| |
| |
| |
Boekbespreking
Het nieuwe Gutenberg-Jaarboek
Het pas verschenen Gutenberg-Jaarboek 1928, van een kleine 200 bladzijden tekst en 100 bladzijden platen, is, evenals zijn voorgangers, een boek van voortreffelijke uitvoering en heel belangrijken inhoud. Het Jaarboek is evenals de ‘Festschrift’ van 1925, een werk van internationale samenwerking; de eerste bibliografen uit een aantal landen hebben er weer aan meegewerkt; naast de Duitsche opstellen, die natuurlijk de meerderheid uitmaken, zijn er een aantal in het Fransch en in het Engelsch.
De heer Ruppel, die sinds jaren de leiding heeft bij al wat de Gutenberg-Gesellschaft doet, mag ook op dit werk met voldoening zien. Over de uitvoering deelt hij het volgende mede. De druk is van de nieuw gevestigde pers van het Gutenberg-museum en de Kunst- en nijverheidsschool te Mainz, als ‘Mainzer Presse’ bekend; leider is Prof. Chr. H. Kleukens, die ook de Ernst-Ludwig-Presse leidt; en van hem is ook de gebruikte letter ‘Mainzer Antiqua’. In den druk is alles ondergeschikt gemaakt aan de ‘Schönheit des typographischen Satzbildes’; de noten zijn in den tekst opgenomen, en de afbeeldingen zijn alle tezamen tot een aanhangsel vereenigd waarmee bedoeld is een voorbeeld te geven voor de artistieke uitvoering van het moderne wetenschappelijke boek.
Zulk een poging verdient zeker alle waardeering. En de uitvoering is zoo mooi, dat lof onnoodig is, en aanmerkingen misplaatst zouden zijn. Maar zou het wenschelijk zijn, dat men deze drukwijze algemeen ging volgen? Moeten wetenschappelijke boeken alleen met het oog op schoonheid in den druk worden uitgevoerd; of is het gemak van hen die ze moeten gebruiken eene overweging die mee mag tellen? Noten in den tekst opgenomen kunnen heel hinderlijk zijn bij lectuur en studie. En prenten achteraan geven den lezer lang niet hetzelfde als afbeeldingen in den tekst, of prenten bij het opstel dat ze moeten toelichten. Algemeene navolging zal deze hyper-aesthetische opvatting wel niet vinden.
Het schijnt niet nuttig hier al de opstellen, een 25tal, te bespreken of zelfs op te noemen; liever deelen we van eenige heel belangrijke studies het een en ander mede.
| |
De boekdruk in China als voorlooper van den europeeschen
De Gutenberg-Festschrift van 1925 bracht een kort, belangrijk opstel over boek en boekdruk in China, van de hand van Dr. Ed. Erkes te Leipzig. Het nieuwe Jaarboek begint met een iets uitvoeriger overzicht, gegeven door Thomas Francis Carter, auteur van het in 1925 te New York verschenen boek ‘The invention of printing in China and its spread westward’. De auteur is inmiddels overleden; zijne weduwe zond het opstel uit Peking voor het Gutenberg-Jaarboek.
Het geeft heel precies de data aan die we na de groote ontdekkingen in Centraal-Azië met zekerheid kunnen vaststellen betreffende de groote uitvindingen die den hedendaagschen boekdruk hebben mogelijk gemaakt. De uitvinding van het papier wordt het eerst vermeld in 105 na C.; het vond in geregelden gang zijn weg over de wereld. In 751 werden in Turkistan Chineesche papiermakers gevangen genomen door de Arabieren van Samarkand; hun kunst verbreidde zich sedert over de geheele wereld van den
| |
| |
Islam tot in Spanje; en verder ook in de landen van het Christendom. In 1276 bestond reeds een belangrijke papierfabriek in Italië, te Montefano.
De blokdruk is eveneens een Chineesche uitvinding. Een blokdruk in het Sanskrit, maar in Chineesche letterteekens, is afkomstig van Japan, en is gedateerd 770. Een gedrukt boek van 868 werd in Midden-Azië door Aurel Stein gevonden. In 953 verbreidde deze kunst zich in zeer ruimen kring door den druk van de Chineesche klassieken. In den tijd van de Mongoolsche heerschappij was de verbinding met de Europeesche wereld zeer levendig. Volgens den historieschrijver Jovius kwam de Chineesche drukkunst door de Mongolen over Rusland naar Europa. Meer weten we van directe verbindingen over Perzië, tusschen de Mongoolsche gouverneurs van dat land en de kruisvaarders, en in Egypte is blijkens gedane vondsten de kunst in het tijdvak van de kruistochten inderdaad beoefend. Zoo kan langs verschillende wegen de blokdrukkunst, die in China in de 11e, 12e en 13e eeeuw haar grootsten bloei beleefde, naar het westen gekomen zijn en is het zeer aannemelijk dat de Europeesche blokdruk van de 14e eeuw af daaruit is voortgekomen.
De uitvinding van den druk met losse typen dateert in China van het midden van de 11e eeuw, en houten typen van de taal der Uigur-Turken van ongeveer 1300 zijn ook bij de vondsten in Midden-Azië voor den dag gekomen. Gegoten typen, stempels en matrijzen, zijn bekend uit Corea, het oudste bestaande boek is van 1409. In dien tijd waren de verbindingen tusschen Oost en West veel schaarscher dan te voren, en het is niet mogelijk, als nog aan te wijzen, dat het oostersche voorbeeld invloed kan hebben gehad op de uitvindingen van Coster en Gutenberg.
Carter wijst na deze uiteenzetting aan elke natie haar aandeel toe in de uitvinding van de drukkunst. China heeft het papier en den blokdruk uitgevonden, en de eerste proeven genomen met losse typen. Van Japan hebben we de oudste bewaarde blokdrukken in Sanskrit druk, van Corea kennen we de oudste metalen typen. De Arabieren brachten de papierfabricage naar het Westen over, een Turksche stam den blokdruk, en de oudste bewaarde typen zijn in een Turksche taal. Perzië en Egypte kenden den blokdruk eerder dan de landen van het Westen. Spanje maakte in Europa het eerst papier, Frankrijk was in de Christenwereld in deze industrie vooraan. Italië deed het het eerst op groote schaal. Rusland en Italië maken beide aanspraak op overbrenging van den blokdruk naar Europa; Duitschland, Italië en Boheme hebben dien het eerst op groote schaal beoefend. Holland en Frankrijk hebben, naar 't schijnt, 't eerst proeven genomen met letterdruk. Duitschland volmaakte den druk, en van daar verbreidde die zich over de wereld. Engeland en America hebben aan deze reeks uitvindingen geen deel.
| |
Donaten in blokdruk
Konrad Haebler heeft bijeen gebracht wat we aan xylographische Donaten uit de 16e eeuw hebben. In den aanhef vermeldt hij de wel eens geuite veronderstelling, dat de in de Keulsche kroniek vermelde Donaten uit Holland, waaraan Gutenberg zijn voorbeeld zou hebben genomen, houtsnee-Donaten zouden zijn geweest. Dit had zonder schade kunnen wegblijven, daar deze opvatting stellig onjuist is. De Keulsche kroniek heeft het duidelijk over den druk met losse letter; houtsneedrukken kende Gutenberg in eigen omgeving zeker voldoende; daarvoor waren geen Hollandsche Donaten noodig. Trouwens Haebler's eigen slotsom toont ook een heel ander beeld; al de bekende houtsnee-donaten zijn van latere jaren, uit den tijd van de meer ontwikkelde Costeriana, en gelijktijdig met den reeds ontwikkelden Mainzer boekdruk.
Wat den mooien compleet bewaarden Donaat te Deventer betreft, die door Mej. Kronenberg reeds beschreven en afgebeeld was, wisten we dit wel. We hadden dit merkwaardige boekje in 1923 te Haarlem naast een aantal andere blokboeken en vele Costeriana, en men behoefde op dat alles
| |
| |
slechts een blik te werpen, om den afstand te zien tusschen al die oudere stukken en dit boek.
Haebler begint zijn beschrijving met dien Deventerschen Donaat; hij ziet daarin bij vergelijking een groot verschil in letter met de Costeriana, en meent dat hij naar een handschrift-voorbeeld moet zijn gemaakt. Het Nederlandsche karakter van dezen houtsneedruk zet hij toch ook voorop, en in facsimile geeft hij niet dit Deventersche stuk, maar een in Den Haag bewaard Donaatblad, dat precies met het vroeger door Kronenberg afgebeelde Deventersche blad overeenkomt. Deze afbeelding (Taf. I van het Jaarboek) is een heel welkome prent; het blad met de verticale halen aan de letter t en het teeken voor et toont duidelijker dan het Deventersche de rechtstreeksche verwantschap met de Costeriana. Maar wat is het merkwaardig, zoo volkomen als de beide door Kronenberg en Haebler afgebeelde bladen op elkaar gelijken! Ze kunnen niet van hetzelfde blok zijn gedrukt; behalve de reeds vermelde verticale lijnen zijn er tal van kleine verschillen, vooral in de teekens boven de letters, en in de sierlijnen in de kapitaaltjes - maar men vraagt zich af hoe bij al die detail-verschillen de overeenkomst toch met mogelijkheid zoo groot kan zijn. De afstand van letters en woorden, de verbindingen tusschen de letters en de ongelijk eindigende regels komen zoo geheel overeen dat men nauwelijks kan gelooven dat het eene blok naar het andere is nagesneden, en dat niet aan een overbrengings-techniek te denken is. Zou het denkbaar zijn, dat een versche afdruk van het houtblok op het schoone blok gelegd was, om daarop de teekening over te brengen, die de houtsnijder dan had te volgen? Zoo iets zou die preciese overeenkomst van het geheel verklaren, en ruimte laten voor het ontstaan van kleine verschillen in het bijwerk.
Haebler geeft nog zes andere Donaten; hij verdeelt ze in drie groepen: na de Hollandsche eenige met letters die met typen van Duitsche drukkers overeenkomen, en eenige die meer aan handschriften herinneren. En hij geeft van alle een zeer nauwgezette beschrijving en bespreking. Bij eene studie als deze is het bepaald jammer dat de prenten geheel achteraan het Jaarboek staan, en lastig dat ze geene onderschriften hebben met verwijzing naar de bladzijden der beschrijving.
| |
Een A B C in blokdruk
Een heel aardige nieuwe vondst geeft Georg Leidinger in afbeelding en beschrijving: een ABC met de gebeden, in blokdruk op perkament. De fragmenten staan op strooken te München uit een ouden band gekomen. Als legkaart aaneengepast, zooals ik dat ook meermalen met zulke fragmentjes heb gedaan (Het Boek 1923, blz. 145 en v.), gaven zij bijna compleet een boekje van acht bladzijden, dus geheel overeenkomende met al de soortgelijke boekjes die we kennen - maar verschillend van die alle, doordat het een blokdruk is. Bestudeering van de lettervormen wijst op Zuid-Duitschland.
De inhoud wordt door Leidinger volledig meegedeeld: Alphabet, Paternoster. Ave Maria. Credo. Magnificat. Gloria patri et filio. Nunc dimittis (lofzang van Simeon). Veni sancte spiritus (antiphon op den H. Geest). Salve regina. Requiem eternam dona (gebed voor de clooden). Benedicite. We behoeven er hier, nu we al zoo vele van deze ABC boekjes kennen, niet uitvoerig bij stil te staan. Het begin - Alphabet, Paternoster, Ava Maria en Credo is altijd hetzelfde, Uit de verdere stukken varieert de keus altijd weer eenigszins.
Bij de bestudeering leert Leidinger ons nog verscheidene andere ABC boekjes kennen - in wezen altijd weer hetzelfde, in inhoud met kleinere en grootere afwijkingen. Vooreerst vermeldt hij een tweeden blokdruk, te Haarlem bewaard, een fragment dat den lofzang van Simeon en het Ave salus mundi bevat, ongetwijfeld ook een stuk van een ABC boekje. Dan maakt hij in enkele woorden melding van een te Aberdeen bewaarde incunabel ‘Le Abc des Christiens’, die hij ter zijde schuift als niet ter zake dienende.
| |
| |
Na hetgeen ik over Fransche ABC-boekjes meedeelde (zie Het Boek 1927, blz. 29/30), vermoed ik, dat dit boek wel degelijk tot het behandelde onderwerp behoort. Wel beschrijft Leidinger een andere incunabel, te Dresden bewaard (Hain 865a), die inhoudt: Jesus Maria, het alfabet, de oratio dominica, de salutatio angelica, het credo, de tien geboden; verder: ‘benedictio mane dicenda’. ‘septem virtutes’, ‘accessus altaris’ enz., ‘evangelium Johannis’, ‘benedictio prandii’, ‘benedictio cene’, ‘psalmi ad vesperas’, canticum beate marie’, ‘canticum Symeonis’, ‘Salve regina’, ‘contra luxuriam psalmus’, ‘contra omnia adversa psalmus’, ‘benedictio serqtina’ Dus een mooi voorbeeld van het ABCboek met ruimeren inhoud; het is dan ook een boek van acht bladen in quarto. De schrijver meent dat al wat hier meer is dan in het blokboekje, latere toevoegsels zijn. Wij mogen gerust omgekeerd besluiten, dat we in de beide boekjes een beknopter en een uitvoeriger uittreksel hebben uit een grooter geheel.
Van nog een ander incunabelfragment, dat te Zerbst moet zijn, maar niet te vinden is, kon Leidinger naar de beschrijving in den Gesammtkatalog der Wiegendrucke alleen mededeelen dat het begint met ABC en Paternoster en eindigt met de woorden ‘o pia o dulcis maria’ uit ‘Salve regina’. De beschouwingen van Leidinger over het vermoedelijke ontstaan van het boekje kunnen we na al het materiaal dat we hier vroeger al gaven, gerust op zijde schuiven. Maar voor het door hem aangebrachte materiaal zijn we uiterst dankbaar; juist uit den incunabeltijd kenden wij nog zoo heel weinig ABC boeken. En nu kennen we er in handschrift, in blokdruk, in primitieven boekdruk, in lateren incunabeldruk, in 16e eeuwsche uitgaven, en in latere zoowel Roomsche als protestantsche bewerking in tal van landen en talen. Van al de groepen zijn er, op perkament gedrukt; van den incunabeltijd af komt daarnaast de druk op papier.
| |
Deeg- of ouwel-drukken
‘Vier Teigdrucke in der Universitäts-bibliothek in Prag’ worden beschreven en afgebeeld door Isak Collijn. De prenten zijn bijzonder mooi, en heel geschikt om een indruk te geven van het uiterlijk van deze vreemde prentjes, die slechts weinigen ooit onder de oogen hebben gehad. Zij stellen voor: de aanbidding der koningen, de graflegging van Jezus, de foltering van den heiligen Erasmus, en Johannes den Dooper. Behalve het eerste prentje zijn ze in hun omtreklijnen betrekkelijk goed bewaard. Naast de afbeelding van de graflegging is er een gegeven van een kopergravure met dezelfde voorstelling, die waarschijnlijk als voorbeeld voor het deegprentje heeft gediend. Collijn geeft niet alleen eene beschrijving van de prentjes maar handelt ook zeer kort over deze eigenaardige prentkunst die slechts korten tijd (1465?-1520) en in een beperkt gebied in Zuid-Duitschland is uitgeoefend, en waarvan geen 200 specimina bewaard zijn, alle in vervallen staat, vaak zelfs in 't geheel niet te herkennen.
Nederlandsche lezers kan ik voor dit onderwerp verwijzen naar de zeer zorgvuldige studie, door B. Modderman gegeven in Het Tarief van 24 Januari 1925, waarbij echter geene afbeeldingen zijn gegeven. Modderman vond in ons land slechts twee ouweldrukken - deze naam is door hem aan de ‘Teigdrucke’ gegeven -; één had ik er kort te voren kunnen verwerven voor de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam; de andere is in het Prentenkabinet, ‘nog op den oorspronkelijken band geplakt’. D. w.z. de meeste bewaarde exemplaren van deze uiterst brooze prentjes zijn juist daardoor bewaard gebleven, doordat ze op den binnenkant van boekbanden waren geplakt. ‘Het is mogelijk dat de schenking Domela Nieuwenhuis aan het Museum Boymans te Rotterdam er nog een paar bevat’, maar dit scheen den heer Modderman, naar de beschrijving die hij er van ontving, vrij onzeker.
Wie zich over deze merkwaardige vergeten kunst meer wenscht te onderrichten leze de studies van Modderman en Collijn, en voor vollediger informatie de daar nader opgegeven werken van Leidinger e.a.
C.P. Burger Jr.
|
|