren lang (1519 tot omstr. 1533) zijn adres geregeld opgeeft ‘op die oude brugghe’ of ‘super antiquum pontem’, en dat hij in de volgende jaren woont ‘in den Nijsel, in dye vier Heemskinderen’; de boeken die dit laatste adres geven, hebben bovendien de aanwijzing ‘Geprent tot Aemstelredam, by my Jan Seversoon dye Croepel’. Hij is dus tegelijk met zijne verhuizing zelf drukker geworden; zoolang hij op de Oude brug woonde, was hij alleen uitgever, en liet zijn uitgaven drukken bij anderen: Hugo Jansz in den Haag, Cornelis Henricsz te Delft, Reynier Heynricx te Amsterdam.
In dezen tekst van weinig woorden hebben we dus als het ware
| |
| |
| |
| |
de heele geschiedenis van de Nederlandsche drukkers en uitgevers tot 1540 vóór ons. Wel te verstaan, dat zal het geval zijn, als ook het andere deel gereed zal zijn, dat al de Antwerpsche drukkers zal omvatten, en ook die van Brugge, Brussel, Gent en Leuven. Maar er is geen twijfel aan, of de auteur zal, nu hij eenmaal een vaste lijn voor het werk heeft aangenomen, ook dezen arbeid in korten tijd ten einde brengen.
We zullen nu dien tekst laten rusten, om hem alleen te raadplegen als we hem nog noodig mochten hebben, maar de platen zelve eens doorloopen. Hoe meer men de reeks doorbladert, hoe meer ze voor ons in waarde stijgt. Men ziet hier het zestiende-eeuwsche boek in al zijn gedaanten en soorten, men ziet de drukkers als het ware aan het werk, men ziet de techniek voortleven en zich ontwikkelen, niet juist altijd met een verblijdenden vooruitgang, maar wel met een zich breeder ontplooiende werkzaamheid voor school en kerk, kunst en studie, en voor de practijk van het leven. Men zou op grond van de afbeeldingen zelve een stuk Nederlandsche beschavingsgeschiedenis kunnen ontwerpen, en zou daarbij telkens de prenten ter illustreering van de schets dienende, willen weergeven.
Onze taak is natuurlijk bescheidener. We zullen slechts hier en daar een greep doen, en we kunnen er tot onze voldoening eenige afbeeldingen aan toevoegen, gekozen zóó, dat we in ons formaat blijven, en de prenten van lastigere reproductie, zooals die in zwart-rooden druk, ter zijde laten.
We vragen ons allereerst af, of werkelijk, zooals nog onlangs een incunabel-kenner beweerde, de Nederlandsche postincunabelen eigenlijk nog met incunabelen op ééne lijn zouden zijn te stellen, of in Nederland de druk-techniek en de geheele boekenproductie zoo ongeveer veertig jaren achterlijk zou zijn, vergeleken bij de naburige landen. De beschouwing schijnt volkomen willekeurig en onjuist. Integendeel zouden we het einde van de eigenlijke Nederlandsche incunabelen al iets vroeger kunnen stellen dan het eeuwjaar 1500. Die mooie geïllustreerde drukken van Bellaert en Leeu liggen in 1500 achter ons. Eigen incunabeltypen vinden we niet meer. De nu gebezigde drukletters zijn een handelsartikel van algemeen gebruik. De houtsneden eveneens, al heeft ook de 16e eeuw haar eigen verdienstelijke kunstenaars op dit gebied, die ook nog wel voor boekillustratie werken.
Het aantal drukkers van de 15e eeuw, dat na 1500 het werk
| |
| |

Uit: Cronycke van Vlaanderen. Bij Simon Cock te Antwerpen 1539
| |
| |
voortzet, is uiterst gering. Echte incunabeldrukkere zijn er nauwelijks meer. Een heel merkwaardige figuur is Dirck Maertensz. van Aalst, die in zijn grafschrift geëerd is als ‘deerste Letterdruckere van Duitschlant, Vranckerijcke en Dezen nederlanden’, en die reeds van 1473 af, aanvankelijk met Johannes van Westfalen te Aalst, later te Antwerpen had gedrukt, en die nog tot in 1528 eene eerbiedwaardige reeks van uitgaven te Antwerpen en te Leuven het licht heeft doen zien. De verschenen platen geven nog geene facsimiles van zijn Leuvensche drukken, wel eene reeks van zijne Antwerpsche, alle na 1512. Deze hebben niets meer van incunabelen. En ditzelfde kunnen we zeggen van de drukken van de beide nog na 1500 voortwerkende Deventersche incunabeldrukkere Richard Pafraet en Jacobus van Breda. Hun eigenlijke incunabelen liggen vroeger, lang vóór het einde van de 15e eeuw; na 1500 voeren beiden het bedrijf van drukker en uitgever voor het onderwijs en de studie blijkbaar naar eene vaste routine in drukletters die van de echte Hollandsche in karakter verschillen, maar toch niet dat individueele hebben van de letters der incunabelen. Ook met gebruik van een grooten voorraad houtsneden, die evenals de drukletters gebruikt worden zonder heel scherpe keus, ter versiering van den druk naar het toenmalige gebruik, initialen in groote verscheidenheid, omlijstingen, randen enz. Het ruime gebruik hiervan geeft wel een aangenaam uiterlijk aan het drukwerk; maar slechts bij uitzondering hebben ze het bijzondere karakter van wezenlijke kunstwerkjes.
Naast de genoemde drukkers zijn er nog eenige die al vóór 1500 gewerkt hebben. Peter Os te Zwolle, Otgier Nachtegaal te Schiedam en de Antwerpsche drukkers Govert Bac, Adriaen van Liesvelt en Roeland van den Dorpe, de kloosterdrukkerijen van de Collatiebroeders te Gouda en de Regulieren van den Hem bij Schoonhoven; allen behooren ze toch, niet alleen wat den tijd van hunne werkzaamheid betreft, maar ook wat den aard van hun drukwerk aangaat, meer tot de 16e dan tot de 15e eeuw.
De twee meest in 't oog loopende figuren zijn Hendrick Lettersnider, aan wien we wegens dezen naam, dien hij zichzelven geeft, de letter toeschrijven die nu al dadelijk te Antwerpen en in Holland, en later algemeen in gebruik komt, en Hugo Jansz van Woerden. De eerste drukte achtereenvolgens te Antwerpen, Rotterdam en Delft, de laatste te Leiden, Amsterdam, Delft en den Haag. Hendrick gebruikte zijn drukletter ook nog voor Latijnschen druk,
| |
| |
Hugo wijdde zich geheel aan verspreiding van devote boekjes, waarschijnlijk ook prentjes met bijschriften in de volkstaal; en de nieuwe letter heeft ten slotte de geheele Nederlanden als haar terrein veroverd voor Nederlandschen druk. Voor Latijnschen druk kwam een geheel andere drukletter in gebruik, de ronde Romeinsche of Latijnsche letter, door Johan van Westfalen reeds zeer vroeg uit Italië naar Leuven gebracht, door zijn medewerker Dirck Maertensz ook gebruikt, na 1500 al vrij geregeld. Van 1520 af is voor het drukken van Latijnsche boeken deze letter de gebruikelijke, ook in Holland; ook de Deventersche drukkers laten hun eigen Gothische letter varen, en sluiten zich voor Latijnschen druk bij Leuven, voor Nederlandschen bij Holland aan.
Druk van Dirck Maertensz van Aalst te Leuven 1513
Die echt Hollandsche letter behoudt uit den aard der zaak niet onveranderd denzelfden vorm; vooral voor bijbeluitgaven komt een groote verscheidenheid van letters in gebruik; de prenten geven daarvan een rijken schat van voorbeelden.
Ze toonen ons ook, hoe met de uitbreiding van de werkzaamheid der drukkers nog telkens weer nieuwe letterschriften noodig
| |
| |
zijn: Grieksch, Fransch, Deensch, Hebreeuwsch, en voor het Latijn naast de ronde letter ook de cursieve.

Ze doen ons ook nu en dan zien, hoe de drukkers voor een schrift dat ze nog niet kunnen geven, tot de vroegere techniek, de houtsnede, teruggrijpen.

Zoo geeft Dirck van Borne te Deventer het Hebreeuwsche alfabet in houtsnede; en zoo geeft hij, om den naam des Zaligmakers in de drie talen te kunnen drukken, de woorden Jesus Nazarenus rex iudeorum in Gothischen druk, en daarboven hetzelfde in het Hebreeuwsch en Grieksch in een houtsneetje (1517). Maar fraaie voor- | |
| |
beelden van Hebreeuwschen typendruk vinden we bij Dirck Maertensz van Aalst te Leuven (1528), van Griekschen druk bij Albert Pafraet te Deventer (1513).

Titelblad van Pieter de Keyser te Gent
In titels worden verschillende typen en houtsneedruk vaak verbonden; zoo toont een titel van Pieter de Keyser te Gent zijn drukkerij met pers met opschriften in houtsnee, daarboven den titel in kapitaaltjes, en in een ornamentzij- | |
| |

Druk van Willem Vorsterman te Antwerpen 1522
| |
| |
stuk Fransche inschriften in Gothischen letterdruk. Een strijdschrift tegen Ulrich Velenus heeft een titel in omlijsting, in kapitaal en ronde letter, maar geeft de woorden Petrus fuit Romae, om ze in 't oog te doen vallen in groote Gothische letter.
Eén heel eigenaardig schrift kon niet wel anders dan in houtsnee gegeven worden, nl. een soort hieroglyphenschrift in de Ars memorativa van Petrus Coloniae. Voor de woorden distinctio,
| |
| |
questio, liber, capitulum, lex, canon, paragraphus, titulus en digestum worden daar bepaalde teekens aangenomen; en zoo ook voor de cijfers. Door deze te verbinden kan men dus volledige citaten geven. Het boek is gedrukt bij Willem Vorsterman te Antwerpen en bij schatting gedateerd omstr. 1510.
Druk van Dirck Maertensz van Aalst, te Leuven 1528
Wij kunnen hier, zooals boven gezegd is, slechts eenige afbeeldingen doen zien van bladen, ornamentstukken en titels in octavo formaat. Om een indruk te krijgen van de werkelijk mooie bladen van sommige dezer vroege 16e-eeuwsche drukkers moet men de Art typographique zelf doorbladeren. Men vindt er bv. heele mooie van de Collatiebroeders te Gouda, van Jan Seversz te Leiden, en van Jan Berntsz te Utrecht. Onder de Antwerpsche drukkers vooral bij Jan van Doesborch, die evenals Jan Berntsz zoowel te Antwerpen als te Utrecht gedrukt heeft, in de laatste stad zelfs aan
| |
| |
hetzelfde adres, en die gedeeltelijk hetzelfde materiaal bezigt, zoo dat men zich wel eens afvraagt of het misschien één man is, die tijdelijk op beide plaatsen tegelijk eene drukkerij had, en die zich nu eens zus, dan weer zoo noemde.

Drukkersmerk van Thomas van der Noot te Brussel 1514
Ook Adriaen van Bergen, Hendrick Eckert van Homberch, Nicolaes de Grave, Willem Vorsterman hebben mooi gedrukt. Mooie drukbladen met schoone hout- | |
| |
sneden heeft ook Thomas van den Noot ‘in den zeeridder’ te Brussel gegeven. Ook onder de boekjes in klein formaat zijn er die uitmunten, doordat een groot kunstenaar er aan heeft meegewerkt, zooals Jacob Cornelisz van Amsterdam - vaak als Jacob Cornelisz van Oostzanen aangeduid - wiens houtsneden we in boekjes van Doen Pietersz vinden, en ook in sommige Antwerpsche drukken.
Een heel eigenaardig houtsneewerk is door Nijhoff ontdekt in twee exemplaren, te Londen en te Hamburg - later heeft ook de nieuwe Leuvensche bibliotheek er een verkregen. Het boek dat

Uit: Aedicollius, Tabulae in graecas literas, gedr. door Albert Pafraet te Deventer 1513
geen titel heeft bevat slechts enkele bladen gedrukten tekst, maar eenige groote houtsneden, en liederen met muziek ter eere van Maximiliaan en zijn kleinzoon hertog Karel. Of er iets van zal worden opgenomen in de eindaflevering van de Art Typographique kunnen we nog niet weten, maar zoo'n enkel blad zou slechts een zeer onvolkomen indruk geven. De ontdekker heeft daarom het geheele boek gefacsimileerd in een beperkt aantal exemplaren, die niet in den handel zijn gebracht; men zal dit eigenaardige werk bij de geschiedenis van het 16e-eeuwsche Nederlandsche boek, en van de Nederlandsche houtsnede niet mogen voorbijgaan. Merkwaardig is, dat van den drukker van dit werk, Jan de Gheet te Antwer- | |
| |
pen behalve dit boek van 1515 niets anders bekend is, dan enkele korte berichten.
We kwamen daar op eene nog te schrijven geschiedenis van het 16e-eeuwsche Nederlandsche boek; is het te veel verlangd, dat zulk eene geschiedenis eens zal worden geschreven? Of er kans op is, zal wel van een andere vraag afhangen, namelijk of er voortzetters zullen opstaan van het groote werk van Holtrop, Campbell en Nijhoff. De kennis, de studie van het boek als zoodanig wordt bij ons niet tot de wetenschappen gerekend. Aan de universiteiten telt dit vak in 't geheel niet mee; alleen de studie van handschriften wordt soms als bijvakje aan een Hoogleeraar opgedragen, of men geeft een Bibliothecaris den hoogleeraarstitel en een extratractementje van ƒ 600. - om daarin een college aan te kondigen. Voor de wetenschappelijke bestudeering van het gedrukte boek vonden enkele bibliothecarissen - ik noem van de overledenen naast Holtrop en Campbell nog Tiele - den tijd; zij namen daarbij meteen de taak op zich, waaraan anders niemand dacht, om onze belangrijke oude boeken te bewaren voor het nageslacht. De tegenwoordige opvatting van onze op dit gebied gewoonlijk onkundige bestuurders denkt niet alleen niet meer aan de groote wetenschappelijke en echt Nederlandsche belangen die hier op het spel staan, maar benoemt òf bij voorkeur bibliothecarissen die niet ‘antiquarisch’ zijn, òf beknibbelt den Bibliothecaris zoo in zijne middelen, en zijn personeel, dat hij aan aankoop van belangrijke boeken niet kan denken, en aan wetenschappelijken bibliographischen arbeid, studie of onderricht geen tijd kan wijden.
Zoo hangt onze bibliographie, die aan eene wezenlijk wetenschappelijke universiteit op zijn minst door een half dozijn hoogleeraren zou behooren te worden beoefend en onderwezen, en waarvoor eene wezenlijk wetenschappelijke bibliotheek een stel degelijk gevormde conservatoren behoorde te hebben, in der daad alleen af van de toewijding van enkele liefhebbers, die in het werk zelf hunne voldoening moeten vinden.
Nijhoff heeft nu in Mejuffrouw Kronenberg eene kundige medewerkster gevonden, die naar we hopen, nog lang zijn vruchtbaren wetenschappelijken arbeid zal voortzetten. Maar zal er na hem nog weer een man opstaan die bij een druk zakenleven nog den tijd en de toewijding vindt voor studiewerk, en die daarbij een wetenschappelijke kennis en oordeel heeft, die door geen hoogleeraar in het vak zouden kunnen worden overtroffen? De kans is
| |
| |
zeker niet groot; maar zijn voorbeeld toont de mogelijkheid.
Laten we ons intusschen verheugen dat hij er nog is, dat hij nog slechts 60 jaar is, nog vol vuur en ijverig werkzaam.
C.P. Burger Jr.
| |
| |
| |
Afbeeldingen uit de Art Typographique
|
Blz. |
Initiaal met drukregel van Adriaen van Bergen te Antwerpen 1504 |
225 |
Omlijsting van Simon Corver te Zwolle 1521. Initialen van Jan van Ghelen te Antwerpen 1528 |
226 |
Sierblokje van Michiel Hillen van Hoochstraten te Antw. 1538 |
227 |
Letters van Allaerdus Gauter te Gouda 1517 |
228 |
Initiaaltje van Doen Pietersz te Amsterdam 1523 |
229 |
Initialen van Cornelis Hendriksz Lettersnijder te Delft 1530 |
230, 233 |
Initiaal van Albert Pafraet te Deventer (N voor Z gebruikt) 1527 |
237 |
Initialen van Simon Corver te Zwolle 1522 |
241, 255 |
Initiaal van Albert Pafraet te Deventer 1514 |
257 |
Initiaal van Doen Pietersz te Amsterdam 1523 |
263 |
Letters van Jacob van Liesveldt te Antwerpen 1526 |
268 |
Initiaal van denzelfde 1526 |
269 |
Initiaal van Cornelis Hendriksz, Lettersnijder te Delft 1524 |
289 |
Planodruk van Hugo Jansz van Woerden te Leiden 1505. Tegenover blz |
296 |
‘Ken u zelven’. Druk van Jan van Doesborch te Antwerp. 1517 |
310 |
Initiaal van Cornelis Hendriksz Lettersnijder te Delft 1530 |
311 |
Initiaal van de Collatiebroeders te Gouda 1508 |
321 |
Initiaal van Christoffel van Ruremunde 1527 |
339 |
Titelblad: Horatius, Epistolae, Deventer Albert Pafraet 1526 |
340 |
Titelblad: Distelacien, Brussel, Thomas v.d. Noot c. 1520 |
343 |
Titelblad: Evaluacion, Jan Lettersnijder te Antwerpen 1526 |
345 |
Initiaal I van Jacob van Liesveldt te Antwerpen 1526 |
347 |
Bladzijde uit: 't Huys der fortuynen, Utrecht Jan Berntsz 1531 |
349 |
Titelblad: La Complaincte de la terre saincte. Antwerpen Maarten de Keyser 1532 |
351 |
Titelblad: Profecie van Meester Anthonis Torquaty. Antwerpen Hendrick Petersen v. Middelburch 1536 |
353 |
Bladzijde uit: Cronycke v. Vlaanderen. Bij Simon Cock te Antwerpen 1539 |
355 |
Druk met initiaal van Dirck Maertensz v. Aalst te Leuven 1513 |
357 |
Hebreeuwsch alfabet in houtsn. en druk met Hebreeuwsch-Grieksch in houtsn. van Dirck van Borne te Deventer 1517 |
358 |
Drukkersmerk van Pieter de Keyser te Gent (drukpers) met ornamentranden 1521 |
359 |
Titelblad van Willem Vorsterman te Antwerpen 1522 |
360 |
Beeldschrift in houtsnede. Druk van Willem Vorsterman te Antwerpen c. 1510 |
361 |
Druk met latijnsche en hebreeuwsche letters van Dirck Maertensz v. Aelst te Leuven 1528 |
362 |
Drukkersmerk van Thomas v.d. Noot te Brussel (de zeeridder) 1514 |
363 |
Grieksche druk van Albert Pafraet te Deventer, 1513 |
364 |
Drukkersmerk tempus van Michiel Hillen v. Hoochstraten te Antwerpen 1530 |
366 |
Drukkersmerk v. Doen Pietersz te Amst.: de Engelenburch, met wapens en randen 1521 |
368 |
| |
| |
|
|