Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 102]
| |
Over oude nieuwstijdingenHet wezen van de courant ligt in de verspreiding van nieuwsberichten in een ruimeren kring, die voor het individueele bericht onbereikbaar is. De brief, bij uitzondering de mondelinge mededeeling, is de voorlooper van het nieuwsblad, dat dus, zooals zijn geschiedenis aantoont, oorspronkelijk als een gepubliceerde brief is te beschouwen. In de middeleeuwen onderhielden de vorsten en de stedelijke besturen eigen boden, die in 't begin op onbepaalde tijden werden uitgezonden, om mondelinge en schriftelijke informatiën in te winnen en over te brengenGa naar voetnoot1). De Hanzesteden stonden reeds in de 13e eeuw met elkander in regelmatige betrekkingGa naar voetnoot2). Zooals uit de stedelijke rekeningen blijkt, gebeurde het, dat de boden op hun reizen brieven, die misschien gewichtige tijdingen bevatten en niet rechtstreeks voor hun stad waren bestemd, lieten afschrijvenGa naar voetnoot3). Zij bevonden zich ook op de jaarmarkten, om naar het nieuws te vernemen, dat de kooplieden daar uit alle landen aanbrachten. Te gelijk vervoerden zij brieven van handelaren en particulieren. Nieuwe tidinghen over belangrijke gebeurtenissen werden soms aan de bevolking mondeling op de marktplaats bekend gemaakt. In de vroegste tijden waren het natuurlijk de naar huis terugkeerende reizigers en krijgers geweest, die de nieuwsgierigheid en de verbeelding van hun medemenschen hadden moeten bevredigen, doch na de inrichting van de bodendiensten | |
[pagina 103]
| |
en nadat het wisselen van brieven zeer algemeen was geworden - althans naar de begrippen van dien tijd -, waren het de kooplui, die de internationale berichtgeving om zoo te zeggen monopoliseerden. Daar het voor den handel en het verkeer onontbeerlijk was, van de gebeurtenissen van den tijd op de hoogte te blijven, deelden de kooplui die in den vreemde vertoefden, in hun handelsbrieven ook nieuwstijdingen mede en de buitenlandsche handelaren die in Vlaanderen verbleven, vernamen van hun correspondenten wat er in hun eigen land voorviel. Op deze wijze reisden de berichten van de eene havenplaats naar de andere. Brieven uit het verre Oosten kwamen over Venetië naar Brugge en Antwerpen, van waar uit ze zich te gelijk over het land verspreidden en over zee hun tocht naar het Noorden en Oosten voortzetten. Omstreeks 1350 ontving de koopman ‘Gotco dictus de monte’ te Brugge van zijn oom Johannes Stenwech uit Thorn een partij goederen, met een geleibrief waarvan het slot als volgt luidde: ‘Temporalia omnium bonorum mihi peto demandari ac statum terrarum. ‘Stenwech wenschte dus niet alleen de marktprijzen, maar ook politieke berichten uit Brugge te vernemenGa naar voetnoot1). Zulke mededeelingen van tweeërlei aard noemde men tidinghen, hetzij ze op den handel of op de politiek betrekking hadden; de staatkundige berichten echter, vormden eerst een rubriek, later een afzonderlijke bijlage van den brief. Een koopman uit Lübeck, Peter Karbow, schrijft op 25 Maart 1409 uit Venetië aan Hildebrand Veckinchusen te Brugge: ‘Item so wetet leve Hyldebrant, dat der paves ghetogen is in Fryolen, dar salen de heren van Dudeschenlande to em komen .... enz.’Ga naar voetnoot2) Nadat de typographische kunst uitgevonden was, werden dergelijke belangrijke tijdingen door den druk verspreid, met het doel den dorst naar nieuwigheden bij het volk te bevredigen. De steden, vorsten en kooplui, dus de voort- en overbrengers van het nieuws, bij wie de politieke informatie op een werkelijke behoefte berustte, stelden natuurlijk geen belang in de gedrukte bladen der 15e en 16e eeuw, die, vergeleken met den nieuwsbrief, een minderwaardig artikel waren. De politieke tijding daalde neer in de diepere lagen des volks, dat in den verren naklank van het Turksche | |
[pagina 104]
| |
krijgsgewoel en in de beschrijvingen van het praalvertoon der vorstenkroningen genoegen vond. De oudste types van het nieuwsblad bezitten een sterken litterairen inslag; waarheid en verbeelding staan er in onscheidbare wisselwerking. Doch laten wij de vraag stellen, op welke wijze het nieuws in het bezit van den drukker kwam, die toen zeker geen eigen correspondenten had. De aankomende berichten werden op de kantoren verzameld, afgeschreven en van daar uit verder verspreid, zoodat men ze voor weinig geld kon krijgen. Waarschijnlijk hadden de regeeringen reeds in de 15e eeuw boden en correspondenten op de groote kruispunten der Europeesche verkeerswegen, waar het nieuws overvloedig samenstroomde. Het ligt voor de hand, dat deze lui spoedig op het idee kwamen, de brieven meermalen af te schrijven en, mits betaling, den interessenten der politieke informatie aan te bieden. Het verzamelen van narichten was voor de groote handelshuizen met internationale betrekkingen een niet geringere behoefte dan voor de regeeringen en besturen. Voor hen was het vervoer van de koopwaren en de brieven langs den zeeweg het makkelijkst. De vertegenwoordigers der vorsten en steden stonden in enge connectie met de handelaren; te gelijk werden de financieele belangen behartigd en werden de nieuwsberichten uitgeruild. Het veelvuldig afschrijven leidde tot de colportage met tidinghen, die op deze wijze zonder moeite hun weg naar den drukker vonden. De geschreven en de gedrukte bladen hadden dus denzelfden oorsprong, tusschen beiden bestond alleen een verschil in rang. De eerste vertegenwoordigers van de latere couranten waren in quartformaat en in gotischen druk; enkele verschenen reeds korten tijd na de uitvinding der boekdrukkunst, op het einde der 15e eeuwGa naar voetnoot1). Het stuk ‘Deffense de Mr. le Duc et Mme la Duchesse d' Autriche et de Bourgogne alencontre de la guerre que le roy a suscité’ is niet gedateerd en niet voorzien van den naam van den drukker en de plaats, doch is, volgens het vermoeden van Campbell, uit de jaren 1477 tot 1481 en te Brugge gedrukt. In het stadje Audenaerde verscheen een tidinghe over de Turken: ‘La siege de Rodes’ (1480). De briefschrijver noemt en karakteriseert zichzelf; hij wil zijn best doen om kort en getrouw weer te geven wat hij gezien heeft: ‘De la quelle derreniere armee cest assauoir // de celle qui a este deuant Rhodes je Mary // du Puis gros & rude de sens | |
[pagina 105]
| |
et de // entendement je veul parler et escripre au // plus brief que je pouray et au plus pres // de la verite selon que je peu veoir a // lueil ....’ Ik vind één Vlaamsche tijding in de 15e eeuw: ‘Die electie, coronatie ende salvinghe des roemschen conincs Maximilianus. Vander vergaderingen der vorsten greuen ē // heeren te vranckefoirt om te kyesen dē roem- // schen coninc. Ende oec hoe die selue coninc tot // aken gecroent ē ghesalft wort ....’ (Antwerpen 1486). De verdere ontwikkeling tot de periodiciteit was in de eerste plaats afhankelijk van den overvloed en den regelmatigen aanvoer van het nieuws, dus van de inrichting van het eigenlijke postwezen. Lodewijk XI stichtte de post door een verordening van 19 Juni 1464Ga naar voetnoot1). De Nederlanden waren in de tweede helft der 15e eeuw door een postroute Weenen-Brussel over Lindau en Worms met het rijk verbonden. Den 1 Maart 1501 werd Franzesco de Taszis tot ‘capitaine et maistre’ der posten van Philip den Schoone benoemd; door een overeenkomst met den vorst, op 18 Januari 1505, ging hij de verbintenis aan, de correspondentie der regeering tusschen de Nederlanden eensdeels, Duitschland en Oostenrijk, evenals Frankrijk en Spanje anderdeels, te vervoeren. De keizerlijke bodendienst nam te gelijk de brieven der particulieren mede. De hoofdroute ging van Brussel over Flamisoul (bisdom Luik), Kreuznach (bisdom Trier), Speyer, Rheinhausen, Augsburg naar WeenenGa naar voetnoot2). Een postbode reed van af 1516 van Brussel door Württemberg naar Milaan en RomeGa naar voetnoot3). Voor het binnenlandsch verkeer zorgden de stadsboden, in Holland ook koopmansboden geheeten, die in de tweede helft der 16e eeuw regelmatig dienst deden. Zooals uit een ordonnancie der stad Amsterdam blijkt, reisden sedert het jaar 1568 zes boden 's Zomers driemaal en 's Winters tweemaal per week naar AntwerpenGa naar voetnoot4). Uit Neurenberg reden vijf boden iedere week naar Antwerpen; onderweg namen zij de brieven uit Würzburg, Frankfort, Keulen en Brussel medeGa naar voetnoot5). Nadat in de 16e eeuw de Brabantsche havenstad de be- | |
[pagina 106]
| |
teekenis van Brugge als centrum van den wereldhandel geërfd had, werd zij weldra het correspondentiebureau van West-Europa. Doch niettegenstaande de verkeersverbetering en de snelle ontwikkeling van den handel, zou het nog lang duren, voordat de gedrukte tidinghe een vast en periodiek karakter kon verkrijgen. Ten gevolge van den lageren socialen rang der eerste nieuwspapieren en van hun gering debiet ook bij het volk, was het den drukker slechts in zeer gunstige omstandigheden mogelijk, door berichten over gewichtige gebeurtenissen de aandacht in zulke mate te vestigen, dat hij op een bevredigende winst kon rekenen. Waarschijnlijk lag de groote hindernis der periodiciteit nog steeds in den onvoldoenden toevoer van het nieuws en in de verkeerstoestanden, die, niettegenstaande den geregelden postdienst, nog altijd moeilijk en onzeker waren. Op het stipte aankomen der boden kon men zich nog niet verlaten, zooals zelfs nog uit herhaalde verklaringen van Verhoeven mag worden besloten. Voor den drukker was de afhankelijkheid van de aankomst der tijding en van de transportmogelijkheden niet licht te overwinnen. Hij was natuurlijk aan het gevaar blootgesteld, bij de uitgave van een reeks nieuwsbladen, eens plotseling met leege handen te staan. Dat de overgang tot de periodiciteit niet vroeger plaats had, is dus zeker te wijten aan het feit, dat de voorwaarden daartoe in de 16e eeuw nog niet vervuld waren. Het grootste deel dezer niet-periodieke nieuwsbladen verscheen te Antwerpen. Laten wij er één, als voorbeeld, wat nader beschouwen: ‘Nyeuwe tijdinge van Ferdinandus: Coninck tot Bemen.... Hoe hi tot eenē Coninck gecroont is ....’Ga naar voetnoot1) (Antwerpen 1527). De twee verzen van het titelblad: ‘Regnante Ferdinando Mutātur tempora in illo’, met de nederlandsche vertaling: ‘By Ferdinandus regieringhe ende tijt Sullē opstaen groete oerloge ende strijt’ hadden voor doel de belangstelling van het publiek te wekken en waren bestemd om door den verkooper luide te worden uitgeroepen. Hun uitwerking zullen ze wel niet gemist hebben, want ze zijn ook op andere bladen van denzelfden drukker te vinden. Behalve de kroning beschrijft de tidinghe den oorlog tegen de Turken en bericht over wonderteekenen, die men te Weenen aan den hemel zou hebben waargenomen: ‘Item die groote wonderteekenen tot Wenn in Oestenrijck / en zijn sonder twijfel niet | |
[pagina 107]
| |
sonder oorsake vandē hemel gesien gewordē /.... / als te wetene / drie sonnē / met eenē reghenboghe bedect / met eenē regenboghe op alle sijdē een sonne / een mane met een duyster ghewolck / twee halve manē teghē malcanderē / daertusschē eē cruys Itē een keerskē met eenē grotē swertē brādendē balck daer ouer ....’ Dan volgt in het Latijn en in het Nederlandsch, een voorspelling, die in het jaar 1440 in het St. Salvatorsklooster te Bononië (Boulogne) gevonden werd en door Doctor Cobole, gestorven in 1488, geschreven zou zijn. De profetie moet door den persoon van koning Ferdinandus in vervulling gaan.
| |
[pagina 108]
| |
worden de christelijke legers tot heldhaftigen strijd en tot het gebed aangespoord. On-Nederlandsche rijmen zooals troon-nation, gewalt-alt wijzen op den Duitschen oorsprong ten minste van dit gedicht. Te Gent verschenen ‘De blyde Niemaren vander keyserlijcke Maiesteyt ende solemniteyt van den croonemente ....’ (1530) en ‘Nouvelles de la tresgrande victoire de lemperialle maieste contre les Turcqs le 26 sept. 1532 en Stuermarck’ (26 Okt. 1532). Soms gebeurde het, dat een tidinghe door denzelfden drukker te gelijk in het Vlaamsch en in het Fransch werd uitgegeven, b.v. ‘Tijdinghe van Roome aengaende den Keyser’ en ‘Nouvelles de Rome touchant Lempereur’ (Antwerpen 1536). Van het grootste belang zijn bladen die den titel ‘Copie’ dragen, omdat zij vaak nadere bijzonderheden bevatten omtrent hun verhouding tot den brief. De brenger van het nieuwsbericht wordt genoemd in de ‘Gherechtighe copie vāder // nieuwer tidinghe welcke die ionghe Monrichart ghe- // bracht heeft van Roomen. (Antwerpen 1527) De reeds vermelde ‘Nouvelles’ bevatten den naam van den briefschrijver: ‘.... enuoy- // ees par vng capitaine nomme // Michiel Meschaer. // ....’ De berichten over den oorlog tegen de Turken kwamen langs den landweg uit Weenen of langs den zeeweg uit Venetië; in het eerste geval zijn ze uit het Duitsch in het tweede uit het Italiaansch vertaald. Dikwijls wordt Venetië genoemd: ‘Laquelle Copie fut enuoye de // Venise en Anuers’, ‘Dit heeft een borger van Anco- // nen te venegiē gescreuē.’ Een zeer interessant stuk is de ‘Copie auctentijck ge // screuē den XX. dach vā // Augusto In Belgrado aen die Keyserlike // Maiesteyt / hem auiserende die manierlic- // heyt vanden grootē Turck / .... Item alsoe is die Copia van eenē brief gecomen te Venegien den // xxiiij Septembris .... wt de welcke // ick dye Copie hebbe ghenomen met haesten wt Italiaens in // vlaems / .. ghescreuen met haeste // den. V. dach van October binnen Venegien. // M.CCCCC.XXXII.’ Wij zien dus dat de twee toenmalige centrums der Europeesche informatie, Venetië en Antwerpen, in rechtstreeksche correspondentie met elkaar stonden. De vertaler was waarschijnlijk een Vlaamsch koopman. Vaker gebeurde het, dat het nieuwsbericht te Venetië eenvoudig werd afgeschreven of ook in het Italiaansch vertaald, om dan naar Antwerpen te worden doorgezonden. Deze laatste tidinghe bewijst, dat het afschrijven van brieven reeds in het jaar 1532 tot een gebruik geworden | |
[pagina 109]
| |
was. Elf dagen na zijn aankomst te Venetië was de brief in het bezit van den Vlaamschen vertaler en kopiïst. Twintig dagen later, den 25 October, was hij te Antwerpen gedrukt; de reis van Belgrado naar Venetië had iets meer dan een maand geduurd. Op 2 November verscheen een vertaling in het Fransch bij denzelfden drukker. Dat de nieuwsbladen niets anders zijn dan brieven, wordt dikwijls uitdrukkelijk vermeld met de woorden: ‘copie van eender letter’, ‘copie ende claer wt // schrift eens warachtighen Seyndt briefs’, ‘Eenē seynbrief der Vn // geren’, ‘brief dien die Turcsche // keyser den Coninck van Hongheren toegeschict heeft / ghelijck als // hi van woort tot woorde geluyt heeft’, ‘van // eenē in Turckijen wonachtich / tot zijnder vrient // schap / in Duytschen lande toeghescreuen // wut Caldeescher spraken int duytsche // ghetogē / als hier na volcht. // (Antwerpen 1527). Het kwam voor dat de beleefdheidsvormen en de pronomina van den tweeden persoon mede afgedrukt werden, b.v.: ‘Dese groote victorie moeste mijn ghoetwillicheyt uwer eerweerdicheyt schriven op dat ghi ende alle keyserlijcke herten daer in soudt verhueghen ende verblyden, ende ick hope dat ick uwer eerweerdicheyt binnen corter tijt noch van meerder victorien bescheet sal scriven, dwelcke ons god gunnen wyl. Amen.’Ga naar voetnoot1) Voor Duitschland was Antwerpen in de 16e eeuw de doorgangsplaats der berichten uit Engeland, Spanje en Portugal. Dat er tijdingen uit Venetië over Antwerpen naar Noord-Duitschland kwamen, is waarschijnlijk; daarentegen stond Zuid-Duitschland met de dogenstad in directe betrekking. De Vlaamsche havenstad was door de talrijke Opperduitsche kooplui met de groote correspondentiebureau's Neurenberg en Augsburg in drukke briefwisseling, in het bijzonder door de Fuggers, die in 1505 Brugge verlaten hadden om te Antwerpen hun kantoren te openen. Het lijdt geen twijfel, dat deze machtige financiers zoowel in de Vlaamsche stad als in Neurenberg en Ausgburg de aankomende nieuwsberichten hebben laten verzamelen en afschrijven. De collectie der Fugger-Zeitungen uit de jaren 1568 tot 1605, die berust op de Nationale | |
[pagina 110]
| |
Bibliotheek te Weenen, bevat talrijke berichten uit Antwerpen, Brussel, Middelburg en andere Nederlandsche stedenGa naar voetnoot1). Indien er zoo weinig tijdingen in de Spaansche taal in voorkomen, is dit wel daardoor te verklaren, dat de brieven uit Spanje te Antwerpen werden vertaald. De berichten uit Italië kwamen rechtstreeks te Augsburg aan en om deze reden zijn de Fugger-Zeitungen in het Italiaansch bijzonder talrijk. Vele groothandelaren waren als berichtgevers van hun regeering werkzaam. Van af 1527 vertoefde te Antwerpen als Engelsch agent, de koopman Stephan Vaughan; hij had de speciale opdracht handelspolitieke onderhandelingen te voeren en berichten te verzamelen. De beroemdste van deze Engelsche vertegenwoordigers was, sedert 1552, de groothandelaar Thomas Gressham, die van de koningin Elisabeth groote geldsommen ontving, omdat hij haar belangrijke nieuwstijdingen mededeelde. De afgevaardigden van de Nederlandsche regeering waren de bekende kooplui Pieter van der Straten, Gerard Stercke e.a.; Spanje en Portugal hadden eveneens hun agenten. De informatiedienst van de eerste diplomaten had aan den groothandel overvloedig materiaal te dankenGa naar voetnoot2). Toen Antwerpen zijn beteekenis als berichtenmarkt reeds grootendeels had verloren, voorzag, op het einde der 16e eeuw de hertog Otto zu Braunschweig-Lüneburg in Harburg de Engelsche regeering van nieuwstijdingen. Opmerkelijk is, dat hij deze zelf ontving van een Vlaamsch koopman, Gillis de Greve, die te Hamburg woonde en hoogst waarschijnlijk een vluchteling wasGa naar voetnoot3). De Staten van Zeeland hadden in 1590 een agent in Engeland, ‘den Heere van Caron’, die,
zooals uit een gedrukt nieuwsblad blijkt, nieumaren overzondGa naar voetnoot4). Ook hadden de Nederlandsche steden hun courantiers en correspondenten. In de Haagsche stadsrekening van het jaar 1593-94 komt een post van 12 | |
[pagina 111]
| |
Dirk Gool, ‘Casteleyn van 't Hoff van Holland’, dat hij ‘'tonsen bevele ende begeerte de couranten, 't welck sijn de lopende tijdinge van Romen, Venegien ende Coelen, voor Jaerschaer, begonst Martini 1599, weeckelick uytegeschreven ende aen ons overgesonden heeft’Ga naar voetnoot1). In welke stad Gool werkzaam was, wordt niet vermeld, maar, wat van veel grooter belang is, wij vernemen, dat de couranten op bepaalde tijden afgeschreven en verzonden werden. Inderdaad is het geschreven nieuwsblad reeds veel vroeger periodiek geworden, dan het gedrukte. Een verzameling geschreven nouvellen uit de jaren 1598 tot 1602 berust op het archief te Leiden. Met het oog op de groote beteekenis die de Nederlanden voor de Europeesche informatie gehad hebben, kan men zich nauwelijks voorstellen, dat deze collectie de eenige zou zijn in haar soort. Ook na den overgang tot de periodiciteit bleef de geschreven courant, naast de gedrukte, nog lang als orgaan van den vermogenden en beschaafden stand voortleven. Te Antwerpen kan men in de ontwikkeling tot de periodiciteit drie stadiums waarnemen. De oorlog in de Nederlanden gaf Verhoeven in 1605 aanleiding tot het drukken van een reeks nieuwsbladen, die in 1609 ten gevolge van het twaalfjarig bestand afgesloten werd. Een tweede serie verscheen onder den invloed van den dertigjarigen oorlog. De aanhoudende sterke stroom van nieuwsberichten leidde toen van zelf tot een soort van periodiciteit, die echter nog altijd van de aankomst der posten afhankelijk bleef. Met de doorloopende signatuur werd in het jaar 1620 en met de nummering in het jaar 1621 begonnen. Verhoeven drukte zijn bladen twee- of driemaal in de week, doch wanneer hij over voldoende materiaal kon beschikken, liet hij ook verscheiden nummers op éénzelfden dag verschijnen. Aan de onzekerheid van het verkeer onttrok hij zich later door de uitgave van zijn Wekelycke Tijdinghe, van af 27 Juni 1629, en op deze wijze was de absolute periodiciteit bereikt. Zooals uit de hier besproken nieuwsbladen is gebleken, waren hun titels zeer verschillend; bij voorkeur werden de Mnl. woorden nieumare en tidinghe gebruikt, ook in den meervoudsvorm, dus steeds met de oorspronkelijke beteekenis. De begripswijziging die zich in het Duitsche woord zitunge voltrok, had geen plaats in het Nederlandsch, omdat het oude woord tidinghe door de vreemde woorden courant en gazette werd verdrongen. Over de Italiaansche | |
[pagina 112]
| |
gazeta is zeer veel geschreven, wat algemeen bekend is. Ons interesseert de vraag, hoe en wanneer het woord gazette zich in het Zuiden verspreidde. Verhoeven gebruikte het voor het eerst den 12 October 1620. Bij Hatin vinden wij twee oudere bewijsplaatsen eene van het jaar 1600, die te Atrecht gedrukt werd en een andere van het jaar 1604 uit de streek van ForezGa naar voetnoot1). Op grond daarvan is men natuurlijk geneigd te besluiten, dat het woord over Frankrijk naar Vlaanderen is gekomen, doch het is ook mogelijk, dat het langs den zeeweg rechtstreeks naar Antwerpen zou zijn overgebracht. Daarop wijst misschien de ‘Gazette van nieuvwe-maren, Van de gheheele vvereldt. Ghemengt met oude Waerheden .... door R.V. (Verstegen)’, verschenen te Antwerpen in 1618. De opdracht van het boekje, dat 124 blz. beslaat, is gericht tot den burgemeester en de schepenen der stad Brussel. Zij bevat de volgende belangwekkende passage: ‘Tot dien eynde sal V. Eervveerdicheden dit Boecxken believen te accepteren, het vvelck ick den naem ghegheven hebbe van een Gazette, hebbende daer toe van de Gazetten van Italien, niet gheleent, dan alleenlijc dē naem. Min vvaerachtich en sal V.E. dese ooc niet vinden, dan die souden moghen vvesen: ende dese differentie tusschen beydē mogē V. Eervv. ooc annoterē, dat .... de leste Gazette van Italien de voorgaende al toos is brengende uyt request ....’ (Blz. 6, 7) Zonderling is in den titel de verbinding der beide woorden gazette en nievw-mare; daaruit mag men afleiden, dat het vreemde woord nog niet algemeen verstaan werd. Een dergelijke combinatie vinden wij overigens ook bij Verhoeven, die meermalen een Gazette van Blijscap drukte, b.v. den 19 April 1621. Het boekske van Verstegen is een pamphlet tegen de geuzen en Joden, te gelijk een parodie op de nieuwsbladen. Het woord courant was reeds op het einde der 16e eeuw gesubstantiveerd. Men neemt meestal aan, dat het teruggaat op de uitdrukking nouvelle courante = lopende tidinghe, waarvan de beteekenis zou wezen: regelmatig verschijnend nieuwsbericht. Of Hooft's purisme: loopmare ook in dezen zin zou moeten worden opgevat, is twijfelachtig. Op deze verklaring steunende, hebben de historici der Nederlandsche pers aan het woord courant steeds het bijbegrip der periodiciteit verleend, waarbij ze uit het oog verloren, dat geschreven en gedrukte kranten langen tijd naast elkaar bestonden. Van geschreven kranten is er hooger sprake geweest in | |
[pagina 113]
| |
het citaat van het jaar 1599. De lopende tidinghen kunnen echter ook ‘door loopers aangebrachte’ tijdingen zijn. Dan verdwijnt de bijbeteekenis der periodiciteit, die zeker van lateren datum is. In de Resolutiën der Staten-Generaal, deel IX, uitgegeven door Japikse ('s-Gravenhage 1926) wordt er op blz. 131 gesproken van brieven in cijferschrift ‘gecommen mette couranten van Coelen.’ (13 Juni 1596). Uit deze bewijsplaats blijkt ontegensprekelijk, dat een courant oorspronkelijk niets anders was dan een renbode of een koerier. Men denke aan de talrijke bladen die thans nog den naam courrier, Kurier dragen. De twee beteekenissen, de oudere en de nieuwere, moeten een tijdlang naast elkaar hebben bestaan. M.i. is de oudere beteekenis aanwezig in Hooft's Warenar (1617), waar van de rijke Amsterdamsche dames gezegd wordt, dat ze tweemaal per week van blad tot blad ‘de couranten nouvelles uit de vier hoeken van de stat’ lezen. Hooft bedoelt hier nouvelles die door couranten zijn aangebracht. Ik wijs op den uitgang -n, die in sommige teksten ontbreekt. Wij hebben dus hier veeleer een genitiefbepaling, dan wel een bijvoeglijk naamwoord. Ik meen verder, dat Hooft niet aan gedrukte periodieke, maar integendeel aan geschreven periodieke kranten heeft gedacht. Het besluit dat er reeds in 1617 te Amsterdam op gezette tijden nieuwsbladen werden gedrukt, is daarom verkeerd. De geschreven courant was inderdaad een luxe-artikel, dat rijke Amsterdamsche dames zich wel konden permitteeren. - Wanneer Broer Jansz in zijn ‘Verhael van den doot .... van Oldenbarnevelt’ (A'dam 1619) aan zijn lezers belooft: ‘Wat voorders passeert sal ic V.E. toecomende Vrydaghe inde Courante mede deelen’, blijkt daaruit alleen, dat hij van plan was dien dag een courant te drukken, niet dat deze courant iederen Vrijdag zou zijn verschenen. Misschien bevonden de nieuwsbladen van Broer Jansz zich toen in het overgangsstadium der onregelmatig verschijnende reeks, indien we ten minste naar het voorbeeld van Verhoeven mogen oordeelen. De vaste periodiciteit in 1619 zou natuurlijk maar door het terugvinden van een serie bladen kunnen bewezen worden. Indien den Bewindhebberen der O.I. Compagnie, Kamer Amsterdam, in 1607 verboden werd, couranten of andere stukken uit de kamer mede te nemen, kan daaruit geenszins worden besloten, dat de Compagnie op een gedrukt weekblad geabonneerd was. Volgens van der Meulen lijdt het geen twijfel, dat de arbeid van Broer Jansz hierdoor zou bedoeld worden. Het is niet onmogelijk dat de courantier in het leger | |
[pagina 114]
| |
van zijn Prinselijke Excellentie deze couranten werkelijk zou hebben geschreven, doch er bestonden wel meer courantiers of krantenafschrijvers. Ik acht het overbodig de vraag te beantwoorden of de prioriteit van het periodieke nieuwsblad aan Amsterdam, dan wel aan Antwerpen is toe te wijzen. De eer - indien dit woord hier mag worden gebezigd - is voor Noord en Zuid even groot. Men vraagt zich thans af, waarom men over deze questie heeft willen discussieeren en men is verwonderd te lezen, hoe de uiterst gewetensvolle Mr. Sautijn KluitGa naar voetnoot1), de hoog verdienstelijke historicus van de Nederlandsche pers, zich indertijd voor dit ‘probleem’ warm maakte en niet kon nalaten, den bril van het locale patriotisme op te zetten, om naar de oplossing ervan te gaan zoeken. Daar de periodiciteit alleen een uiterlijk kenteeken is van het moderne nieuwsblad, gaat het niet aan deze als maatstaf bij de bestudeering der oude tidinghen in het begin der 17e eeuw te gebruiken, die zich in niets van hun voorgangers der 16e eeuw onderscheiden. Bij een dergelijke beschouwing komt men er van zelf toe, het ontstaan der courant te verbinden met de uitvinding der boekdrukkunst en zóó verliest het debat om de eer der nieuwigheid zijn beteekenis, daar de eerste gedrukte nieuwspapieren met de kunst van Gutenberg in West-Europa verschenen zijn.
Münster i.W. R. van Sint-Jan. |
|