Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 369]
| |
Boekbespreking
| |
[pagina 370]
| |
is: ‘libri in Fol. sub prelo sudantes’ enz. Het toegevoegde blad van een jaar later geeft verscheidene van die boeken als intusschen verschenen op. Loopen wij de lijsten door, dan zien we dat naast bijbels en kerkboeken de classieken verreweg het talrijkst zijn. Om volledig te zijn, moeten we nog melding maken van de inleiding die over Fell en zijn mooie schenking volledige inlichting geeft; ook over Franciscus Junius, die eveneens belangrijke typen, stempels en matrijzen schonk voor druk in verschillende vreemde talen. Inderdaad vermeldt de titel van het oude boekje wel in de eerste plaats de schenking van Fell, maar laat dan volgen: ‘To which is added the letter given by Mr. F. Junius’. Daaronder het colophon ‘Oxford, Printed at the Theater A.D. 1693.’ Tegenover den titel het gegraveerde wapen van de Universiteit met drie kronen en een open bijbel, waarin de spreuk dominvs illvminatio mea. C.P.B. | |
W.A. Oldfather. Contributions toward a Bibliography of Epictetus. Appendix: Jacob Schenk's Translation of the Encheiridion, Basel 1534. Published by the University of Illinois, Urbana (= Univ. of Illinois Bulletin, vol. XXV no. 12, November 22, 1927).Het ideaal der bibliographie der klassieke auteurs moet bestaan in een beschrijving van alles wat er over de antieke schrijvers is geschreven van af het oogenblik, dat de alleen in handschriften aanwezige teksten door de drukpers algemeen toegankelijk zijn geworden. Een dergelijke bibliographie zou het product zijn van een geweldige en haast onuitvoerbare onderneming; niet alleen in haar geheel, maar welhaast voor iederen auteur afzonderlijk. Wie zich aan zoo'n taak zou wagen, zou immers ook de incunabelen, die toch weer een geheel zelfstandig terrein van onderzoek vormen, binnen de grenzen van zijn werkzaamheid moeten betrekken; maar ook zou hij de vertalingen in bijna alle europeesche talen - en er zijn zelfs vertalingen in niet-europeesche talen van klassieken verschenen - niet mogen buitensluiten: welk een talenkennis wordt daarvoor weer vereischt! Toch is bijna een eeuw geleden voor een dergelijk algemeen werk, althans voor de Grieksche schrijvers, de grondslag gelegd in het werk van S.F.G. Hoffmann, Lexicon Bibliographicum sive Index Editionum et Interpretationum scriptorum Graecorum cum sacrorum tum profanorum. Lpz. 1832 vgg.; terwijl F.L.A. Schweiger te gelijker tijd in zijn Handbuch der klassischen Bibliographie. Vol. II Lpz. 1832, '34 hetzelfde voor de Latijnsche schrijvers heeft gedaan. Dat ten slotte op zoo breeden grondslag weinig voor de afzonderlijke auteurs tot stand gebracht is, en worden kon, is duidelijk voor ieder, die den omvang der taak overziet. Voor Cicero verscheen in 1836 de uitvoerige bibliographie van de hand van Joh. Casp. Orelli, in diens te zamen met Joh. G. Baiter uitgegeven Onomasticon Tullianum, Zürich vol. I, p. 197-477, waaruit men zien kan wat reeds 100 jaar geleden als prestatie der wetenschap met betrekking tot een enkelen auteur kon worden geboekt. Naast een dergelijke bibliographie is dan bovendien nog als postulaat der wetenschap te noemen een samenvatting van de geheele handschriftelijke paradosis van iederen auteur, die niet alleen de handschriften, maar ook de uittreksels, citaten, omwerkingen, middeleeuwsche bewerkingen enz. bestrijkt. Zoo iets is in de praefaties van menige uitgave van klassieke auteurs wel gepoogd tot stand te brengen. Thans komt W.A. Oldfather, professor aan de University of Illinois te Urbana, met een Epictetus-bibliographie, die zoowel de door Arrianus vervaardigde Dissertationes als het Encheiridion, en zelfs de middeleeuwsche Altercatio omvat, in een kloek deel, dat niet minder dan 1175 nrs. opsomt en behandelt. De titel ‘Contributions toward a bibliography etc.’ is veel te bescheiden. Oldfather, bekend om zijn voorbereidende studies tot zijn uitgave van Avianus - die in de middeleeuwen herhaaldelijk | |
[pagina 371]
| |
te zamen met Cato voorkomt, waardoor mijne studies met de zijne soms parallel loopen en ten gevolge waarvan ik indertijd contact met hem gekregen heb -, zijn in vereeniging met eenige anderen uitgegeven Index op de tragedies van Seneca, zijn archaeologische bijdragen in Pauly-Wissowa (b.v. art. Lokroi) en vele andere geschriften, is tot deze bibliographische werkzaamheid blijkbaar gebracht door zijn uitgave van Epictetus in the Loeb Classical Library, 1925 vg. Het werk behandelt 1o. de edities van den geheelen Epictetus (nr. 1-41) en de vertalingen (nr. 42-113b), 2o, de afzonderlijke edities van het Encheiridion (114-322) en de vertalingen (323-724), 3o. excerpten en de vertalingen (726-798a), 4o. fragmenten (799-804), 5o. oude commentaren en vertalingen (805-822), 6o. Epictetus pseudepigraphus (823-840), 7o. de altercatio en vertalingen (841-850) en ten 8o, wat Oldfather noemt ‘criticism’ (860-1175), d.w.z. de uitvoerige opsomming van hen, die over Epictetus hebben geschreven. Dat een dergelijk werk in America kon worden verricht, stemt tot bewondering voor de volledigheid der Amerikaansche bibliotheken, al heeft Oldfather ook hulp uit Europa genoten. Voor ons Nederlanders is deze bibliographie van gewicht, omdat ten onzent wijlen dr. D.F. Scheurleer zich bijzonder met Epictetus heeft beziggehouden en een Epictetus-bibliotheek heeft trachten te vormen. Deze is na zijn dood bij de firma Van Stockum onder den hamer gekomen en naar genoemde firma mij welwillend meedeelde in haar geheel aangekocht door de Koninklijke Bibliotheek in den Haag. Oldfather roemt Scheurleers bibliographie van Epictetus, die in zijn vertaling van het Encheiridion is opgenomen, ‘admirable’, ‘of unusual general interest’(ad nr. 343). Ik zelf heb op die bibliographie eens een aanmerking gemaakt in mijn artikel ‘de oudste Nederlandsche vertaling van Epictetus' Enchiridion en haar auteur’ (nl. Marcus Antonius Gillis), Tijdschr. Ned. T.-en L. deel 37 (1918), p. 279-301, in dier voege, dat ‘volgens een zeer eigenaardige bibliographische methode bij Scheurleer alleen de uitgevers genoemd worden, maar de namen der bewerkers worden weggelaten’ (p. 282 n. 2); wat Scheurleer mij nog al kwalijk heeft genomen. Ter informatie behoudt die bibliographie natuurlijk haar waarde. Oldfather heeft de waarde van zijn werk nog verhoogd door de toevoeging, voorafgegaan door een inleiding, van een volledige reproductie van de oudste (Duitsche) vertaling van het Encheiridion, die van Jacob Schenk, verschenen te Basel in 1534. Door deze reproductie wordt als 't ware gedemonstreerd, hoe zeer de studie van de oudste vertalingen binnen het terrein der klassieke philologie valt. Ondanks alles heb ik tegen dat boek een heel groot bezwaar: Oldfather heeft m.i. aan de waarde van zijn werk sterk afbreuk gedaan, doordat hij de volgorde in de verschillende afdeelingen alphabetisch, en niet, zooals de wetenschappelijke bibliographie dat vereischt, chronologisch heeft ingericht. Men zou verwachten, dat bij de uitgaven de editio princeps voorop stond: allerminst, de lijst wordt geopend met een Anonymus, Keulen 1593, zelfs kan men uit zijn opgave niet zoo maar aflezen, welk nr. zijner lijst de ed. princeps is (gelukkig had Oldf. haast niet met incunabelenGa naar voetnoot1) te doen). Bij de Ned. vertalingen van het Encheiridion (nr. 332 vgg.) gaat voorop die van D. Burger Jr. 1850, dan volgt Gillis, Antw. 1564. Het ergst zijn wij er aan toe in de meer dan 200 nrs. tellende afdeeling ‘criticism’ (nrs. 860-1175), waar allerlei geleerden uit vier eeuwen, die over Epictetus geschreven hebben of hem hebben vermeld, in alphabetische volgorde worden opgesomd. Hier past wel is waar een woord van lof voor de belezenheid van den auteur, | |
[pagina 372]
| |
die overal aangeeft, waarom die geschriften, die men op het eerste gezicht niet met Epictetus in verband zou brengen, hier worden geregistreerd, maar de lijst zou bij chronologische volgorde, die toch de alpha en de omega der wetenschappelijke bibliographie behoort te zijn, met recht eerst haar waarde hebben verkregen. Natuurlijk zijn er ook vele kleine aanmerkingen te maken, waarop Oldf. zich trouwens voorbereidt. Enkele slechts wil ik hier noemen. De Nederlandsche vertaling van Glazemaker, die Oldf. alleen kende uit een ex. zonder titelblad der Georgetown University (nr. 45), wordt daardoor slechts verkort-in tegenstelling met Oldfathers gewoonte - weergegeven. Ik citeer haar hier geheel (ex. Amst. Univ. Bibl.) en cursiveer wat bij Oldfather ontbreekt: ‘Epiktetus Redenen, door Arrianus, zijn Toehoorder, vergadert; met des zelfs Hantboek en Onderwijzingen: Cebes Tafereel; en zedige gedachten van M. Aurelius Antoninus, Keizer van Romen. Nooit voor dezen zodanig gedrukt. Alles door J.H. Glazemaker vertaalt. t' Amsterdam, Gedrukt by Tymon Houthaak, Voor Jan Rieuwertsz. Boekverkoper, in Dirk van Assensteeg, in 't Martelaars Boek. 1658. Door de uitlating van het woord ‘onderwijzingen’ is deze editie niet vermeld p. 138, waar de edities met fragmenten uit Stobaeus genoemd worden, want deze worden met de ‘onderwijzingen’ bedoeld; de editie van M. Aurelius wordt wel op het titelblad vermeld, maar bevindt zich als afzonderlijk gepagineerd boekwerk achter Epictetus in hetzelfde bandje. Bovendien zijn de beide nrs. 43 en 44 overbodig, daar ze van de zelfde ed. een uitgave van 1657 noemen, die slechts in een 18e-euwschen catalogus voorkomt (blijkbaar drukfout, vgl. wat dr. Burger in Het Boek, boven p. 251, over het citeeren van dezelfde op drukfouten berustende apocriefe edities zegt). - Onder nr. 1004 vindt men alleen: ‘le P. Holomas a fait imprimer aussi un Discours sur la philosophie d'Épictète, 1760 in 8o.’, een artikel ontleend aan de Biographie Universelle, maar hier zal toch wel geen ander boek bedoeld zijn, dan hetwelk Oldfather zelf nr. 1138 noemt: ‘Charles Pierre Xavier Tolomas: Discours sur la philosophie d'Épictète etc. 1760....’ (the author was a Jesuit.) - Nr. 458 en 459 worden Engelsche vertalingen genoemd van de Philosophie der Stoïques van Mons. Du Vair, en hier geciteerd, omdat daarin ook misschien diens vert. van het Encheiridion voorkomt. Dit is werkelijk niet noodig. Dan zou ook de Hollandsche vert. van eerstgenoemd werk ‘Stoische Philosophie ontrent het Leeven, Amsterdam 1651 en 1684, die ik in Het Boek XIV (1925) p. 198-205 besproken heb, verdiend hebben te worden opgenomen. Op één kapitale onjuistheid mag ik ten slotte nog wel wijzen. Als nr. 728 wordt een excerpt genoemd, op grond van den Catalogus der Bibl. Nationale, van Antonius Oiselius, beginnende ‘Catonis Disticha.... slot: Epictetea, Antonius Oiselius edidit, Lutetiae, ex off. R. Stephani 1577.’ Dit boekje is niet van Oisel, aan dezen is het slechts opgedragen, de woorden ‘Antonius Oiselius edidit’ zijn door den bewerker van den catalogus valschelijk ingevoegd; het boekje is niets anders dan de beroemde, maar schijnbaar verlorene - anonieme - Cato-editie van Pierre Pithou, welker herkenning als zoodanig een mijner eerste vondsten bij mijne Catostudies is geweest. Ik schreef hierover eerst in Tijdschr. v. Boek- en Bibliotheekwezen IX, 1911, p. 28 vg., uitvoeriger Rhein. Museum, 67, 1912 p. 76 vgg. Over de verkeerde beschrijving inden Franschen Catalogus, vgl. Het Boek III, 1914, p. 228 n. 1. Oldfather verdient voor zijn werk den oprechten dank zoowel van bibliographen als van philologen.
Amsterdam. M. Boas. |
|