Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 347]
| |||||||||||||||
Bibliografisch prutswerkBrengt het lidmaatschap van een genootschap de moreele verplichting mee, critiek op 't geen onze medeleden onder zijn auspiciën publiceeren in ons binnenste te smoren? Ik hoop van niet. Want veel nader dan het Historisch Genootschap ligt mij de eer van de bibliografische wetenschap in Nederland aan 't hart en voor haar gekrenkte rechten wensch ik op te komen. In de jongste Bijdragen en Mededeelingen van genoemd genootschap is een opstel afgedrukt van de heer A. Hallema, getiteld: Nogmaals een drietal inventarissen van Franeker burgers en boeren kort na 1550Ga naar voetnoot1). Grootendeels gaat dat over huisraad en bevat veel wetenswaardigs. Voorzoover het echter aanteekeningen geeft bij de boekenlijst van Mr. Jacob van Daelen, gestorven in 1568 en eens rector en burgemeester van Franeker, beantwoordt het, op zijn zachtst gezegd, niet aan wat men van een wetenschappelijke publicatie mag eischen. Het meest typeerende van Hallema's noten is, dat zij een overdaad van onnoodige bizonderheden vermelden omtrent boeken, die iedereen kent, terwijl tal van minder gewone titels tevergeefs om een verklaring roepen. Nog hinderlijker is, dat veel aanteekeningen kant noch wal raken en menige auteursnaam of titel foutief is opgenomen. Ik weet, dat oude inventarissen geen modellen van bibliografische beschrijvingen zijn en dikwijls van fouten krioelen. Maar wie de taak op zich neemt ze uit te geven, verplicht zich tegelijk, die te verbeteren. Het is niet mijn plan de heele lijst stuk voor stuk aan te vullen en te corrigeeren. Het zou mij meer tijd kosten dan ik bereid ben hieraan te wijden, gesteld al, dat ik er in slaagde alle titels terecht te brengen. Want ik wil gerust bekennen, dat er op 't oogenblik voor mij ook nog eenige raadsels bij zijn. Ik zal dus slechts hier en daar een greep doen, om mijn beweringen te staven. Bij ‘Decretales Gregorii in een groot boeck’ teekent de schrijver aan: | |||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||
‘In 1519 verscheen van den 178sten paus Gregorius IX (1227 -'41) diens “Decretalium libri V cum casibus notab. Bern. Compostellani, etc. Lugduni, Franciscus Fradin”. Dat werk zal hier bedoeld zijn’Ga naar voetnoot1). Wanneer ik de 55 uitgaven der Decretales tot 1501 verschenen en de 9 van 1501-1536 gedrukt, die Peddie en Panzer opgeven, doorzie, dan vind ik het knap om te vermoeden, dat de Franeker rector nu juist de uitgave van 1519 zal hebben bezeten. Bij de ‘Adagiorum Chiliades Erasmi’ de noot, dat de Bazelsche uitgave, bij Joh. Hervagius en Hieron. Frobenius verschenen, van 1528 wasGa naar voetnoot2). Dat is wijsheid, die een ieder in de Bibliotheca Erasmiana kan opslaan. En wie wil, kan daar nog heel wat meer uitgaven vinden, vroegere en latere. Bij ‘Epistolarum opus Erasmi’ de aanteekening ‘De Bazelsche uitgave is van 1558’Ga naar voetnoot3). Om nu alleen te blijven bij uitgaven der brieven, die in de Bibliotheca Erasmiana met de titel ‘epistolarum opus’ of ‘opus epistolarum’ worden vermeld, men vindt daar ook Bazelsche uitgaven van 1529, 1536, 1538, 1541 en ik vraag me opnieuw af, door welke vingerwijzing de heer Hallema naar die van 1558 is gezonden. Trouwens, heeft het wel nut, ontwikkelde menschen aanteekeningen te geven omtrent welbekende werken als de Decretales en de beide genoemde van Erasmus? Het aplomb, waarmede bij tal van boeken gedecreteerd wordt, welke uitgave het ‘zal geweest zijn’, is onwetenschappelijk en prikkelt tot tegenspraak. Zoo zie men de aanteekeningen bij ‘Commentarii varii in Aristotelem’ (324, n. 6); bij ‘Terentii Comoediae cum commentariis’ (324, n. 7; trouwens ook nog onjuist: niet van ‘Terentius' blijspelen’ is de uitgave Deventer, 1514, door Murmellius bezorgd, maar alleen van de Andria); bij ‘Xenophontis opera’ (325, n. 3); bij ‘Vergilii opera cum commentariis’ (325, n. 7; nog wel: ‘Met deze uitgave zal zeker bedoeld zijn’, enz.); bij ‘Biblia Sacra’ (326, n. 2); bij ‘Horatii opera cum commentariis’ (327, n. 1: ‘Dit is de Deventer uitgave van 1511 in 4o’, enz.). In alle aangehaalde gevallen is er geen enkele reden, juist deze speciale uitgave en geen andere aan te wijzen. Onjuist is zelfs de bewering bij ‘Boetius, De consolatione philosophiae cum commentariis’ in de noot: ‘Dit is de uitgave, bezorgd door Jacob van Breda, te Deventer anno 1502’.Ga naar voetnoot4) Ik zet er | |||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||
even apodictisch naast: Dit is zeker niet de uitgave, Deventer, Jac. de Breda, 1502. Want de editie van 1502 (Nijhoff-Kronenberg 455) is een zuivere tekstuitgave, zonder commentaar. Bij ‘Rhetorica Trapesontii’ de aanteekening: ‘Hier zal bebedoeld zijn: ‘Georgius Trapezontius, Dialectica brevis, Antverpiae, 1524’Ga naar voetnoot1), Zeker niet; maar natuurlijk een uitgave van zijn werk Rhetoricorum libri V, waarvan de heer Hallema bij Brunet en andere autoriteiten uitgaven had kunnen vinden. Met de hierop volgende titel ‘Theodorus Gaza, Grammatica Graecae’ zal wel niet de Latijnsche uitgave, door Erasmus vertaald, bedoeld zijn, als de noot verondersteltGa naar voetnoot2), maar veeleer een van de oorspronkelijke Grieksche uitgaven, Introductivae grammaticae libri IV, o.a. in 1516-'21 bij Martinus in Leuven verschenen. Gebrek aan logisch inzicht vertoont de noot bij Lucretius, De rerum natura, luidende: ‘Lucretius Carus, wiens philosophisch leerdicht in een uitstekende uitgave van Gifanius (in 1566) verscheen’Ga naar voetnoot3). Al staat het er niet uitdrukkelijk, de schrijver wil ons klaarblijkelijk suggereeren, dat Mr. Jac. van Daelen deze uitgave van 1566 zal bezeten hebben. Nu is het niet buitengesloten, maar dan toch zeer onwaarschijnlijk, dat de man, die al van 1545 af rector te Franeker was en in 1568 stierf, eerst twee jaar vóór zijn dood een Lucretius zou hebben verworven. Volmaakt waardeloos is de aanteekening bij de titel ‘Budaeus, De amissa cum commentariis in Pandectas’Ga naar voetnoot4), waarvoor de schrijver zich ondertusschen nog heel wat moeite zal hebben gegeven. Eerst tenminste een ruiterlijke bekentenis: ‘Van Budaeus ken ik geen dergelijk werk’. De noot vervolgt: ‘Wel verscheen van Johannes Sturmius “De amissa dicendi ratione ad Franc. Frossium i.c. libri duo. Argentinae, Wendelinus Rihehus”, 1538’. Dat dit boek niet bedoeld is, kan men veilig aannemen. Het lijkt mij waarschijnlijk, dat ‘De amissa’ een verschrijving is voor De asse, het bekende werk van Budaeus over de waarde van het geld in verschillende tijden. Dan gaat de noot verder: ‘Budaeus maakte vooral naam als philoloog en kenner van het Grieksch; vgl. van hem uit dezen tijd: “Commentarii linguae Graecae (Parisiis), Joh. (lees: Jod.!) Badius Ascensius”, 1529, waarvan een Bazelsche uitgave bij Bebelius reeds in het daaropvolgende jaar het licht zag’. | |||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||
Ik kan niet nalaten even aan de klok en de klepel te denken. Natuurlijk zijn hier niet de Commentarii linguae Graecae (trouwens later in de lijst, blz. 326, genoemd), maar de Annotationes in XXIV Pandectarum libros bedoeld. Wie aansprakelijk is voor de volgende fouten, de inventarismaker of de heer Hallema, laat ik in 't midden. Maar de laatste had ze moeten verbeteren.
Ook bij ‘Hermannius (= Hermannus) Torrentinus cum carminibus Alexandri’ (blz. 329) zal men misschien noode een aanteekening missen. Bedoeld is een der uitgaven van Alexander de Villa Dei, Doctrinale met commentaar van de Zwolsche schoolmeester Torrentinus of Van der Beke. Men ziet het, van de eene kant te veel, van de andere te weinig. Ik twijfel er niet aan, of met eenige moeite is zeker nog heel wat terecht te brengen van boeken, zonder naam van de auteur op de lijst vermeld. Van een enkel ken ik toevallig de schrijver. De honesta disciplina (blz. 323) is van Petrus Crinitus en gewoonlijk samen gedrukt met zijn geschriften De poetis latinis libri V en | |||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||
Poemata libri II. Is soms ook Petrus Crinitus bedoeld in de voorafgaande titel ‘Cornelii Taciti Historia cum Petra Crunto Naturalis historiae Plinii’? Cosmographia regionum novi orbis op blz. 324 zal wel zijn: Novus orbis regionum ac insularum veteribus incognitarum una cum tabula cosmographica, waarover men bij Harrisse nadere bizonderheden kan vindenGa naar voetnoot1).
Verdere verbeteringen laat ik aan anderen over. Alleen nog één vraag. Indien de heer Hallema er op stond, behalve bij de huisraad-inventaris, ook aanteekeningen bij de boekenlijst te geven, waarom heeft hij dan, toch zeker niet geheel onbewust van eigen tekortkomingen, zijn licht niet bij meer bevoegden ontstoken? Hij zou stellig niet tevergeefs bij bibliografen hebben aangeklopt. Onze aarts-boekenkenner, pater Bonaventura Kruitwagen, wiens hulpvaardigheid spreekwoordelijk dreigt te worden, had hem over veel kunnen en willen inlichten. Dr. C.P. Burger is altijd tot voorlichting bereid en een steun en toeverlaat voor klassieke en andere problemen. Als Prof. Dr. W. de Vreese de voorraadkamers van zijn bibliografische kennis opent, vloeit de wijsheid er als zoete honig uit. Inderdaad, wij bibliografen zijn allerbeminnelijkste en onbaatzuchtige menschen, die gaarne van onze kennis meedeelen. Maar als een onbevoegde zich op ons terrein waagt, laten we de tanden zien. Het spijt me, dat ik de heer Hallema zoo onvriendelijk heb moeten aanblaffen. Het spijt me nog meer, dat het Historisch Genootschap dit bibliografisch gepruts onder zijn vlag in de wereld heeft gezonden. En weer ben in gesterkt in mijn overtuiging, dat hier te lande de man van wetenschap bibliografisch heel wat minder goed geschoold wordt dan een Engelschman, Franschman of Duitscher van zijn ontwikkeling. Nog altijd is eenige vertrouwdheid met de meest bekende bibliografische hulpbronnen bij ons verre van algemeen.
's-Gravenhage, Oct. 1928. M.E. Kronenberg. |
|