Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 195]
| |
Houtsneden van Dürer in Nederland nagevolgdDe houtsneden, hier afgebeeld, kunnen ten deele hun eigen verhaal vertellen, maar vragen toch eenige toelichtingen. Eerder dan ik had verwacht, is er licht opgegaan over de beide houtsneden van de Harderwijksche school-prospectus, die ik voor eenige maanden besprakGa naar voetnoot1). Dit is te danken aan een Duitsch kunsthistoricus, de heer Julius Held, onlangs op studiereis in Den Haag en vol belangstelling voor Nederlandsche houtsneden. Toen ik hem die van het Harderwijksche blad vertoonde, wees hij mij dadelijk op Dürer als voorbeeld; op diens hemelkaart, c. 1515 gemaakt in opdracht van Joh. StabiusGa naar voetnoot2), ziet men in de bovenhoeken van 't N. halfrond Aratus en Ptolemeus tronen, zonder twijfel de prototypen van onze houtsnijder. En nadat de heer Held eenmaal was gaan letten op beide houtsneden, deed hij nog een ontdekking. Hij vond in een druk van Berntsz. te Utrecht, de Chyromantia van Joh. de Indagine (1536)Ga naar voetnoot3), niet alleen onze Aratus en Ptolemeus terug, maar ook de twee andere geleerden, M. Manlius Romanus en Azophi ArabusGa naar voetnoot4), door Dürer in de benedenhoeken van de kaart geplaatst. Zoowel de vier houtsneden van Berntsz. als de twee van de prospectus vertoonen duidelijke verschillen met de voorbeelden bij Dürer en onderling staan zij heel wat dichter bij elkaar. Toch bespeurt men bij een nauwkeurige vergelijking al gauw, dat ze ook niet identiek zijn. Voor verschillen tusschen de Aratus van Berntsz. met de Harderwijksche lette men b.v. op de vorm van de sterren, rand van de hoed, lijnen bij de neus, bakkebaarden, schraveering van de wolk links; voor de Ptolemeus ook op de vorm van de sterren, lijnen van gezicht (neus), hoed (rand en bol), bakkebaarden, sluiting van | |
[pagina 196]
| |
I. 1-2. Uit Tabula qua Harderwici senatus scholam suam commendat. (Harderwijk? 1540).
3-6. Uit Johannes de Indagine, Chyromantia. Utrecht, Jan Berntsz., 10 Febr. 1536. | |
[pagina 197]
| |
het onderkleed op de borst, schraveering van de tweede wolk van links. ![]() II. Hemelbol (Noordelijk halfrond) van Dürer (c. 1515). Oorspronkelijke grootte: 429 hoog, 431 breed.
Hoe is de ontleening der houtsneden in zijn werk gegaan? Chronologisch zou er geen bezwaar zijn aan te nemen, dat de man, die voor Berntsz. werkte, ze in 1536 direct van Dürer heeft nagesneden en de houtsnijder van de Harderwijksche prospectus in 1540 die van Berntsz. weer heeft gecopieerd. Maar in ieder geval moet | |
[pagina 198]
| |
toch de tweede de houtsnee van Dürer ook gezien hebben. Want de namen van de beide astronomen, Aratus Cilix en Ptolemeus Aegyptius, heeft hij niet bij Berntsz. kunnen vinden, en ze zullen dus wel regelrecht aan Dürer ontleend zijn. Van de andere kant is het waarschijnlijk, dat de houtsnijder van het Harderwijksche blad de voorbeelden van Berntsz. eveneens onder oogen heeft gehad. Let men bij de drie varianten der afbeeldingen van Aratus en Ptolemeus b.v. eens op de sterren, dan ziet men onmiddellijk dat ze bij Berntsz. - Harderwijk identiek zijn in aantal en groepeering, maar hierin sterk afwijken van de Dürer-houtsnede. Zoo zijn er meer treffende overeenstemmingen tusschen Berntsz. - Harderwijk eenerzijds en verschillen met het Dürer-origineel anderzijds (mantel op linkerschouder Ptolemeus; mouwen Aratus). Men zal dus wel moeten aannemen, dat de houtsnijder voor Harderwijk èn het voorbeeld van Dürer èn de copieën van Berntsz. gekend heeft. Voor de plaats, waar de Harderwijksche prospectus gedrukt is, geeft dit alles nog geen opheldering. Utrecht is natuurlijk mogelijk, maar de kansen van Harderwijk houden even goed hun recht van bestaan. En de mogelijkheid is evenmin buitengesloten, dat houtsnijder en drukker niet in dezelfde plaats gewoond hebben. Zonder mij te wagen op de spiegelgladde baan van de stijlvergelijking, zelfs gevaarlijk voor kunsthistorici, wil ik toch niet verzwijgen, dat mijn ongeoefend leekenoog gelijkenis ziet tusschen de genoemde Dürer-houtsneden en enkele andere houtsneden bij Berntsz. Op het titelblad van de vermelde Chyromantia, afgebeeld in Nijhoff's Art typographiqueGa naar voetnoot1), staan vijf menschelijke figuren, in dezelfde stijl als de vier astronomen der oudheid. Of ze ook van Dürer afstammen, dan wel afkomstig zijn van de Utrechtsche houtsnijder, die Dürer gecopieerd heeft en dus onder zijn invloed was gekomen, laat ik gaarne aan meer bevoegden over. Ik heb hoop, dat de heer Julius Held, die de gelijkenis eveneens heeft opgemerkt en tevens sterk getroffen is door de goede houtsneden in de drukken van Berntsz., hieraan te eeniger tijd een studie zal wijden. Ondertusschen ben ik al dankbaar voor 't geen hij nu heeft gevonden en welwillend tot mijn beschikking heeft gesteld: de directe invloed van Dürer op de houtsnijders van Berntsz. en 't Harderwijksche blad.
's-Gravenhage, Juli 1928. M.E. Kronenberg. |
|