Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 18 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 18
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.63 MB)

Scans (315.08 MB)

ebook (14.51 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 18

(1929)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina *33]
[p. *33]


illustratie
Het op Nova Zembla gevonden handschrift Opschrift en aanhef van het eerste journaal


[pagina 209]
[p. 209]

De deurvaert by noorden om naar Cathay ende China

Volgens onzen dichter Tollens was het Heemskerk die op de gedachte kwam om den noordoostelijken zeeweg naar China te vinden:

 
Een ander stout bedrijf vangt Heemskerk aan te wagen!
 
Hij waakt zijn nachten door, doormijmert gansche dagen,
 
Doorkruist den aardbol, meet de zeeën, smelt ze in één;
 
Hij wil door 't ijzig Noord naar 't zengend Oosten heen.
 
Langs Nova Zembla's kust, in storm en sneeuw verloren,
 
Wil hij naar China voort,....

De geschiedenis van de onderzoekingstochten licht ons anders in. Heemskerk heeft in de uitvoering der plannen een eervol aandeel, maar het ‘doormijmeren van gansche dagen’ was niet zijn werk, de plannen zijn door anderen gemaakt en uitgewerkt. Plancius, Linschoten en Barents mogen genoemd worden; ook zij echter namen de gedachte op, die reeds vroeger elders was gerezen. Hieraan worden we levendig herinnerd doordat de handschrift-journalen van Engelsche voorgangers op denzelfden weg, voor Barents' eigen gebruik in het Nederlandsch vertaald, tot ons zijn gekomen. We zullen hier, met eene korte inleiding, den tekst van het handschrift, die in deze gedaante nog nooit gedrukt was, laten volgen. Daaraan hopen we eene bespreking vast te knoopen van de beteekenis van de beschreven reis in de reeks van pogingen om de doorvaart te vinden. En dan zullen we wellicht nog andere niet of weinig bekende stukken die op deze pogingen betrekking hebben, hier afdrukken of bespreken.

Een handschrift uit het ‘behouden huis’ op Nova Zembla

Een laatste reliquie van de Nederlandsche ijszeevaarders van 1596/97 is onlangs naar Nederland gekomen. Wij wisten wel van het bestaan van een oud reisjournaal in handschrift, dat in 1875 in de overblijfselen van het houten huis op Nova Zembla gevon-

[pagina 210]
[p. 210]

den was met eenige andere voorwerpen. De Nederlandsche consul te Hammerfest had er toen over geschreven, en nog in 1882 had de toenmalige eigenaar zich bereid verklaard een en ander te verkoopen, maar de zaak had weinig belangstelling gevonden, en later had men er nauwelijks meer iets van gehoord. In de uitgaaf van de journalen van Barents en de zijnen, in 1917 voor de Linschoten-Vereeniging bezorgd door S.P. l'Honoré Naber, worden deze feiten kort meegedeeld. Bij de in onzen tijd zoo sterk toegenomen belangstelling in al wat met onze oude zeereizen in verband staat, is zeker de gedachte wel eens gerezen, dat het toch wel jammer was, dat men voor deze vondst niet meer belangstelling had getoond, en dat de stukken daardoor voor ons verloren waren. Hoe kon onze Rijks-Archivaris er toe gekomen zijn de vondst te wantrouwen? En hoe konden de Rijks-adviseurs voor de monumenten de geschiedkundige waarde van het handschrift zeer gering achten? Steunde deze meening op eenig nader onderzoek?

Het schijnt gewenscht, de door Naber aangewezen stukken die over dit alles nader inlichten, eens in hun geheel mee te deelen. Zij berusten in het archief van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap; de Secretaris was zoo vriendelijk ze ter inzage te geven.

De vondst van 1875 had, zoodra berichten daarover naar Nederland waren gekomen, de aandacht getrokken van het bestuur van het Genootschap, en de Secretaris Dr. C.M. Kan had zich in verbinding gesteld met den Nederlandschen Vice-consul te Hammerfest den heer J. Berger, die in een schrijven van 27 November nauwkeurige inlichtingen zond. Zie hier zijn brief.

Hammerfest 27 Novb. 1875

Herrn Dr. C.M. Kan
Secr. der Aardrijkskundig Genootschap Utrecht

Im Besitz Ihres sehr geehrten Schreiben vom 1sten d. M. habe ich hiemit die Ehre Ihnen diejenigen Aufschlüsse in Bezug des nachgefragten Journals, zu überreichen, die mir möglich gewesen ist hierbei zu schaffen.
Am 17 Aug. d. J. segelte der Schooner ‘Regina’ Capt. M. Gundersen, der hiesigen firma O.I. Finckenhagen gehörend - bei Eishafen oder Barentshafen auf Novaja Semlja - vorbei, der Capitain sandte ein Boot ans Land um möglich Sachen, von Barents nachgelassen, aufzufinden.
Einer der Mannschaft der ‘Regina’ war im Jahre 1871, mit einem
[pagina *35]
[p. *35]


illustratie
Het op Nova Zembla gevonden handschrift Opschrift en aanhef van het tweede journaal


[pagina 211]
[p. 211]
der nähmlichen Rhederei gehörenden Schiffe - Slup ‘Solid’ Capt. Carlsen welcher die ersten Nachlassenschaften von Barents's Ueberwintrung Anno 1597 fand.
Die Mannschaft der ‘Regina’ fand in einer halb von Erde und Eis verborgenen Kiste, von welcher der obere Theil beinahe ganz vermodert war: 1 Journal und 2 Karten, und dicht dabei ein kleines Bootanker (engl. Grapnel) mit nur einer Flug, obgleich dasselbe ursprünglich 4 Fliige gehabt hatte.
Von dem Eigenthümer Herrn O.I. Finckenhagen ist mir mit grosser Liberalität erlaubt worden, beigelegter kurzer Auszug des sogenannten Journals zu nehmen. Das Journal ist ganz gut conservirt und ist ohne Zweifel eine in Holland geschriebene Uebersetzung der, von Mr. Arthur Pits und Charles Jackmann im Jahre 1580 geführten, Schriftsjournale; sie ist durchgehend mit der selben Handschrift geschrieben, welche obgleich ganz fliessend, doch durch die eigenthümlich geformten Buchstaben, viele Schwierigkeiten für die Ausdeutung derselben bietet, besonders hier, wo man der Holländische Sprache nicht genug machtig ist.
Die beigelegten Abschrift des Journal anfanget ‘De Zeevart - suydt ten oosten’ - und ‘Het tweede Journal - 8-7 vamen’ glaube ich ganz correct zu sein trotz der vorkommenden Unübereinstimmungen in der Sprache, z. B. ‘deen - d'eend’ - ‘genaempt - genarent’ - ‘Gescreven - Geschreven’ ‘deur - door.’
Die zwei Karten sind auf grober Leinenwand oder Segeltuch geklebt, und sind sehr beschädigt.
Sie scheinen zwei Exemplare desselben Druckes zu sein, sind ca. 1 yard □ und haben die Worte ‘Germania inferior’ in einem offenen Felde aufgedruckt.
Die auf dem Bootanker fehlenden 3 Flügen scheinen mit Willen weggenommen zu sein.
Das Journal u.s.w. ist noch unverkauft, die Eigenthümer haben kein Preisverlangen gemacht, bitten aber zu bemerken, dass sie für den von Capt. Carlsen gemachten Fund £ 600 empfingen.
Wenn Sie es wünschen, und die nöthigen Geldmittel zur Disposition stellen, glaube ich es möglich, dass die Eigenthümer es erlauben. Photografi ein Paar der Blätter des Journals zu nehmen; dies konnte jedoch erst in März Monat geschehen, wenn das Licht wieder starker wird. Recht lieb wird es mir sein in Erfarung zu bringen, dass diese meine Erläuterungen Ihr Interesse erweckt haben; ich stelle mich ferner zu Ihrer Disposition, und verbleibe

mit Hochachtung ergebenst
Joh. Berger
v/Consul der Nederlanden

Een ingelegd blaadje gaf eene korte beschrijving van het handschrift, met volledig afschrift van opschrift en aanhef van de beide journalen die het bevatte. Op dit blaadje zijn door onzen Rijksarchivaris J.K.J. de Jonge, wien de stukken om advies waren toegezonden, vier korte handschriftaanteekeningen gesteld, waarin zijn oordeel is uitgedrukt. De tekst van de beschrijving volgt hier; en daarbij deze vier aanteekeningen.

[pagina 212]
[p. 212]
De Zeevart van Mr. Arthur Pit ende Mr. Charles Jackman nae het Noortoosten voorby het Eylandt Vaigatt met twee Barcken deen genaempt George ende dander Wellem. In de Jaere 1580. Gescreven deur Hugo Smith.
_____ _____
Op den 30 May smaendaeghs des achtermiddaeghs vertrocken wy van Harwich den wint zijnde suydt ten oosten.
_____
Hier folgen 18 beschriebene Blätter in folio bisz 29ten August - 1 unbeschriebenes Blatt, und dann:
_____
Het tweede Journael van Mr. Arthur Pit en Mr. Charles Jackman In de ontdeckinge van het Noortoostersch deel der werelt geschiedt annoGa naar voetnoot1) 1580 met twee Barcken d'eend genaemt Wellem ende dander den George. Geschreven door Nicolaes Chantzeller.
_____ _____
den 17 July sondaghs smorgens ten 3 uren hadden wy 12 vamen, ende smorgens ten 9 hadden wy 8-7 vamen.
_____
und folgen bisz 23 August 10 Blätter in folio beschrieben.
_____
Aanteekeningen hierbij: 1 (bovenaan): Het journaal van Jackman en Pet, hieronder als twee journalen opgegeven, doch slechts zynde twee copyen (de eene van 30 Mei - 29Aug. 1580, de andere van 17 July - 23 Aug.) van hetzelfde Journaal is gedrukt in Hackluyt Voyages Ie vol. bladz. 445. de Jonge.
2 (bij den aanhef van het eerste journaal): Is woordelijk als de Engelsche tekst. de J.
3 (bij de vermelding van 29 Augustus als slot van het eerste journaal): dat is tot terugkeer Noordkaap. de J.
4 (bij den aanhef van het tweede journaal): is hetzelfde in 2e kopy als het eerste. de J.

De brief, waarin de Jonge zijne bevindingen uitvoeriger meedeelt en toelicht, luidt aldus:

s Hage 31 January 1876

Amice! Sedert mijn brief van gisteren, die door dezen nu als vervallen is te beschouwen, zond onze rustelooze vriend Campbell mij Vol. first der origineele Hackluyt voyages. London 1599, en daar staat op bladz. 445 het journaal van Jackman en Pett. woordelijk in het Engelsch in, zooals het thans van 30 Mei - 29 Aug. en 17 July - 23 Aug. zijnde tweemaal kopy van het zelfde journaal, te Hammerfest berust, en zooals men zegt gevonden is op Nowaja Zemlja. Wel verre van 600 £ st. is het gevonden brok dus m.i. niets waard, misschien 1 a 2 £ als curiosum, maar uit een wetenschappelijk oogpunt is het zonder waarde. Vermoedelijk is er niet meer van geweest, want omstreeks 23 en 29 Aug. 1580 is het journaal van Jackman en Pet gevorderd tot den terugtogt aan de Noordkaap en de verdere terug-
[pagina 213]
[p. 213]
reis zal men als niet belangrijk voor Barendsz. niet verder hebben overgeschreven. Het verhaal van de vondst vond ik wel wat vreemd, zoo'n kist, die in duigen viel en niets meer bevatte dan deze stukken. er begint toch te Hammerfest geen chantage in te ontstaan? Ik wilde wel dat naar die plek eens een officieel Holl. schip ging om systematisch dat gedeelte van de IJshaven na te zoeken.
De stukken etc. uit Hammerfest en mijne opinie verzond ik op Uw verzoek aan den Heer V. de Stuers onder wien deze thans berusten. Geloof mij hoogachtend en vriendschappelijk
tt. J.K.J. de Jonge.

Voor de volledigheid mag nog het schrijven van de Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst volgen. Waarde heeft dit advies niet; de heeren zien geheel door de oogen van den Rijksarchivaris. Wat hij heeft gezegd is in hun oog ‘gebleken’; het onderwerp van hun schrijven is op den rand aangegeven als ‘zoogenaamd journaal van Barendsz.’

den Haag den 1 February 1876

Naar aanleiding van Uw schrijven aan den heer Jhr. Mr. J.K. de Jonge betreffende het zoogenaamde scheepsjournaal van Barendsz op Nova Sembla gevonden en door genoemden Heer volgens Uw verzoek aan het Collegie der Rijks Adviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst gezonden, hebben de Rijks Adviseurs de eer U het volgende te berichten.
Reeds bij het bekend worden van het vinden van dit Journaal hebben de Rijks Adviseurs daarop hunne aandacht gevestigd. Zij hebben echter toen niet verder behoeven te handelen, omdat het hun bekend was dat de zaak reeds van Regeeringswege behartigd Werd.
Aangezien echter gebleken is, hetgeen door Uwe missive en de daarbij gevoegde stukken wordt bevestigd, dat de geschiedkundige waarde van het handschrift, in tegenstelling met de verwachting die men er van had zeer gering is en buiten verhouding met den gevraagden hoogen prijs, zoo vinden de Rijks Adviseurs geen termen om tot aankoop bij de Regeering aan te dringen.
Zij betuigen U hunnen dank voor Uwe te dezer zake betoonden ijver.

De Rijks Adviseurs voomd.
De Voorzitter
Fock
De Secretaris
Hooft van Iddekinge.

Onze meening over de behandeling van deze zaak door den Rijksarchivaris kan niet anders dan afkeurend zijn. De kundige geleerde had in dit geval een heel slecht oog. Het ergst is wel zijn twijfel aan de echtheid van de vondst. Het verslag van den consul

[pagina 214]
[p. 214]

geeft daartoe niet de minste aanleiding. Wat hij aanhaalt van de stukken is kennelijk het 16e eeuwsche Nederlandsch van de scheepsjournalen, en wat was het eenvoudig geweest, een foto aan te vragen en af te wachten, om ook over het handschrift uit dien tijd te kunnen oordeelen! Ook het oordeel over den inhoud der journalen is oppervlakkig en verkeerd, den Archivaris onwaardig. Hij ziet aan het aangehaalde bovenschrift en den aanhef, dat de tekst identiek is met dien van het gedrukte Engelsche journaal, en besluit daaruit als afdoend, dat het geheele journaal nu ook volkomen daarmee moet overeenkomen en niets anders bevat; afschrift of afbeelding van een paar geheele bladen had hem beter kunnen leeren. En hij ziet twee duidelijke en volledige opschriften van twee journalen, en schrijft desniettemin met groote zekerheid dat het twee copieën zijn van hetzelfde journaal - op zich zelf al heel onwaarschijnlijk. Ook hier zou iets meer van den tekst hem beter hebben ingelicht.

Zijn valsche advies is noodlottig geworden, zooals we al zien uit het zoogenaamde advies van de Rijksadviseurs, en zooals ook blijkt in het verslag van het Aardrijkskundig Genootschap, waar het journaal nu op eens een ‘journaal zonder waarde’ heetGa naar voetnoot1).

Koolemans Beynen vermeldt in de inleiding tot den herdruk van de Engelsche uitgaaf van ‘the three voyages of William Barents’ door de Hakluyt-Society (1876) de vondst van kapitein Gundersen kort maar zakelijkGa naar voetnoot2). Aan den ongegronden twijfel aan de oprechtheid van het vondstbericht doet hij dus niet mee. En C. Hoffman die den vijfden onderzoekingstocht van het schip Willem Barents in 1882 leidde, maakt in zijn verslag melding van het journaal dat hij te Hammerfest bij den heer Franckenhagen zag:

Het was een kopie van het journaal van de reis van Pet en Jackman, en merkwaardig goed geconserveerd; de inkt was nog zoo zwart, dat men tot het besluit zoude komen, dat er zulke goede inkt tegenwoordig niet meer bestaat. Ook waren er nog een paar oude kaarten op zeildoek geplakt. Journaal en kaarten waren te koop voor 2000 kronenGa naar voetnoot3).

Hier wordt voor het eerst een prijs genoemd, die voor de merkwaardige reliquieën wordt gevraagd, heel wat lager, dan de prijs die voor de eerste vondsten van 1871 was betaald, en in den brief

[pagina 215]
[p. 215]

van den viceconsul te Hammerfest genoemd. De Jonge nam ten onrechte aan dat deze prijs ook hier werd gevraagd, en stelde er zijne belachelijke schatting van ‘1 a 2 £ als curiosum’ tegenover - zeker wel de leelijkste trek in zijn advies. Was het stuk valsch, dan was het in 't geheel niets waard; gevonden in de hut op Nova Zembla had het toch zeker een veel hoogere waarde. Overziet men de lijst van al de gevonden voorwerpen, dan is dit als éénig handschrift van eenigen omvang, en dat Barents zelf heeft gediend voor zijn reis, en na eeuwen zoo gaaf is teruggevonden, zeker een van de allervoornaamste bewaarde reliquieën. De vraag van 2000 gulden was niet overdreven hoog, en men kon in elk geval nog een tegenbod doen.

De beide verdienstelijke verslagen, die de Jonge gemaakt en uitgegeven heeft van de vondsten in het Behouden huis in 1871 en in 1876, zouden in waarde rijzen, als de interessante vondst van Kapitein Gundersen die er tusschen ligt, door hem niet zoo botweg versmaad, maar met dezelfde belangstellende liefde bestudeerd en beschreven was.

Zijne bijna onverklaarbare houding in deze zaak is oorzaak geworden, dat de in 1875 gevonden voorwerpen ruim een halve eeuw voor ons verloren, ja zoo goed als vergeten waren. Nu echter, in het voorjaar van 1929 bracht de heer Ir. H.H. Dresselhuys, van Spitsbergen terug gekomen via Hammerfest, het voornaamste stuk van de vondst van kapitein Gundersen, de journalen van de reis van 1580, mede naar ons land. De eigenaar, de heer Alfred Hoel, wenschte zelf dat men het journaal hier eens zoude zien en nader bestudeeren. De heer Dresselhuys stelde het mij ter hand; in eene vergadering van het bestuur van het Aardrijkskundig genootschap had ik het genoegen het handschrift te laten zien, met meedeeling van den voorloopigen indruk, dat het zonder eenigen twijfel een echt Hollandsch handschrift uit de 16e eeuw was, en dat het een heel interessant document was van wezenlijke waarde.

Na het journaal zorgvuldig te hebben overgeschreven was ik nog met de bestudeering bezig, toen ik verrast werd door nieuwe belangrijke mededeelingen van den heer J.W. van Nouhuys, Directeur van het museum ‘Prins Hendrik’ te Rotterdam. Het handschrift blijft in ons land, het wordt in het museum Prins Hendrik geplaatst. Zoo is ook deze Barents-reliquie behouden, dank zij de onbaatzuchtigheid van den heer Hoel, die haar,

[pagina 216]
[p. 216]

evenals de heer Lister Kay de in 1871 gevonden voorwerpen (zie Naber dl II blz. 252), afstond voor denzelfden prijs, dien hijzelf er voor had betaald.

De heer Van Nouhuys heeft het handschrift al dadelijk nauwkeurig bekeken, en een zorgvuldig onderzoek gedaan naar de watermerken van het papier waarop het is geschreven, en hij deelt als voorloopige uitkomst van dat onderzoek mee, dat het papier waarschijnlijk herkomstig is uit Oostenrijk of den Elzas, met als uiterste tijdgrenzen der fabricage 1555-1604, en als waarschijnlijke 1580-1588. Een zelfde watermerk als in dit papier vond hij in een exemplaar van Waghenaers Spiegel, Nederlandschen tekst.

Het handschrift - nu van de vondst alleen over, daar de andere voorwerpen door brand verloren zijn - bevat eene ‘Nederlandsche vertaling van Pet en Jackman's reize naar de Karische Poort (1580) naar Hakluyt’Ga naar voetnoot1). Is dit laatste eene nauwkeurige uitdrukking? Zijn we er zeker van, dat Hakluyt's werk hier ten grondslag ligt? Natuurlijk niet de tekst van 1598, dien we nu kunnen raadplegen in den herdruk van 1903; immers deze vertaling van het reisjournaal van 1580 is voor het vertrek der schepen in 1596, ja zeker al voor de eerste reis (1594) gemaakt. Een man als Willem Barents ging niet op zulk een ontdekkingsreis uit zonder zich te voorzien van alle zeilaanwijzingen die hem konden dienen, en voor de wateren beoosten Vaigats bood de reis van Pet en Jackman het eenige materiaal dat op ondervinding berustte. De reizen van Willoughby (1553) en Stephen Burrough (1556) gingen niet zoover oostelijk. De verdere Engelsche vaart sloeg andere wegen in, en van de reizen van den Zuid-Nederlander Olivier Brunel die in 1576 tot in de Kara-zee doordrong en in 1584 de kust van Nova Zembla bereikte, waren er slechts korte vermeldingen, geene journaalaanteekeningen.

Uiterlijk in 1594 moet dus de vertaling van het Engelsche journaal zijn gemaakt. Men zou kunnen denken aan Hakluyt's eerste uitgaaf (1589), of wel aan schriftelijke meedeeling van Hakluyt. Hij hielp immers Emanuel van Meteren aan bescheiden over de Engelsche reizen, en dezerzijds heeft Petrus Plancius hem een belangrijken tekst verschaftGa naar voetnoot2). Maar zou Hakluyt die slechts één van de twee journalen in zijn groote uitgaaf opnam,

[pagina 217]
[p. 217]

onze zeevaarders geholpen hebben aan een volledigeren tekst van de beide journalen? Heel waarschijnlijk lijkt dit niet.

Nu het handschrift voor ons ligt, dat Kapitein Gundersen in 1875 van zijn bezoek aan Nova-Zembla meebracht, zien we wel dat elk mistrouwen tegen de oprechtheid van het vondstbericht ongegrond is. We hebben hier ongetwijfeld een handschrift uit Barents tijd, en een dat, hoewel verwonderlijk goed bewaard, toch lang op een vochtige plaats moet hebben gelegen, en eene notarieele acte van 8 September 1875, in officieel, gezegeld afschrift bij het handschrift gevoegd, geeft verslag van de vondst. En als we kennis nemen van den inhoud zien we ook, dat de vertaling zeer bepaald voor onze poolzeevaarders moet zijn gemaakt daar ze juist het materiaal bevat, dat hun van dienst kon zijn. We zien ook dat zij niet is gemaakt naar een tekst als die van Hakluyt dien we kennen; ze bevat veel meer, en laat ook weer een gedeelte weg.

Het zijn twee journalen. Eerst dat van Hugo Smith, waarvan we den Engelschen tekst door Hakluyt kennen. Hakluyt geeft de geheele reis van het vertrek der beide schepen uit Harwich op 30 Mei tot de terugkomst van het schip van Arthur Pet op 26 December 1580, met nog een toegevoegde mededeeling over het lot van het andere schip. Maar zoowel op de heenreis als op de terugreis heeft hij een aantal dagen, die hij zeker niet belangrijk achtte, uitgelaten. De Nederlandsche vertaling geeft het journaal zonder uitlatingen, van 30 Mei tot 29 Augustus. Het schip was toen in Tane fjord nabij de Noordkaap; de verdere huisreis kon voor onze zeevaarders geen belang meer hebben. Zoo geeft deze Nederlandsche tekst op dien door Hakluyt uitgegeven eene niet onbelangrijke aanvulling voor de heenreis, en verder een vergelijkingsmateriaal, dat bijna volkomen overeenstemming vertoont tusschen de beide teksten, en dus een gunstig getuigenis geeft van beider betrouwbaarheid.

Op het journaal van Smith volgt ‘Het tweede journael.... beschreven door Nicolaes Chancheller’. Heeft deze, die als koopman de reis meemaakte op het schip van Pet, ook op de geheele reis dagboek gehouden, zooals wel aannemelijk schijntGa naar voetnoot1), dan heeft de vertaler zich hier in de keuze veel sterker beperkt; zoowel de heenreis als de terugreis zijn weggelaten. De vertaling loopt van 17 Juli, toen het schip in de baai van Petchora lag, tot 23 Augus-

[pagina 218]
[p. 218]

tus; het schip was toen ‘loopende naer de Baye van Marsovetswaert.’ Deze tekst schijnt overigens geheel onbekend te zijn, en vergelijking met dien van het andere journael geeft, hoewel beide op hetzelfde schip zijn gehouden, toch naast veel woordelijke overeenstemming, ook op vele plaatsen anders getinte mededeelingen en andere bijzonderheden. Aardig is o.a. het nauwkeurige verslag van een formeelen scheepsraad op 27 Juli, waarin de beide gezagvoerders met hunne stuurlieden Hugh Smith en Joris Sparrow en den schrijver van het journaal - ‘ick Nicolaas Chanceler’ - als vijfde, beraadslagen ‘van de vorderinge ofte wedercomste van onse reyse.’

Vooraf echter nog een korte bespreking van de vraag wie de vertaler kan geweest zijn en wiens handschrift het is, dat vóór ons ligt. Niet lang geleden is in het archief van de stad Leiden een handschrift van Willem Barents van 1594 aan het licht gekomenGa naar voetnoot1), dat eene volledige vertaling bevat van eene reeks oude aanteekeningen over de vaart op Groenland met een beschrijving van de oude, reeds lang verloren gegane nederzettingen in dat land. Volgens een ons bewaard getuigenis van Hakluyt had Barents dit werk uit het Hoogduitsch vertaald. Zoo kennen we hem als vertaler van een werk dat anderen bij hun vaart in weinig bekende noordelijke zeeën als gids kon dienen. En zoo lag de gevolgtrekking voor de hand, dat hij de in Nova-Zembla gevonden journalen die voor zijn eigen gebruik vertaald zijn, ook zelf vertaald en geschreven zou hebben. Het schrift, trouwens uit ongeveer denzelfden tijd, maakte een indruk van gelijksoortigheid, al heeft het een wat meer loopend karakter.

Bij nadere vergelijking moeten we echter op die voorloopige gevolgtrekking terugkomen. Legt men de beide handschriften naast elkaar, dan toont het verschil in letter stellig een andere hand. En daar van zulk een werk de vertaler wel tegelijk de schrijver zal zijn, mogen we Barents noch voor den vertaler noch voor den schrijver van dit manuscript houden. En dan Egt de veronderstelling voor de hand, dat hij met de Engelsche taal minder vertrouwd zal zijn geweest dan met de hoogduitsche, en dat daarom een ander voor hem de journalen uit het Engelsch zal hebben vertaald. Wie die ander mag geweest zijn? Dat zou alleen door een gelukkig toeval, of door herkenning van de schrijfhand kunnen blijken. De heer Van Nouhuys dacht aan Van Meteren, die immers

[pagina 219]
[p. 219]

van Hakluyt stukken over Engelsche zeereizen kreegGa naar voetnoot1), maar vond zijne veronderstelling niet bevestigd, ‘het spoor van Van Meteren is, wat het schrift betreft, op een volkomen teleurstelling uitgeloopen; het schrift van het Nova-Zembla document is zeer beslist niet het zijne. Ook heb ik nog geen aanwijzing gevonden dat hij papier met in aanmerking komend watermerk in dien tijd gebruikte’.

We mogen het betreuren, dat we dus niet het eigen werk van onzen vermaarden stuurman hebben, maar dat van een onbekenden vriend - als Barents-reliquie blijft het van belang, daar het voor hem gemaakt en door hem op reis meegenomen is, en na bijna drie eeuwen zoo goed als onbeschadigd in zijn ‘behouden huis’ is teruggevonden.

Het is wel heel merkwaardig, dat zulk een boek, bij het vertrek als waardeloos achtergelaten, nu voor ons behouden is, terwijl van de journalen die met zorg op den moeielijken terugtocht zijn meegenomen en bijgehouden en na thuiskomst ingeleverd waar dat behoorde, niets bewaard is.

Het handschrift beslaat 56 foliobladzijden. Het journaal van Hugh Smith vult 36, dat van Chancheller heeft 20 bladzijden.

Het eerste journaal van de reis van Pet en Jackman, 1580

De zeevaert van Mr. Arthur pit ende Mr. Charles Jackman nae het noortoosten voor by het eylandt vaygatt twee barcken deene genaempt George ende dander Willem Inden Jaere 1580. Bescreven deur Hugo Smith.

Opden 30 Mey smaendaeghs des achtermiddaeghs vertrocken wy van Harwich den wint zynde suydt ten oosten. Ende de ebbe verloopen zynde konden wy de poele nyet omme varen waer over wy gedwongen syn geweest weder in te keeren, tot den naestvolgenden dach wesende den lesten mey. Op welcken dach wy onse anckers lichteden smorgens ontrent ten dry uren den wint synde west suyt west.

Opden seluen dach passeerden wy Orfordnisse met een oost sonne ende Stantfort met een westelycke sonne, ende Yermouth met een sonne, ten west noortwesten, ende zoo tot winterton toe, alwaer wy al den nacht op ancker lagen, twas seer stille ende de vloet quam aen.

Des anderen daegs wesende den eersten dach Juny maecten wy

[pagina 220]
[p. 220]

seyl smorgens ten dry uren ende namen onsen coers noort, den wint suytGa naar voetnoot1) ende suyt suyt west.

2 Den 2 JunyGa naar voetnoot2) was ick na myn gissinge 40 mylen van Winterton recht noort.

3 Den 3. ditto den wint ten west suyt westen Ende ten 12 uren was ick na myn gissinge 70 mylen noort van Winterton ten seluen dage obserueerde ick de sonne waer in ick vont de poel verheuen bouen de horisson 56 graden 30 minuten, ten seluen dage des achtermiddaeghs ten 6 uren wert de wint suyt ten westen met eenen doorgaenden wint.

4 smorgens ontrent 6 uren werdt den wint suytoost met vuyle regenenachtich weder ende daer nae oost suytoost met een schoon weder des seluen nachts.

5 Smorgens ten 4. oft 5. uren werdt den wint west noort west ende noortwest. Ten zeluen dage vont ick die poele verheuen 58 gr. 23 minuten. desen dach ontrent 3 uren des achternoens werdt den wint suydt met eenen schoonen doorgaenden wint Ende bleeff alsoo continueren oft vervolgen tot des anderen daeghs smorgens.

6 Smorgens ten vyff uren werdt de windt suydoost ende oost suydoost met een affgrysselycken storm den ganschen dach ende des achtermiddaeghs ontrent drye uren verloren wy tgeselschap vanden Willem. tsnachts wert het weder zeer schoon.

7 Was schoon weder, den wint wesende suyt ten oosten. Ick vont desen dach den poel verheuen 60 graden 58 minuten, desen dach ende all den nacht wast zeer calme oft stille.

8 smorgens ten 10 uren wert de windt suytwest geduerende twee uren, ende doen wertet calme 3 uren lanck, doen quam den wint ten noorden ende ten noordt noort oosten Ende bleeff zoo continueren tot des anderen daeghs.

9 Den wint synde ten noort noort oosten wy leyden aen Oost ten noorden.

10 Des achtermiddaeghs ontrent een uren wy stakent binnen Norwegen. In een plaetse alwaer een vande hooffden des landts vande diepteGa naar voetnoot3) is genaempt bottel. Het ander is genaempt Moyle. Daer is oock een Eylandt genaempt Kene. Hier vont ick die poel ver-

[pagina 221]
[p. 221]

heuen 62 graden het vloyede daer suyt 7 oft 8 voeten hooge, ende nyet daer ouer.

11 smorgens quam de wint ten suyden ende ten suytoosten, ende maecten seyle des naemiddaeghs te 6. uren, ende voeren langs de coste, twas vuyl regenenachtich ende mistich weder.

12Ga naar voetnoot1) smorgens ten 8 uren quam den wint ten suytwesten, ende ten west zuytwesten ende zoo geduerende den gantsen dach.

13 vont ick den poel verheuen 64. graden 3 minuten. ten seluen dage was den wint ten west suytwesten.

14 ontrent 12 uren werdt de wint suytwest met regen ende smuijck.

15 den wint suytwest. Ick vont desen dach den poel verheuen 66 graden 50 minuten. wy hadden des namiddaeghs zeer veel vuyl regenenachtich weder.

16 wy vielen op schoone Nesse.

17 quam den wint ten suyden ende ten suyt suyt oosten met regen en smuyck. Wy hielden lancx de coste noort noort oosten ten noorden. Ten zeluen dage des naemiddaeghs wert de wint noort met zeer veel wints, ende wy leydent by, den tyt van 8 uren.

18 smorgens ontrent vyff uren, den wint werdt west ten noorden ende west ende doen maecten wy seyl ende namen onsen coers noortoost. Wy vonden desen dach den poel verheuen 69 graden 36 minuten.

19 wast schoonweder, den wint west ende west ten noorden met sommige vlagen. Wy hieldent lancx de coste noort oost ende noort oost ten oosten, ende oost noort oost.

20 wy hadden seer schoon weder, den wint suyt ende suyt ten oosten zoo dat wyt hielden lancx de costen, oosten ten noorden. het weder was zeer duyster, zoo dat wy de hoochte der sonnen nyet konden nemen noch obserueren.

21 wast zeer calm ende stille tot ontrent 11 uren, op welcken tyt de wint werdt west ende west zuytwest met wat regen. den nacht daer aen was schoon.

22 den wint synde west, wy creghen de coste oost noord oostenGa naar voetnoot2) ende oost Ten seluen dage smorgens ten 6 uren voeren wy de Noort cape voor by, des naemiddaeghs ontrent 3 uren passeerde wy Skiter bear nesse ende hieldent lancx de coste Oost ende oost suyt oost, Ende al dien heelen nacht hieldent wy suytoost, ende suytoost ten oosten.

[pagina 222]
[p. 222]

23 Smorgens ten 3 uren wy quamen te Waerhuysen, met eenen noortwesten wint. d'oorsaecke onser incompste was om te soecken den Willem wiens geselschap wy verloren hadden den zesten desz maent Ende om brieuen naer Engelandt te schryffuen. Des naemiddaeghs ontrent een ure quam den Willem te Waerhuysen in by ons in goede bewaernisse, ende al syn geselschap in goede gesontheyt.

24 Den wint wert Oost noort oost. desen dach wert den Willem omme getrocken om oorsaecke dat hy leck was, ende omme het aftersteuenGa naar voetnoot1) te vermaecken, t'snachts omtrent 12 uren wert hy weder opgetrocken ende vlotte.

25 was den wint Oost noort oost.

26 vertrock den Tobias van Herwyts van Waerhuysen naer Londen in EngelandtGa naar voetnoot2) ende den meester opt schip was genaempt Thomas Grien Aenden welcken wy onse brieuen leuerden.

27 was den wint suyt suyt oost Ende den

28 oock.

29 des nae middaeghs omtrent 6 uren quam den wint ten west noordt westen een ure geduerende, ende stracx daer na weder oost Ende was alsoo ongestadich dien geheelen nacht.

30 quam den wint ten oost suyt oosten smorgens ontrent 6 uren ende bleeff alsoo staen ende continueren den heelen dach.

Den eersten July des naemiddaeghs omtrent vyff uren was den wint noort noort westen. Ende ontrent ten 7 uren maecten wy seyl ende voeren van Waerhuysen oost ten zuyden.

2 smorgens ten vyff uren den wint was oost ende oost suyt oost, ende wy hieldent nae het landt toe, ende smorgens omtrent 10 uren werdt de wint suyt suyt oost ende wy leydent oostwaert aen, ende wy leydent somwylen oost ten suyden aen, somwylen oost suytoost, ende somwylen oost ten noorden. Des achtemoens omtrent vyff uren voeren wy met den Willem, den welcken begeerde te gaen nae Kegar om syn stieragie te vermaecken. Hy was zeer onstelt ende seylde zeer qualyck, waer op Mr Pit niet willich zynde in eenige hauens te loopen zeyde tegen Mr Jackman, dat indien hy hem nyet suffisant kende de zee te houden dat hy doen zoude alsoot hem goet dochte, ende dat hy onder en tusschen wilde seylen nae Willougbies landt, want het was een deel van

[pagina 223]
[p. 223]

onse scheepvaertGa naar voetnoot1). Wy wilden hem weder beiegenen te Verou Ostrou of Vaygats. Ende zoo namen wy onsen coers Oost noortoost, den wint zynde zuytoost.

3 was den wint suytoost, de pole vindende verheuen 70 graden 46 minuten, doen wirpen wy het dieploot tsnachts ten 12. uren ende vonden geenen gront in 120. vamen, zynde nae onse gissinge van deen syde 50 mylen oost noort oostGa naar voetnoot2) van Kegar.

4 wast den gantsen morgenstont calm, desen dach vonden wy de pole verheuen 71 graden 38 minuten, des zeluen daeghs des naemiddaeghs ten negen uren wast eenen frayen doorgaenden noortoosten wint nemende onsen coers suyt oost ten oosten.

5 den wint was noortwest ende wy hieldent oost ende oost ten zuyden, desen dach zagen wy landt, maer den wint zynde noordelyck en konden wy daer nyet by comen om tonderscheyden.

6 des naemiddaeghs ten 2 uren wast eenen moyen gestadigen noort noortoosten wintGa naar voetnoot3) nemende onsen coers oost suytoost, desen dach bejegende ons het ys. Ende ontrent zes uren nae middach wiert het stille soo dat wy met seyl ende riemen aen leyden nade noortooste quartieren, hopende ons dien wech daer aff te claeren, want die streeck henen zagen wy het eynde daer aff zoo ons dochte, 't welck gedaen zynde ontrent 12 uren inder nachtGa naar voetnoot4) docht het ons te wesen ys vande baye van St. Nicolaes maer ten was zoo nyet gelyck wyt naderhandt beuonden.

7 bejegende ons noch meer ys ande oostzyde vant ander ys, wy voeren oost noort oost lancx eenen wechGa naar voetnoot5) om een eynde vant ys te vinden, des seluen daeghs ontdecte hem meer landt noort van ons synde wesende perfect landt maer mits het ys liggende tusschen ons ende het landt konden wy daer nyet na by comen. Ten seluen dage smorgens ontrent ten 6 uren voeren wy int ys, om een doervaert daer door te krygen, ende bleuen daer mede doende ende continueren den geheelen dach ende nacht volgende den wint by oost noort oostGa naar voetnoot6), wy waren bedwongen menige streeck buyten onsen compasse te loopen maer wy hielden den meesten deel eenen oosterlycken coers.

8 was de wint noort noortwest wy achteruolghden onsen coers,

[pagina 224]
[p. 224]

smorgens ten 5 uren wierpen wy het diep loot ende hadden 90 vamen rooden slyckgront. desen dach ten 4 uren des naemiddaechs wierpen wy noch eens het dieploot ende hadden 84 vamen gront als vooren. des namidaeghs ten 6 uren claerden wy ons zeluen vant ys, ende hieldent lancx suyt oost ten suyen, worpende weder het dieploot tsnachts ten 10 uren, hadden 43 vamen sandigen slyckgrondt.

9 smorgens ten 2 uren wierpen weder het dieploot ende hadden 45 vamen, Alsdoen openbaerde hem een schaduwe lants Oost noortoost van ons, wy seylden daer toe den tyt van twee uren, maer bemerckende dattet maer mist was, hielden wyt suyt oost aen. Ten seluen dage nae middach ten 2 uren wierpen wy weder het dieploot ende hadden 50 vamen swarten slyckgront. Onse breede was 70 graden 3 minuten, t snachts ten 10 uren wierpen weder het dieploot ende vonden vyftich vamen swarten slyckgront.

10 den wint synde noort noortwest wy hieldent oost ten noorden, welcken coers wy namen wt oorsaecken dat wy voormiddach ten 10 uren landt sagen, ende weder tdieploop geworpen hebbende hadden 35 vamen swarten slyckgront. Het was desen geheelen dach zeer mistich, zoo dat wy het landt nyet dorsten toe varen om dat te maecken, houdende alsoo eenen vuytloopende coers. desen dach nae middach ten 6 uren bemercten wy weder lant voeren derwaerts toen het wert stille ende tdieploot gewerpen hebbende vonden 120 vamen swarte slyckgront. Ende doen sonden wy onsen boot te lande waert om tlant ende diepte t'ondersoecken: desen seluen nacht quamen wy met ons schip aenGa naar voetnoot1) een Eylandt, alwaer wy den geheelen nacht reden, den seluen nacht voeren wy oock in een baye om nae het landt toe te ryen om water ende hout.

11 wiert den wint oost suyt oost desen dach omtrent een lega van ons oostwaert zagen wy een seer schoone riuiereGa naar voetnoot2) loopende zeer schoonGa naar voetnoot3) te lande waerts inne met twee ofte drye armen, ende een Eylant int midden.

12 was de wint oost suyt oost, desen dach smorgens ten 11. uren quam daer eenen grooten witten beer neerwaerts opden cant vanden water loopende Int water van selffs. wy jaeghden hem nae met onsen boot, doch met alle neersticheyt die wy konde doen, ge-

[pagina 225]
[p. 225]

raecte hy te lande ontliept ende escapeerde van ons wech. Welcke baye oft hanen wy genaemt hebben Beerbaye. Desen dach des namiddaechs ten zenen uren maecten wy seyl op goede hope dat den wint westerlyck zoude comen, doch met seyl ende riemen geraecten wy in zee, het was den geheelen nacht mistich ende stille.

13 smorgens wast mistich, den wint zeer ongestadich, ende opgeclaert zynde beiegende ons groote menichte van ys, twelck eerst eenen schyn hadde als landt, dyt ys dede ons groote quellinge te meer om des mists haluen. twelck bleeff gedurich opt ysGa naar voetnoot1) tot sanderdaeghs ten 12 uren.

14 des smorgens waren wy int ys besloten zoo dat wy gedwongen waren weder wt te comen alsoo wy daer in gingen, twelck geschiede door groot geluck ende de goetheyt godts anders wast onmogelyck daer wt te geraecken, ten 12 uren den wint synde suyt ende suyt ten westen geraecten wy claer daer aff, desen dach vonden wy de pole verheuen 70 graden 26 minuten wy leydent lancx de coste noortwest, denckende dat het een Eylandt was, maer door veel royen geen eynde daer van vindende docht ons dat het was het groote landtGa naar voetnoot2) van Noua Sembla Des namiddaeghs ontrent 2 uren wy leydent tot den suyen om het ys omme te seylen twelck wy op dien boech nyet en konden doen, zoo dat wyt weder om wenden ende leyden ten westen aen, lancx het ys. des namiddaeghs ontrent 7 uren geraecten wy aen de meeste syde daer aff, ende snachts ontrent 11 uren brochten wy het ys suytoost van ons, dus wierden wy voor desen tyt ontslagen van dese groote quellinge.

15 smorgens ontrent 3 uren was den wint suyt suytwest, wy leydent omme ende hieldent oostwaert, den wint wert westelycken zoo dat wyt leyden suyt zuytwest ende zoo hieldent wy met eenen flauwen voortganck, des namiddaeghs ontrent 8 uren wierpen het dieploot ende hadden 23 vamen cleyn grau santt, tsnachts omtrent 12 uren wierpen weder het dieploot ende hadden 29 vamen sant als voren.

16 smorgens ten 3 uren hielden wy oost suyt oost al waer wy vonden 18 vamen root sant doen hielden wy noortoost. In dese ondersoeckinge der diepten hadden wy vele stercke stroomenGa naar voetnoot3), desen dach omtrent 10 uren bejegende ons weder ys twelck zeer groot

[pagina 226]
[p. 226]

was, zoo dat wy nyet en wisten hoe daer van ontslagen te worden, den wint wert suyt suyt oost zoo dat wy leyden noortwaert, meynende door die streeck, ons daer aff te claren, maer op die selue streeck vonden wy noch meer ys. des naemiddaeghs ontrent 6 uren wert de wint oost, doen leydent wy suytwaert, op welcke streeck hadden wy 30 vamen swart slyckgront. Ten seluen dage vonden wij den pole verheuen 69 graden 40 minuten, Ende snachts ten 12 uren hadden wy 41 vamen root sant.

17 smorgens ten 3 uren hadden wy 12 vamen ten 9 uren hadden wy 8 ende 7. wy hieldent al desen dach suyt ende suyt ten westen. op de voorsz. diepten hadden wy root sant synde maer ondiep water, des namiddaechs ten 8 uren wert de wint met een vlage ende donder suytwest, ende doen hieldent wy oostnoortoost, t snachts ten 12 uren quam de wint suyt ten oosten, All dit gebeurde inde baye van Putsora.

18 smorgens ten 7 uren voeren wy beneffens het hooft vande baye, alwaer wy vonden twee eylanden dewelcke overvallingen hebben van water ende getydenGa naar voetnoot1), wy seylden tusschen het vaste landt ende het Eylandt naest het hooft alwaer wy hadden 2½ vamen, vindende de pole verheuen 69 graden 13 minuten, desen dach hadden wy tgesichte van Vaijgatt, Het vaste landt van Putsora streckteGa naar voetnoot2) hem suyt oost, wy hielden oostGa naar voetnoot3) suyt oosten aen, ende hadden 10 vamen slyckgront al desen dach tot namiddach toe ten 4 uren, Ende als doen stille synde anckerden wy op 10 vamen dien heelen nacht.

19 smorgens ten 2 uren maecten wy seyl ende hieldent suyt ende suyt suyt west al desen dach op 8.7. ende 6.vamen, dit was vanGa naar voetnoot4) de suyt syde van Vaýgatt, dese partie lants leecht noort ende suyt, desen dach des naemiddaeghs te 4 uren vonden wy ondiep water, somwylen 4. vamen somwylen 3. ende 2½ ende 1½ vame (½ vame)Ga naar voetnoot5) daer leyden wy op ancker, ende sonden onsen boot om tdieploot te werpen, ende te lywaert al hadden wy 4.3. ende 2. voetenGa naar voetnoot6) daer en was nyet waters genoech voor den boot tusschen Waygatt ende de ander zyde. nyet meer waters vindende, wasser geen ander vuytcomste als te keeren gelyck wy daer in gevaren waren, den

[pagina 227]
[p. 227]

wint hebbende noortwest maecten wy tsnachts ten 12 uren seyl.

20 wy wendent noortwaerts ende cregen weder diepte als 6. ende 7. vamen.

21 den wint by den noort westen, wy voeren lancx de coste noort ende noort noort west en wy hadden 8. 9. ende 10. vamen.

22 quam den wint ten suytwesten wy voeren lancx de coste van Waygatt alsoo wy die vonden te liggen noort ten westen ende noort noort west ende noort, den wint blies zeer veel, ende was mistich. wy gebreck hebbende van hout ende water voeren in een eylandt daer wy groote menichte van hout ende water vonden, daer waren 3. oft 4, bequame diepten. onder 2 hoecken wasser een cruysse opgericht waer onder een man beghrauen lach. Opt voorsz cruys graueerde Mr Pit synen naem met het jaer getal, des gelycx dede hy op eenen steen liggende aent benedenste vant cruysse. Ende alsoo dede ick oock, tot dien eynde, Indient geviele dat den Willem daer geraecte te comen, bekent mochte wesen dat wy daer geweest hadden, des naemiddaeghs ten 8 uren wert de wint noort noort west, wy maecten seyl ende keerde tot de baye. den seluen nacht wert den wint west zoo dat wyt noorden leyden lancx het landt.

23 smorgens ten v. uren den wint wert suytwest aen allGa naar voetnoot1) tzee boort sagen wy een groot getal van schoone eylanden tot den nomber van zes, Aen tsee boort van dese eylanden daer zyn veel groote ouervallingen als groote stroomen ofte getyen, wy trocken noort oost ende oost noort oost gelyck het landt hem streckt, des voormiddaechs ten acht uren wiert den wint met zeer veel regens ende smuyck suytoost, ende zeer veel ys aen tseeboort, soo wy leydent tot den suytwesten om tot een van die eylanden te geraecken, waer wy ons (Indien het weder zoo affgrysselyck hadde blyuen continueren) hadden mogen bergen ende om onsen boot in te nemen, denckende het zelue zoo te moeten doen, ende den boot in sulck weder nyet achter na te trecken. Ontrent 12. uren wert het haestelyck zeer calm, ende rees op vuytGa naar voetnoot2) den west noort westen, ende noort west ten westen, alsdoen namen wy onsen boot in, Ende dit gedaen hebbende, quam daer zoo veel wints neerwaerts dat wy nyet machtich waren daer vooren te stieren met coers ende bonnetten van elcxGa naar voetnoot3), wy hielen suyt neuens tlant want het lant

[pagina 228]
[p. 228]

hem alsoo strecte, wy seylden desen dach den gantsen namiddach onder een lant van ys, seylende tusschen 't ys ende het lant nyet machtich synde 't selffde te dweersen, 't snachts ontrent ten 12 uren vonden wy het ys streckende tot aent landt dat wy tot den oosten daer aff nyet claer konden worden, Soo leydent wy te

(24) landtwaert ende daer vondent open dichte aent lant ende wy vonden daer oock een schoon eylant hebbende een zeer goede reede ende binnenGa naar voetnoot1) 12 vamen diepte. Dit eylant is 4 oft 5 legas tot den oosten van Vaygatt, dit vast lant street hem suyt oost ende suyt oost ten oosten, het is een seer schoone coste effen ende plat ende nyet vol van bergen ende dippen, hebbende nyet dan ondiep water van 6. oft 7 vamen, wy hielden al desen morgen stont oost suyt oost ontrent een lega vanden cant, vindende desen dach den pole verheuen 69 graden 14 minuten. Omtrent 12 uren werden wy gedwongen aent ys te varen om eenigen wech te soecken om noortwaert daer aff te geraken, hopende dien wech een clare passagie te hebben, maer daer en was nyet dan geheel ys, des namiddaeghs ontrent 9 uren, hadden wy den Willem int gesichte, Ende als wy hem sagen daer was een lant van ys tusschen hem ende ons, zoo dat deen by dander nyet en konde gecomen maer als wy hem naderden schoten wy twee musquetten aff ende bliesen ons trompette. Ende hy stack stracx zyn vlagge op synen voor topmast, In teycken dat hy ons sach, all desen tyt cortten wy onse zeylen ende gingen met ons voorseyl ende groot topseyl soecken den besten wech door het gebroken ys, ende hy maecte den besten wech dat hy konde om ons te volgen, wy staken onse vlagge vuyt om hem van gelijck te antwoorden, aldus continueerden wy den geheelen namiddach tot ontrent tsnachts ten 12. uren, ende doen meerden wy ons schip aen een stuck ys om den Willem te verwachten.

25 smorgens ontrent 5 uren quam den Willem by ons, zynde beyde verheucht van onse bejegenynge, den Willem hadde den achterstenenGa naar voetnoot2) gebroken, dat het roer reyn besyen den steuen hinck, zoo dat hy in geener manieren syn helm stock konde voeren, met alle man lichtede hy zyn steve ende vermaecte het oppersteGa naar voetnoot3), ende wanneer wy hem voorwaert gebracht hadden zoo veel als wy konden, wy brochten een cabel onder syn steuen ende met onse cap-

[pagina 229]
[p. 229]

stynge wonden wyse op, derhaluen maecte wyt zoo wel als de plaetse ons wilde toelaten, ende int laetste brochten wy hem weder op die vaert. Wy bekenden dat dese onse by een compste was een groote gaue godts tot onser onderlinge vertroostinge. Gauen Godes Majesteyt den loff ende prys daer aff, all den nacht namen wy onse ruste, synde vast gemaect aen een stuck ys, den wint was ten west noort westen, maer wy waren zoo besloten int ys, dat wy nyet en wisten welcken wech te passeren, wint hadden wy na ons begeeren, maer ys ende mist tegen onsen wille, indient godt de heere anders belieft hadde.

26 was den wint west noort west wy maecten seyl noortwaerts om te besoecken off wy eenen wech claer konden vinden om na den oosten te passeren, maer hoe verder wy dien wech gingen, hoe meer ende dicker wast ys, zoo dat wy nyet voorder gaen en konden, Soo namiddach ontrent 4 uren werden wy gedwongen te meeren aen een ander stuck ys, Ick dencke wy seylden in al desen dach een lega, hier hadden wy 15. vamen slyck, ende desen slyck is al het canael ouer, al desen selffuen dach achter 4 uren ende al den nacht bleuen wy daer, zynde buyten alle goede hope, maer meest in mistrouwenGa naar voetnoot1). desen dach sach Mr Jackman lant zoo hem docht oost noortoost van ons, oft het landt was ofte nyet can ick nyet geweten het was landt zeer gelyck maer den smuyck hadde ons dickwils bedrogen.

27 was den wint ten noortwesten desen dach smorgens ten 9 uren maecten wy seyl om het landt te soecken, want wy konden nyet weder int ys gaen ende des namiddaechs ten 7 uren meerden wy ende den Willem met ons aen een stuck ys, hier hadden wy 14 vamen slyck. ten 3 uren des namiddaechs werpen wy vant een stuck ys opt ander, ten 9 uren meerden wy weder aen een stuck ys te weten van des na middaechs tot des anderen daeghs. het sneeuwde desen heelen nacht mit veel wints, den wint synde west noort west ende noort west ten westen.

28 wiert den wint suytwest ende suyt suyt west, desen dach was eenen seer schoonen dach, des namiddaechs ten een uren raedtsloegen Mr Pit ende Mr Jackman te samenGa naar voetnoot2) wat best gedaen was, considererende den wint die goet voor ons was, ende wy nyet machtich synde het ys te passeren, zy accordeerden noch eens het

[pagina 230]
[p. 230]

landt te soecken, ende alsoo voort naer Vaygatt, ende daer weder te beraet slaen. Des naemiddaechsGa naar voetnoot1) wirpen wy vant een stuck ys op het ander om daer aff te geraecken indient mogelyck hadde geweest, hier waren stucken ys zoo groot dat wy wt onsen top het eynde daer aff nyet en konden sien, dus bleuen wy werpende tot des namiddaechs ten 9 uren ende doen meerden wy beyde onse schepen aen een groot ende hooch stuck ys tot des anderen daeghs smorgens.

29 wert den wint suytwest ende wy maecten seyl smorgens ten 5 uren om te landwaert te wenden indient mogelyck hadde geweest, wy maecten veele keeren onder tys tot cleynen voordeele, want met den wint loopt den stroom. Desen dach by ongeluck sloech een stuck ys onse grepe vooren aff, ten 2 uren voor middachGa naar voetnoot2), nyettegenstaende wenden wy ons noch om het beste te doen, den Willem synde besingelt met ys ende bemerckende dat hy geen vordeel dede trock in al syn zeylen, ende maecte hem seluen vast aen een stuck ys, ende des na middaeghs ontrent 4 uren maecte hy seyl om ons te volgen, wy waren bevreest dat hy hem gestooten hadde maer hy was wel, ten 7 uren des voormiddaechs, namen wy all onse seylen inne om den Willem te verwachten ende maecten ons schip vast aen een stuck ys, eer den Willem by ons quam nam hy alle syn seylen inne, ende meerde hem aen een ander stuck ys, ende dus bleuen wy continueren tot des anderen daeghs smorgens.

30 den wint suyt oost ten suyden, makende smorgens ten 9 uren seyl ende wy soudent eer gedaen hebben gehadt, hadde den Willem by ons geweest maer wy wachtede nae hem om te weten oftet met hem alles wel was ofte nyet, maer zoo haest als wy seyl maecten dede hy dier gelycke. Al desen dach deden wy ons beste om onsen wech te soecken zoo veel als ons het ys wilde toelaten somwylen leyden wy suyt somwylen west ende somwylen oost ende dus bleuen wy continueren tot sauons ten 8 uren ende alsdoen synde stille maecten ons schip vaste aen een stuck ys, ende wy gingen inden auontmale. Ondertusschen wiert den wint met eenen frayen topseylGa naar voetnoot3) oost ende oost ten suyen, daer met nedervallende een vlage regens geduerende den tyt van een ure, twelck gedaen synde wert weder stille, zoo dat wy dien gantsen nacht

[pagina 231]
[p. 231]

geen vordeel konden doen maer namen onse ruste tot sanderdaeghs smorgens

31 den wint synde ten suytwesten maecten wy seyl smorgens ten 3 uren om te windewaert te keeren, in dese keering deden wy weynich vordeel want den loopstroom wildet ons nyet toelaten, want alsoo den wint is alsoo is den stroom, wy deden ons beste tot den 10. uren, ende alsdoen bemerckede dat wy nyet en vorderden mits besloten zynde int ys, maecten ons schip vast aen een stuck ys, den Willem lach desen heelen dach stille ende vorderde zoo veel als wy die al den voormiddach vrochten, nemende voort onse ruste al desen dach, des namiddaechs maecten wy seyl, den wint synde suyt ten oosten, wy leydent tot den westen als suytwest ende suytwest ten suyen ende somwylen westwaert zoo wy best mochten, dus bleuen wy continueren tot sauons ten acht urenGa naar voetnoot1), ende doen konde wy nyet voorder vant ys, zoo waren wy ende oock den Willem gedwongen den gantsen nacht ons schepen vast te maken aen een stuck ys. Desen dach vonden wy de pole verheuen 69 graden 20 minuten, ende hier hadden wy 17. vamen slyck gront.

Den eersten Augusty wast zeer stille, smorgens den wint synde ten west noortwesten. ontrent 12 uren wiert den wint west ende bleeff zoo continueren den heelen nacht met grooten smuijck.

2 was den wint den geheelen dach ten suyt westen met regen ende smuyck, Al desen dach waeren wy besloten int ys, zoo dat wy doer bedwanck moeste stille liggen, hier hadden wy 21 vamen slyckgront. des namiddaechs ten 6 uren wast zeer vuyl weder, ende den wint west twelck alsoo bleeff gedueren dien heelen nacht.

3 was den wint west ende west ten noorden ende west noort west desen dach lagen wy stille besloten int ys, wesende doncker smuyckich weder, ende aldus verwachtende met lydtsaemicheyt he toecompste des heeren, Ende het dieploot werpende vonden wy 21 vamen diepte.

4 lagen wy stille besingelt met ys, den wint synde west noort west Dit ys vermenichfuldichde alle dage tegen ons, doch nyettegenstaende ons betrouwen stellende op godt hadden hope ter goeder uren daer van verlost te worden.

5 regende het den heelen voor middach. den wint synde met veel wints ten zuyt zuytoosten, des namiddaechs ontrent 3 uren

[pagina 232]
[p. 232]

maecten wy seyl, ende terstont wert het calm een ure geduerende, ende doen wert den wint noort noort oost, hier hadden wy 33 vamen diepte. Dus maecten wy eenen wech onder ys suyt west ende suyt suyt west ende west, ten besten wy konden den tyt van drye uren lanck om onsen wech te vinden, ende doen bejegende ons een heele landt van ys, zoo dat wy nyet verder konden gaen, hier meerden wy ons schip aen een stuck ys om een voorder openinge te verwachten, hier hadden wy 45 vamen slyckgront, twas den heelen nacht zeer doncker ende mistich.

6 ditto hebbende geen openinge vant ys wy bleuen stil liggen, den wint synde west ende west ten suyden, hier hadden wy 63 vamen slyckgront, Al desen nacht was den wint ten west noort westen.

7 was den wint den heelen dach west ende west ten noorden, ende all desen dach lagen wy stille synde besloten int ys dat wy ons nyet konden roeren, alleenlyck arbeydende om het ys van ons te weeren alst op ons quam, hier hadden wy 68 vamen slyckgront.

8 was zeer schoon ende calm, maer mistich, desen dach na den auent waert wasser weynich wint by den suyt suyt westen, doen began hem het ys een weynich te openen, hier hadden wy 70 vamen slyck gront, Al den nacht wast mistich.

9 was den wint noort west ten westen wy lagen al den na middach stille van wegen het ys twelck ons geduerich besloten hielt. desen dach vonden wy den pole verheuen 70 graden 4 minuten hebbende 63 vamen slyckgront, desen nacht wast eenen zeer schoonen nacht maer het vroes dat wy des smorgens genoech te doen hadden doort selffde te geraecken. Ende wy waren in sorge dat indient den aenuolgende nacht zoo vele gevrosen hadde, swaerlyck zouden konnen passeren hebben, desen nacht verscheen ons een sterreGa naar voetnoot1).

10 was den wint wayende weynich ten Oost noort oosten, wy met seylen ende riemen maecten eenen wech door het ys, smorgens ontrent vyff uren maecten wy seyl leggende somwylen suytwest, ende somwylen suyt, ende somwylen west, ten besten wy konden, om den wech te vinden, des naemiddaechs ontrent 3 uren begonst het wat op te coelen ontrent 6 [uren] des namiddaechs wast mistich, [den] wint noortoost, hier hadden wy die[pte] 88 vamen, wy voerden desen heelen nacht seyl, sneeuwende zeer vele.

11 waren wy seer gequolen vant ys, ende door groot bedwanck maecten wy onsen wech daer deure, twelck ons docht onmogelyck te

[pagina 233]
[p. 233]

wesen, maer benautheyt veroorsaect den mensch veel te doene, ende inde crancheytGa naar voetnoot1) der menschen dient ons godts stercte ter hulpe, desen dach hadden wy 95 vamen, des namiddaechs ten 3 uren quam den wint ten suytwesten, wy waren gedwongen ons schip vast te maecken aen een stuck ys, want wy warender in besloten verwachtende de wtcomste des heeren, desen nacht hadden wy 97 vamen diepte.

12 was den wint tot den suytoosten nyet zeer lange maer in een oogeblickGa naar voetnoot2) calm, ten 11 uren quam de wint tot den west suytwesten Al den dach wast zeer doncker met sneeuw ende smuyck, naemiddaechs ten 6 uren maecten wy seyl den wint synde ten noort noort oosten, al desen nacht voerden wy voort suytwest ende suyt suyt west zoo wel ende zoo naer alst ys ons wilde toelaten. Al desen nacht vonden wy het ys een weynich genadiger tegen ons meer dant te vooren was waer door wy in goede hope stonden daer wt te geraecken.

13 smorgens ten 7 uren was den wint ten noordoosten ende noort oost ten oosten. All desen dach waren wy zeer gequolen van het ys, want met eenen slach tegen een stuck ys braken wy den stock van onsen ancker, ende wy hadden diuerssche andere groote slagen tegen het ys dat het te verwonderen was dat het schip de zelue machtich was te verdragen, de zyde van onsen boot wert gebroken door ons schip twelck achterwaert schoot, den boot synde tusschen een groot stuck ys ende het schip, ende het bedarff het bovenste van ons roer, desen dach was eenen seer quaden dach voor ons, tsnachts vonden wy veel gebroken ys, ende het wayde den heelen nacht zeer veel wints, zoo dat wy inde drifte lagenGa naar voetnoot3) met het ys ende onse drifte was suyt want den wint was ten noorden. hebbende al desen nacht groote menichte sneeuw.

14 smorgens maecten wy ons schip vast aen een stuck ys ende lietent daer mede dryuen, onder tusschen vermaecten wy onsen boot ende onse stieragie. den wint continuerende al desen dach noordelick, hier hadden wy 62 vamen diepte, dus lagen wy inde drifte den heelen nacht.

15 ditto smorgens ten 6 urenGa naar voetnoot4) den wint synde ten noortoosten quamen wy ten 9 uren in den clare zee zonder ys, waer aff wy heel

[pagina 234]
[p. 234]

verblyt waren, ende nyet zonder groote oorsaecke godt daer vooren die eere geuende, wy hadden 19 vamen waters ende wy hielden suytwest al den morgenstont tot dat wy quamen in 14 vamen, ende doen hielden wy west tot dat wy quamen in 10 vamen, ende doen gingen wy noort west want het landt alsoo strecte, ten 12 uren hadden wy het landt in gesicht t welck wel eer zoude geschiet hebben maer het was den heelen dach doncker ende mistich. Want als wy het landt int gesicht hadden, waeren wy ouer de drye legua van daer nyet. Desen dach hadden wy den pole verheuen 69 graden 49 minuten, wy hieldent den heelen dach lancx het landt in 10 ende 9 vamen cleyn santGa naar voetnoot1) het is een seer stoute bequame custe. Die diepten daer van sonder clippen ofte sandt.

16 was de wint oost, desen dach waren wy weder met ys gequolen maer wy gebruyckende goede middel geraecten tusschen het ys ende het landt, desen dach ten 12 uren waeren wy naGa naar voetnoot2) het zuytooste quartier van Vaygatt al welck quartierGa naar voetnoot3) groote menichte van ys was, zoo dat wy in twyffel stonden van passagie te crygen, doch door groote moyete geraecten wy tusschen tlant en tys, naemiddaechs ontrent 6 uren wasser eenen grooten witten beer geuonden op een stuck ys, Al desen dach des naemiddaeghs wast mistich ende doncker, ende al den nacht hielden wy noort ende noort ten westen ende somwylen noort ten oosten want het landt alsoo street.

17 smorgens trocken wy west want het landt alsoo leecht, den wint was suytoost ende was zeer doncker ende mistich, ende loopende lancx de custe wy geraecten aende gront maer godt sy loff en prys wy geraecten terstont weder aff zonder eenige schade. Den Willem wierp een ancker om ons te verwachten, ende sont sommige van zyn volck om ons te helpen, maer eer de zelue quamen wy waren onder seyl, ende als wy by den Willem quamen berghden wy onse booten ende maecten seyl. wy gingen in eenige vande eylanden ende trocken west zuyt west. desen namiddach ontrent 2 uren stelden wy onsen coers suytwest ende ten suyen zoo wy hieldent zuytwest tot tsnachts ten 12 uren ende doen den wint comende ten noort noort oost trocken wy west.

18 smorgens ten 6 uren hadden wy 16 vamen root sant, smorgens

[pagina 235]
[p. 235]

ten 9Ga naar voetnoot1) uren 13 vamen, ten 10 uren 14. vamen ende wy trocken west Hoort west. ten 12 uren wiert den wint oost ende oost ten suyden, wy hielden west ten noorden, desen heelen dach ende nacht, hebbende des namiddaechs ten 7Ga naar voetnoot2) uren 17 vamen root sant.

19 was den wint ten oost noort oosten hebbende smorgens ten 6 uren 19 vamen root sant, ten 12 uren woy den wint noort ende noort ten oosten. Wy hadden 17 vamen waters ende naemiddaechs ten 3 uren 15 vamen.

20 was den wint noort oost ende noort noort oost ten 7 uren smorgens hadden wy 30 vamen swarten slyckengront, ende in cortten tytGa naar voetnoot3) nae 12 uren waren wy onder groote sanden in ondiep water dat wy geen vuytwegh konden vinden naer doorsaeckenGa naar voetnoot4). Ende het diep loot werpende geraecten wy aen den gront ende den Willem oock, maer wy hadden geen schade, want den wint quam vant landt, ende het was dien heelen nacht stille. Wy deden den heelen nacht ons beste om het schip weder vlottende te maecken, maer wy condent nyet gedoen Dese ondiepten liggen vanGa naar voetnoot5) Colgoyeue. Het is zeer vlack eenen grooten wech van daer, ende het water en ryst daer nyet ouer 2 ofte 3 voet, het vloyt noortoost ende suytwest

21 was den wint ten suytwesten zynde zeer schoon weder, wy Echtede onse schepen zoo veel als ons mogelyck was te doen na de gelegentheyt der plaetse. Dit zelue water hoogende, geraecten wy door de hulpe godts beyde vlottende ende den wint synde ten zuytwesten dede ons groote hulpe, want het veroorsaecte te meer waters te vloyen. Desen dach beuonden wy den pole verheuen 68 graden 40 minuten. Des namiddaechs maecten wy beyde seyl om wech te soecken om vuyt dese sanden te geraecken. Onsen boot werpende van vooren het dieploot hadde 6 ende 8Ga naar voetnoot6) vamen al binnen het sant twelck buyten ons was. wy voeren na den suyden ende den Willem voer meer na den oosten ende den auont synde voor handen wert den wint suytoost, waerdoore dat wyt leyden naden suyden liggende suytwest ende suytwest ten westen, ende hieldent tot 19.12. ende 14 vamen. Ende terstont daer nae hadden wy maer 6 vamen twelck was aent wterste vanden zande

[pagina 236]
[p. 236]

daer wy daeghs te vooren aenden gront waren. Doen leydent wy omme na den oosten om diep water, twelck wy terstont daer naer cregen als 10. 15. ende 20. ende zoo tot 23 vamen.

22 smorgens ten 8 uren leydent wy omme naden suyden. Ende desen dach smorgens sagen wy den Willem onder onse ly zoo verre als wy hem sien konden, ende door eenen grooten smuyck verloren wy het gesichte van hem ende sint en hebben wy hem nyet gesienGa naar voetnoot1). Aldus bleuen wy varen tot dat wy quamen op 30 vamen swarten slyckgront. twelck wy hadden ten 12 uren. Ende des naemiddaechs ten 3 uren hadden wy 23 vamen Ende doen hidden wy west noort west ende west ten noorden al den nacht aenvolgende.

23 hadden wy smorgens ten 6 uren 27 vamen, ten 8 uren 28 vamen, ten 9 den wint synde oost suyt oost wy hidden west noort west. Desen dach hadden wy int gesichte het landt van Hugri. Ten 12 uren hadden wy 32 vamen santgront, desen dach hielden wy west ten noorden ende geraecten tot vyff vamen vanGa naar voetnoot2) de baye van Morsouets. Ende doen leydent wy na den noorden zoo dat wy daer van lagen noort noort oost. den wint wiert daer nae noort ende noort ten oosten, ende wy lagen oost ende oost ten noorden, ende doen leydent wy weder naden westen Ende dus lagen wy tot dat wy quamen op 40 vamen, ende doen gingen wy noort west tot dat wy quamen op 14 vamen ende zoo tot 10 vamen, doen wenden wy omme na den oosten, ende hieldent oost ende oost ten noorden, al dien zeluen nacht.

24 smorgens ten 8 uren hadden wy 32 vamen wy hieldent noortwest tot dat wy quamen op 11 vamen, doen leydent wy na den noorden tot tsnachts ten 12 uren, ende doen quamen wy tot 40 vamen. Ende doen den wint quam ten noortoosten wy leydent na den westen ende voerden al noort west.

25 smorgens te 4 uren hadden wy 37. vamen. wy hielden noortwest den wint ten noort noort oosten zeer sterck.

26 liepen wy met dien seluen loopen wint ende vonden den pole verheuen 70 graden 40 minuten.

27 smorgens ten 7 uren sagen wy landt twelck wy hielden voor Kegor. Doen trocken wy noortwest ende noort ten westen om de noortcap omme te varen.

28 smorgens ten 3 uren wy liepen noortwest all den dach, tsnachts

[pagina 237]
[p. 237]

wert den wint suyt west ende wy liepen noort west al dien nacht.

29 Staken wyt in een diepte genoemt Tane ende de stadt is genaemt Hungon wy wierpen den ancker des namiddaechs ten vyff uren. in 25. vamen zeer schoon sant. dese diepte is zeer breet ende be quaem, desen seluen nacht cregen wy water aen boort.

Het tweede journaal van de reis van Pet en Jackman

Het tweede Journael van Mr Arthur Pit ende Mr Charles Jackman in die ontdeckinge van het noortoostersch deel der werelt geschiet Anno 1580 met twee barcken d'eene genaemt den Willem ende dander den George Beschreuen door Nicolaes Chancheller.

Den 17 July sondaeghs smorgens ten 3 uren hadden wy 12 vamen, ende smorgens ten 9. hadden wy 8 ende 7 vamen. Wy hielden al desen dach suyt ende suyt ten westen. In dese voorseyde diepte hadden wy root sant Al desen wech hadden wy nyet dan ondiep water. des naemiddaechs ten 8 uren wiert den wint met een donder vlage suytwest Ende doen hieldent wy suyt suyt oost. Al dit gebeurde inde baye van PitsoraGa naar voetnoot1).

18 smaendaeghs smorgens ten 7 uren hadden wy int gesichte de cap vande noort oostse zyde van Pitsura, waer wy vonden 2 eylanden: de westerlycke zyde van die leeght noort noortwest ende suyt suyt oost daer is eenen langen hoeck oft landt [aende] oost syde waer op eenen hoop (?) y enGa naar voetnoot2) liggende vande west zyde suyt west ende noortoost, ende van die oostersche syde vallet suyt suyt oost, ende is een groote baye waer in wy geen landt sagen wtgenomen Vaygatt, twelck lach noortoost van ons, den noorderlycken hoeck vande Yscape ende den suyderschen hoeck van het een lant liggen effen oost ende west ende en syn nyet bouen een Engelsche myle vanden anderen gelegen, Ende tusschen dese isser 2½ vamen waters ende wanneer wy voorby dese voorsz. eylanden gerocht hadden wast binnen Vaygatt calm, waer door wy anckerden in 8. oft 9. vamen waters, de meesters waren gesint na Vaygat te gaen want wy en sagen geen landt naden suyden, ende hadden

[pagina 238]
[p. 238]

zeer met ys gequolen geweest, aende syde van Noua SemblaGa naar voetnoot1).

19 smorgens ten 2 uren maecte wy seyl ende hielden den heelen dach suyt ende suyt suyt west in 8.7. ende 6 vamen. dit was het suytquartier van Vaygatt. dese partie lants leecht suyt ende noort, des namiddaechs ten 4 uren vonden wy ondiep water somwylen 4 vamen somwylen 3 ende 2 ende een halff, ende doen anckerden wy, ende sonden onsen boot wech om het dieploot te werpen Ende wy hadden te lywaerts maer 4 ende 3 voeten daer was geen waters genoech om onsen boot tusschen Vaygatt ende de ander zyde, Ende nyet meer waters vindende wasser geenen anderen middel voor ons als wederomme te gaen alsoo wyer in gecomen waren, den wint hebbende noortwest maecten wy tsnachts ten 12 uren seyl, ende keerden vuyt: De zuytzyde van Vaygatt hadde twee eylanden de welcke zeer ondiepe zyn: die zuytzyde van Vaygatt is een seer schoon ende groen landt.

20 wy wendent na den noort ende cregen diep water tot 6 ende 7 vamen.

21 den wint noortwest wy drayden ontrent de coste noort ende noortwest ende hadden 8. 9. ende 10 vamenGa naar voetnoot2).

22 vrydaeghs anckerden wy met een suydersche sonne in een baye vande west zyde van Vaygatt tusschen 2 eylanden. Ons daer versiende van hout ende water denckende het mochte Vorous ende Ostrou zyn, Ende hier sendende voor ons geselschap, volgende ons bespreeck alwaer wy vonden een bequame reede Russische cruycen aen elcke syde, ende veel eylanden quaet om tellen, met schoone bayen na den noorden ende met een noortnoosteGa naar voetnoot3) sonne swayden wy ende keerden wt: Ende door een nooit noort ooste sonne voeren wy het westersche lant ommeGa naar voetnoot4) ende vonden het landt meest streckende nae het oosten waer wy vonden veel schoone eylanden ende veel ouervallingen van stroomen Int affsteken, weet dat wy in geen vande zelue en gingen.

23 saterdach hadden wy den wint suytwest met dick weer twelck daer na opclaerde na den suytoosten met zeer veel wints ende dicke locht waer doere wy omme leyden na den westen, meynende het lant te siene, maer wy en konden nyet om dattet zeer

[pagina 239]
[p. 239]

woy ende een volle zee was, zoo wierden wy weder affgesteken tot dat wy waren ondert ys twelck ons dwong wederomme te leggen, ende daer nae hadden wy den wint geruymt naden west suytwesten ende wy hadden schoon weer ende slecht water doen schorsten wy onsen boot die wy 5. dagen te voren nagetogen hadden, doen verheft hem terstont eenen grooten affgryselycken wint aenden noortwesten zoo dat wy ons groot seyl introcken, ende gingen met ons voor-seyl Ende ontrent een noort noort weste sonne giste ick dat wy waren onder het suyt oost eynde van Vaygatt hebbende aen die zeeboort van ons een groot lant van ys, twelck alsoo daer nae vooren tegens ons opwies, ende quol ons zoo dat wy veroorsaect waren te porrenGa naar voetnoot1) na het landt, waer wy dochten wy sagen een eylant twelck gelucte ende was een schoon eylant liggende een halff engelsche myle vant landt ende een ingelse myle inde lengde, ende een halue engelsche myle breet. Naden noortwesten daer aff leecht eenen hoeck, een engelsche myle daer van, ende tusschen de zelue een baye ende naden suyt oosten 3 legas daer aff verthoont hem een schoone cape gelyck een BeacthGa naar voetnoot2) het vaste landt is effen ende street hem suyt oost ende suyt west Ick seg noortwestGa naar voetnoot3) daer gaet een goett gety tusschen het eylandt ende het vaste landt

24 sondach hadden wy de verheffinge vande pole tot 69 graden 4 minuten met den sonne west ten suyden passeerden wy voor by eenen grooten inwyck oft baye twelck hadde twee capen zynde tegen ouer het selue 4 legas vant lant wy wierpen het dieploot ende hadden 10 vamen slyckich sant: Ende met een sonne noort west ten noorden, hadden wy den Willem int gesichte, wy voeren desen heelen dach lancx den cant zynde geduerich ondert ys Ende met een sonne noort ten westen wy voeren noort ten oosten soekende aende zeeboort claer te worden van het ys, daer nae hadden wy gesichte vanden Willem wy voeren te zeewaert in meynende ons zeluen vant ys te verlossen ende het ys wies dicker, wy trocken onse seylen in met een noort ooste sonne.

25 Smaendaeghs anckerden wy met onsen grapnel aen een stuck ys om den Willem te verwachten om met hem te spreecken vreesende dat wy int ys zouden besloten worden, ende nyet machtich zouden syn by den anderen te comen om te samen te spreken,

[pagina 240]
[p. 240]

wy syn alsoo wy achten aen het noort oosten quartier vande voorsz. cape de welcke wy estimeerde te zyn gelyck een BeathGa naar voetnoot1) na het noort oost quartier vande riviere ofte baye, welcke wy den 24 deser 25 legas voor by liepen ende vant vaste lant 6. ofte 7. legas, alwaer wy bleuen den heelen dach ende nacht om den Willems steuen te vermaecken den welcken door het ys wert gebroken den 24. deser.

26 dynsdaeghs wy continueerden int voorsz. ys tot een sonne suytwest ten suyden, ende gingen noort ten oosten, soeckende ons van het ys te claeren synde daer mede besingelt den wint synde west noort west seylden wy 4. engelsche mylen Ende doen hebbende geenen wech, wy quamen ten ancker op een stuck ys met een sonne west ten suyden.

27 woensdaeghs staken wy van het ys alwaer wy reden met een sonne suyt oost ten oosten ende seylden 3 oft 4 uren naden suyden te lande waert ende doen reden wy weder aen een eylant tot dat wy het noenmael gedaen hadden, Ende daer nae trocken wy lancx het ys naer tlant met een noortwest sonne ende doen quammer een smuyck tot ons waer door wy dien nacht nyet voorder konden gaen, doen anckerden wy daer dien nacht. het sneeude al den nacht ende woy viel wints vuyt den west noort westen. Desen auontGa naar voetnoot2) quam Mr. Jackman ende Joris Sparrowe den Joris aen boort om te samen met ons te beraetslagen de welcke daer bleuen zoo lange onse zaecken onder handen waren, vande vorderinge ofte wederom comste van dese onse reyse, Mr. Pit ende Mr. Jackman waren beyde zeer willich in dese haer besluyt om te doen tbeste vordeel ende proffyt vande compangie, om dit te bestemmen waren de generale stemmen Mr Pit, Mr Jackman. Hug Smith Joris Sparrawe ende ick Niclaes Chanceler. Eerst stelden wy ons voor oogen de oorsaecke van ons tegenwoordich beletsel, 't welck was de ontallicke menicht van ys, ende de verscrickelyckheyt daer van, ende nyet alleenlyck dat, maer oock de ongelycke smeltingeGa naar voetnoot3) vant ys, den zomer zoo verre synde verloopen. Te meer de sneeuvallinge met de vorst daer op vergadert Ende is een vermeerder van het ys ende geen verminder vant selue, Ende wyder vinden wy dat hier geen getye loopt om eenen verdwyner te

[pagina 241]
[p. 241]

wesen vant voorsz. ys Ende hier gaet geen zee om tselue tot water te brengen. Wij hadden ondertussen zeer schoone winden bequaem genoech om het wterste landt voor by geloopen te hebben gelegen noort achteruolgende het duncken van de gene die ons instructie gauen van dese voorsz. reyse, dit vinden wy oock alsoo by experientie dat te voorder wy souden na de zee om int groot water te geraken te dicker wy het ys vinden, ende cleyne hope van een clare zee. Alle dese dingen rechtelyck bedenckende is onse besluytinge in alle manieren te soecken om aen het lant te geraken hopende aldaer eenen wech te vinden om tot Vaygatt te geraecken, om aldaer breeder te beraden nae dat ons tyt ende plaetse oorsaecke geuen zallGa naar voetnoot1).

28 donderdach smiddaeghs, All wy voorgenoemde vergaderinge, aen boort vanden Joris accordeerden ende maecten volle gesluytinge vant voorseyde. Ende des namiddaechs ten 3 uren wierpen wyt vant een stuck ys op het ander om daer van te geraecken indient mogelyck hadde geweest. Wy bleuen werpende van teen stuck ys opt ander tot sauonts ten 9 uren doen meerden wy beyde onse barcken aen een groot stuck ys al dien nacht

29 svrydaeghs den wint suyt west smorgens ten 5 uren wy maecten seyl om nae het lant te purren oft mogelyck hadde geweest daer toe te comen. Wy namen menigen keer maer al tot cleynen vordeel des naemiddaechs ten twee uren door ongeluck gerakende een groot stuck ys braken voor onse grepe, noch deden wy nyettemin ons beste int weer off keeren, den Willem beuangen synde int ys, ende bemerckende dat hy weynich vordeel dede namen in all syn seylen ende maecte vast aen een stuck ys, hoe het is hy gewaer wordende dat wy aldaer bleuen continueren keerende op ende aff maecte hy seyl des namiddaeghs ten 4 uren om ons te volgen, naemiddaeghs ten 7 uren trocken wy onse zeylen in ende maecten vast aen een stuck ys om voor den Willem te wachten. hy gewaer wordende dat wy seyl streken dede dier gelycke ende maecte vast aen een stuck ys bat dan een lega van ons.

30 naemiddaeghs den wint synde suyt oost ende ten suyden maecten wy seyl met een suytooste sonne, ende zoudent vroeger gedaen gehadt hebben, maer wy wachtede nade Willem om kennisse te hebben in wat gestalt zy waren, om oorsaecke dat hy snachts nae ons nyet en quam, maer zy en roerden nyet voor dat se ons zagen

[pagina 242]
[p. 242]

beginnen, dus continueerden wy all den dach soeckende onsen bequaemsten wech nae dat het ys ons wilde toelaten, somwylen gingen wy suyt, somwylen oost, somwylen west, continuerende aldus tot tsauons ten acht uren, den wint werdende calm meerden wy aen een stuck ys alwaer wy bleuen tot sanderdaeghs.

31 smorgens ten 3 uren den wint synde suytwest maecten wy seyl om te winde waert te keeren, waermede wy weynich vordeel deden, want den loop stroom was tegen onsGa naar voetnoot1), want zoo den wint is scickt hem den stroom, nyettemin deden wy ons beste tot den 10 uren, ende doen bemerckende dat wy nyet en vorderden, ende oock synde besloten int ys wy maectent vast aen een stuck ys, al desen dach lach den Willem stille, ende richtede zoo veel vuyt als wy die den geheelen voornoen gearbeyt hadden, den wint comende zuyt ten oosten, maecten wy des namiddaechs zeyl ende leydent suytwest ende suytwest ten suyden, ende somwylen na den westen alsoo wy mochten tot tsauons ten 9 uren. Ende doen konden nyet voorder van wegen tys, soo wy ende den Willem maecten vast aen een stuck ys, desen dach was de verheffinge van de pole 69 graden 20 minuten, wy hadden 87 vamen slyck gront.

Den eersten dach augusty den wint synde calm wiert ontrent 12 uren met eenen grooten mist west.

2 den wint suytwest met regen ende smuijck. al den dach wy waren zoo besloten int ys dat wy ons nyet konden verroeren, namiddaechs wiert den wint west met zeer vuyl weer ende continueerde all de nacht.

3 den wint was west ten westen, ende west noortwest al dien dach dick smuijckich weer, wy bleven al den dach ende al den nacht besloten int ys. Aldus verwachtende de vuytcomste des heeren van hem versoeckende sterckte om met lydtsaemheyt op hem te betrouwen, hier hadden wy 21 vamen.

4 wy bleuen geduerich besloten int ys twelck meer ende meer tegens ons opwies.

5 All den morgenstont regen met zeer veel wints ten suyden ende suyt suyt oosten ende suyt oost, desen voorgenoemden wint scheyde een weynich het ys ende maecte ons een weynich wech, wy maecten seyl met een suytwesten [wint ende daer nae] wiert het calm een ure geduerende, doen wiert den wint noort noort oost, wy maecten wech door het ys ten besten wy daer tusschen

[pagina 243]
[p. 243]

passagie conden vinden geduerende den tyt van 3 uren, doen bejegende ons een heel landt van ys dat wy daer door nyet verder konden comen, maeckende onse schepen daer aen vast, ende reeden daer by al den nacht de welcke was zeer doncker ende mistich.

6 wy lagen stille den heelen dach ende nacht besloten int ys.

7 bleuen wy geduerich alsoo besloten int ys dat wy nyet konden verroeren, maer slechts ons schipsboort bevrydende vant ys alst tegen ons quam vermeerderen.

8 seer schoone ende calm maer smuyckich tegen den auont den wint wiert suyt suytoost wayende wat aen dwelck een weynich veroorsaeckte het ys te openen, twas all den nacht mistich, hebbende hier 70 vamen waters.

9 den wint noortwest ten westen, ende al den naemiddach west suyt west, wy lagen stille om oorsaecke dat wy gestadich int ys besloten waren, de verhooginge vande pole was 70 graden 4 minuten, wy wierpen het dieploot ende hadden 68 vamen slyck, het vroes tsnachts zoo seer dat wy smorgens genoech te doen hadden daer door te passeren Ende indien wy daer hadden verbleuen ende snachts daer aen weder gevrosen hadde wy souden swaerlyck daer vuyt geraect hebben.

10 smorgens ontrent 5 uren, maecten wy seyl den wint oost noort oost weynich wints, met onsen boot voort schip om ons te keeren, ende brekende met haere riemen het ys twelck tsnachts te voren gevrosen was, somwylen leydent wy suytwest, somwylen west, ten besten wy wech konden vinden, des namiddaechs ontrent 6 uren wiert de wint noortoost mit mist ende noch voerden wy seyl. den heelen nacht. hier wierpen wy het dieploot ende hadden 88 vamen, daer viel tsnachts zeer veel sneeuw.

11 waren wy zeer met ys gequolen zoo dat wy gedwongen waren geweldichlyck daer door te varen in sulcker manieren dat het mach voor onmogelyck gehouden worden met sulcke cleyne barcken door het zelue te geraecken maer noot veroorsaeckt een mensch veel te doen. Omtrent den middach wierpen wy het dieploot ende hadden 95 vamen. namiddaeghs ten 3 uren wiert den wint suytwest, ende wy synde besloten met veele ys waeren gedwongen alle onse seylen in te halen, ende te ryden by een stuck ys, smorgens

(12) ten 12 uren den wint suytoost, ende stracx calm, des namiddaechs ten 2. uren den wint was west suytwest Ende all den dach was doncker van sneeu ende mist. namiddaechs ten 6 uren de wint

[pagina 244]
[p. 244]

zynde noort noort oost wy maecten seyl ende gyngen al den nacht suytwest ende suyt suytwest zoo nae als het ys ons wilde toelaten wy vonden het ys gonstiger tegen ons als te vooren hopende daer aff ontslegen te worden.

13 den wint noort oost ende noort oost ten oosten smorgens ten 7 uren braecken wy eenen anckerstock met eenen slach die wy cregen tegen een stuck ys synde opden boge van ons schip. Al desen dach waren wy zeer gequolen vant ys ende hadde zoo menigen grooten slach daer tegen dat het te verwonderen was dat het schip de zelue machtich was te verdragen, ende het schip achterwaerts werckende dreeff den boot tegen een stuck ys ende brack deen syde den boot synde den afftersteuen, met desen zeluen slach bedoruen wy het hooft van ons roer dit was eenen strangen dach voor ons, tsnachts quamen wy onder veel gebroken ys, ende den wint woy zeer veel wt den noorden twelck het ys veroorsaeckte te dryuen. wy dreuen daer mede, ende onse drifte was suyt, het snoude den heelen nacht zeer vele.

14 smorgens maecte wy ons schip vaste aen een stuck ys ende dreuen daer mede den wint synde noorderlyck, onder en tusschen vermaecten wy onsen boot, ende het hooft van ons roer, alsoo bleuen wy continueren inde drifte den geheelen dach ende nacht.

15 den wint ten noortoosten wy maecten seyl smorgens ten 6 uren varende door het ys ende t'sauons ten 9 uren quamen wy in een clare zee, door welcke gesichte onse hartten grootelycx verheuchden gelyck den vogel die ontvliecht wt het vogelhuys waer inne sy lange bewaert was als een gevange. Op desen tyt wierpen wy het dieploot ende hadden 19 vamen, wy hadden al den morgenstont in den suytwesten tot dat wy quamen op 14 vamen doen trocken wy west tot dat wy quamen op 10 vamen doen gingen wy noortwest want het lant alsoo street, smiddaechs hadden wy het landt int gesicht zynde in 3 legas daer aff, wy soudent eer gesien hebben haddet ons den mist nyet belet. desen dach hadden wy den pole verheuen [69 graden 49 minuten] wy hieldent lancx de custe [in 10 ende 9] vamen. Lancx den cant isset effen ende schoone, de diepte daervan zonder ondiepten van sanden ofte dippen.

16 den wint oost wy waren weder met ys gequolen maer wy schaften grooten middel daer mede, want wy geraecten tusschen den cant ende 't selffde. Des middaeghs waren wy na het suydersche quartier van Vaygatt waer wy oock vonden groote menichte van ys,

[pagina 245]
[p. 245]

twelck ons in twyffel stelde van passage daer deure. noch door groote moyete geraecten wy tusschen strandt ende tselffde, twas al den namiddach mistich, ten 6. uren vonden wy eenen grooten witten beer op een stuck ys, wy hielden al dien nacht noort ende noort ten oosten ende somwylen oost want het landt alsoo streckt.

17 Inden morgenstont den wint zuytoost wy trocken al westen want het lant alsoo loopt, doen zynde doncker vande mist wy liepen na strant, ende geraecten aenden gront, maer godt sy gepresen wy leden geen schade, Ende mits den vloet doer synde, geraecten terstont weder aff. Den Willem synde voor ons, ende siende onse seylen strycken anckerde hem by Vorousko Ostrou om ons te verwachten ende hy sont sommige van syn volck om ons te helpen, maer wy waren onder seyl eer sy by ons quamen, Ende doen wy by den Willem quamen namen onsen boot in, desgelycx dede den Willem doen maecten wy seyl ende gingen tusschen sommige vande eylanden, wy trocken west suytwest, alsoo liepen wy Vaygat voorby, ende de meesters en quamen nyet te samen om te beraetslagen gelyck zy geordonneert hadden den 28 dach July. Desen namiddach ontrent 2 uren namen wy onsen coers suytwest ten suyen ende zuytwest ende hieldent soo tot tsnachts ten 12 uren, ende doen wert de wint noort noort oost ende wy trocken west.

18 smorgens ten 6 uren wierpen wy het dieploot ende hadden 16. vamen root sant ten 9 uren wierpen weder het dieploot ende hadden 14. ende 10. vamen. wy hielden west noortwest. ten 12 uren wert de wint oost ende oost ten suyden, wy voeren west ten noorden al den dach ende nacht daeraenuolgende t'sauons ten 6 ure wierpen wy het dieploot ende hadden 17 vamen sant.

19 den wint ten oost noort osten, smorgens ten 6 uren wierpen wy het dieploot ende hadden 19 vamen root sant. den wint noort ten oosten, des namiddaechs ten 3 uren wierpen wy het dieploot ende hadden 15 vamen.

20 smorgens ten 7 uren [wierpen wy weder het dieploot en]de hadden 3 vamen swarten slyck omtrent den middach waren wy in der haest op ondiep water onder sanden      daer licht na Colgoyeue        op en neder soeckende claer daer aff te geraecken ende het dieploot geduerich worpende geraecten aenden gront ende den Willem oock welck een lega van ons was, tsnachts zynde calm wy leyden alle onse cabels anckers touwen ende diergelycke op het sant int water ende maecten een vlot met sulcken gereetschap als wy hadden ende

[pagina 246]
[p. 246]

leyden daer op sulcke dingen als int bouenste van ons schip lach dat het mogt dryuen, maer wy en kondent dien nacht nyet vlottende gemaecken.

21 met een hooch water geraecten wy aff ende den Willem oock, den wint synde ten suytwesten veroorsaecten het water te hooger te vloyen, twelck een groote hulpe voor ons was, desen dach beuonden wy den pole verheuen ten    68 graden 40 minuten Des namiddaechs maecten wy ende den Willem zeyl, soeckende ons zeluen vande voors. ondiepten te claren, beyde ons booten vooren aent schip, werpende het dieploot om het diepste water te zoecken, wy geraecten in 6.7. ende 8. vamen, het santGa naar voetnoot1) [syn]de buyten o[ns]    wy voeren [na den] suyden ende den Willem v[oer   m]eer na den oosten, den auont synde    or handen ende den wint suyt oost, wy leydent suyt west ende suyt ten westen. Wy quaemen in 10 ende 12 vamen ende terstont quamen wy op 6 vamen, twelck was het begin vant sant daer wy te vooren aen gront waren. doen leydent wy omme na den oosten om dieper water ende geraecten in cortter stont op 16. ende 20. ende 23. vamen

22 smorgens leydent wy omme ende gongen suytwest ten suyden. desen morgen hadden wy den Willem int gesichte onder onse ly soo verre als wy hem sien konden ende door eenen grooten mist verloren wy het gesicht daer van, ende sint en hebben wy hem nyet gesien. Aldus continueerden wy tot naemiddaechs ten 3 uren, doen voeren wy west noort west ende west ten noorden al den aenvolgenden nacht.

23 smorgens ten 6 uren hadden wy 27 vamen, hiernae hadden wijGa naar voetnoot2)    int gesichte ende na     uren wiert den wint oost      leydent west ten noorden     loopende       nae de Baye van Morsouets waert, doen leydent wy noort noort oost van daer. Doen wiert den wint noort ende wy leydent oost ten noorden ende somwylen weder na den westen tot dat wy quamen in 40 vamen, daer nae leydent wy oost ende oost ten noorden al den nacht.

[pagina 247]
[p. 247]

De reis van Pet en Jackman, naar de instructies en de Journalen

Levendig doet het teruggevonden handschrift van de journalen van de Engelsche reis van 1580 ons voelen, dat de gedachte aan een mogelijke ‘deurvaert by noorden om’ door onze Nederlandsche ondernemers overgenomen is van hun Engelsche voorgangers. Het standaardwerk van Richard Hakluyt, de Principal Navigations, geeft ons, in de door hem uitgegeven, naar tijdsorde gerangschikte stukken, telkens een kijk in het oprijzen van die gedachte, en de pogingen om de doorvaart te zoeken.

Herhaaldelijk is reeds door onderzoekers, als inleiding tot de geschiedenis van onze Nederlandsche Poolzeevaarten, aan de hand van de bij Hakluyt te vinden gegevens een schets van die achtereenvolgende pogingen gegeven; door Beke in 1853, door Muller in 1874, door Naber in 1914Ga naar voetnoot1). We kunnen naar die voortreffelijke werken verwijzen, en hier volstaan met het naar voren brengen van enkele hoofdpunten die voor het juiste begrip van de beteekenis van de poging van Pet en Jackman, en tevens van de daarna ondernomen Nederlandsche vaarten, van dienst kunnen zijn.

Een van de oudste uiteenzettingen van de mogelijkheid om bij noorden om, een nieuwen korteren weg naar de landen van het oosten te vinden, kennen we door Hakluyt. Hij geeft (herdruk II blz. 159 en v.) eerst een brief, door Robert Thome, ‘merchant of London (who dwelt long in the citie of Sivil in Spaine)’ gericht aan Koning Hendrik VIII van Engeland om hem op te wekken tot ondernemingen in die richting. Daarna het boek, door denzelfden schrijver in 1527 te Sevilla geschreven, gericht aan den Engelschen gezant bij den Keizer, Doctor Ley, waarin hij uitvoerig de ligging van de werelddeelen en landen op de wereldkaart verklaart, om weer te wijzen op de mogelijkheid van een korteren weg naar de Molukken door de Noordpoolzee. Daarbij is ook eene afbeelding van de kaart zelve gegeven.

Het betoog, zoowel als de voorstelling op de kaart, stellen het als zeker voor dat men, als men het maar beproeft, zonder hindernis noordelijk tot aan de pool zal kunnen varen, en vandaar

[pagina 248]
[p. 248]

weer zuidelijk in elke willekeurige richting. En een geheel open zee wordt verondersteld van de Pool af tot zuidelijk naar Cathayo en Indië. Gaat men van de pool ‘toward the Orient’ dan vindt men geheel Tartarije, verder komt men ‘to the land of the Chinas, and from thence to the land of Cathaio Orientall, which is of all the maine land most Orientall that can be reckoned from our habitation’.

Een kwart eeuw later begint, onder de leiding van Sebastian Cabot, het werkelijke zoeken naar dien gewaanden korten zeeweg. In Mei 1553 varen Sir Hugh Willoughby en Richard Chancelor uit op ‘the intended voyage for Cathay’. Ver brachten zij het niet in die richting. Alleen ontdekte Willoughby land op 72 graden noorderbreedte, het ‘Willoughbie's land’ waarop we nog zullen terugkomen. Meer gaf de reis van Stephen Burrough in 1556 die dichter langs de kust voer, daarna Vaigats en Nova Zembla ontdekte, en naar wien de straat tusschen beide Burrough-straat is genoemd. Van een zeeweg naar Cathay is in het journaal van deze reis nergens sprake: als doel is aangegeven ‘discoverie toward the river of Ob’; maar tot een werkelijke poging om daarheen te komen kwam het niet.

Ook een ‘commission’, twaalf jaren later opgesteld voor een reis in die richting, aan James Bassendine c.s., geeft wel voor een deel gelijke instructies als Pet en Jackman in 1580 meekregen, maar van Cathay of andere landen van het oosten lezen we daarin zeer weinig; de opdracht strekt ‘for searching of the sea, and border of the coast, from the river Pechora to the Eastwards’, en de mogelijkheid wordt aangenomen dat de kust niet naar het oosten ombuigt maar westelijk, dat ze zal blijken samen te hangen met Nova Zembla. Trouwens van de reis weten we niet eens, of ze werkelijk is ondernomen.

 

Over de reis van Pet en Jackman zijn we door de zorg van Hakluyt zeer volledig ingelicht. We hebben allereerst (Hakl. I 433, nieuwe uitg. III 251) de ‘Commission’, de opdracht, in den vorm van een contract tusschen de ‘Aldermen and governours of the company of English Merchants for discovery of new trades’ en de beide gezagvoerders. Het stuk is gedateerd 20 Mei 1580, het doel van de reis is ‘discovery of Cathay’. Het schip van Arthur Pet is ‘the good barke, called the George of London, of the burthen of 40 tunnes or thereabouts’, Charles Jackman is ‘cap-

[pagina 249]
[p. 249]

taine, Master and ruler of the good barke called the William of London, of the burthen of 20 tunnes or thereabouts’, de eerste heeft als bemanning ‘nine men and a boy’, de tweede ‘five men and a boy’, en daarmee moeten ze de reis maken ‘for search and discoveries of a passage by sea from hence by Boroughs streights and the Island Vaigats Eastwards to the countreis or dominions of the mightie Prince the Emperour of Cathay, and in the same unto the Cities of Cambalu and Quinsay or to either of them.’ Als leiddraad heeft elk hunner een kaart, omschreven als ‘the description in plat of spirall lines, made by master William Burrough’ en ‘also one other sailing carde, and a blanke plat for either of them.’ Zekerheid dat de schets van het land beoosten Vaigats met de werkelijkheid overeenkomt is er natuurlijk niet, maar men hoopt toch dat tusschen 70 en 80 graden noorderbreedte een bevaarbare zee zal zijn benoorden Azië.

Met nadruk wordt den gezagvoerders opgedragen bij alle zelfstandigheid zich toch als eng verbonden te voelen en elkander bij te staan; voorts in alles hun uiterste best te doen en den dagelijkschen dienst met gebed tot God niet te verzuimen. Geregelde beraadslaging over de beste wijze om de reis te volbrengen, wordt voorgeschreven; en daarbij moeten de beide stuurlieden en de koopman Nicholas Chanceler mede worden geraadpleegd, en van de beraadslagingen en besluiten moet in twee daartoe bestemde boeken aanteekening worden gedaan. Arthur Pet zal zijn ‘Admiral, to weare the flagge in the maine top’, Charles Jackman ‘Viceadmirall.’

De reis zal moeten loopen ‘from this river of Thames to the coast of Finmarke, to the North Cape there, or to the Wardhouse’. Vandaar langs Willoughbies land naar Nova Zembla, waarbij de onderzoekers vooral zullen moeten trachten uit te maken of deze beide landen inderdaad een samenhangend land zijn. Zij mogen zich daar echter niet ophouden, maar moeten voortgaan naar ‘the Island Vaigats’ en ‘the maine land of Samoeda, which is over against the South part of the same Island’ en dan oostelijk langs de kust naar den mond van de rivier Ob, en aan de overzijde daarvan verder steeds met de kust aan ‘starboard side in sight, if you may, and follow the tract of it, whether it incline Southerly or Northerly, untill you come to the countrey of Cathay, or the dominion of that mightie Emperour.’

Dit lijkt alles heel eenvoudig, en er volgen dan uitvoerige voor-

[pagina 250]
[p. 250]

schriften over de gedragslijn te volgen bij hun bezoek aan de groote oostersche steden, de brieven aan den vorst te overhandigen, en den terugkeer. Ook het geval dat overwintering noodig zal zijn, is voorzien; ook de mogelijkheid dat Azië zich verder dan 80 graden noordelijk uitstrekt, en de vaart dus niet mogelijk zal zijn. In dat geval is overwintering aan de Ob voorgeschreven, en aanknooping van betrekkingen met de volken van noordelijk Azië om zoo te komen ‘to the citie Siberia’. Is ook daar geen verder gaan mogelijk dan moeten ze het volgende jaar langs denzelfden weg terugkeeren: ‘through Boroughs streights’, langs Nova Zembla, ‘keeping it on the starbord side’ en zoo de kust volgende tot Willoughbies land, weer om waar te nemen of het met Nova Zembla samenhangt, en nog verder ook als de kust noordwaarts buigt, totdat terugkeer om vóór den winter in Londen te zijn, noodig wordt.Voor bijzonderheden verwijst het stuk naar instructies door William Burrough, al weer in duplo, mee te geven. Deze ‘instructions and notes’, waarvan de tekst volgt, geven preciese voorschriften voor alle waarnemingen die geregeld op reis moeten worden gedaan, en raad voor den omgang met de menschen aan de vreemde kusten.

Er volgen ‘certain briefe advises given by Master Dee’ over de vermoedelijke afstanden ‘from Wardhouse to Colgoieve Island’, ‘from Colgoieve to Vaigats’, ‘from Vaigats to the promontorie Tabin’, en over de ligging van de landen oostelijk vandaar tot ‘Quinsay haven, being the chiefe citie in the Northern China’. Aan het slot komt de raad, te trachten kaarten in handen te krijgen, in Cathay of China gedrukt; ook boeken, voor de taal. Ook een bezoek aan Japan stelt de schrijver als mogelijk voor, waar zij Christenen zullen vinden, Jezuieten, en misschien ook Engelschen, die dan goede inlichtingen en raad zullen kunnen geven.

Nog een veel uitvoeriger stuk is door Hakluyt meegedeeld, aanteekeningen van Richard Hakluyt die op de ontdekkingsreis van nut kunnen zijn. Ziehier de onderwerpen, in telkens nieuwe bovenschriften aangegeven: What respect of Islands is to be had, and why; Respect of havens and harborowes; Respect of fish and certaine other things. The Islands to be noted with their commodities and wants; If a straight be found, what is to be done, and what great importance it may be of; Which way the Savage may bee made able to purchase our cloth and other

[pagina 251]
[p. 251]

their wants; Not to venture the losse of any one man; To bring home besides merchandize certaine trifles; To note their force by sea and by land; Things to be marked to make conjectures by: Things to be caried with you, whereof more or less is to bee caried for a shew of our commodities to be made; For banketting on shipboord persons of credite. Daarna nog weer afzonderlijk genoemd een aantal dingen waaraan men moet denken omdat ze van nut kunnen zijn.

Van al deze voorschriften en raadgevingen heeft natuurlijk nauwelijks het een en ander practisch kunnen dienen. Tot handeldrijven zijn de reizigers niet gekomen, ontmoetingen met inboorlingen hebben ze nauwelijks gehad. Zij hebben het iets verder gebracht dan hun voorgangers. Ze hebben Nova Zembla bereikt, zonder echter te kunnen voldoen aan de opdracht om het verloop van de kust westwaarts te volgen en uit te maken of Willoughbies land er mede samenhing; en zij zijn door Burroughs streights oostwaarts gevaren, en hebben het eerst kennis gemaakt met de moeilijke vaart tusschen het ijs. Zij hebben zich daarbij wakker gekweten, hun schepen en bemanning na een lange worsteling weer veilig weten terug te brengen, maar van al de verdere voorgeschreven onderzoekingen kon daarbij niets meer komen; het eenige streven was, er weer uit te komen. Slechts eens is dan ook over die verdere reis een scheepsraad gehouden, zooals de commissie dat voorschreef, en hoewel de schippers daarin hun goeden wil om het mogelijke te doen, te kennen gaven, kwam toch feitelijk het besluit er op neer dat redding uit het ijs het eenige was dat nog te bereiken viel. Van een later overleg dat men nog zou houden kwam dan ook niets meer; zeker voelden allen wel dat het niet mogelijk was nog iets te doen. Latere beoordeelaars hebben hun wel verweten, dat zij zoo weinig hebben uitgericht: Beke, en na hem Nordenskiöld (Die Umsegelung Asiens) en Naber, komen hier met recht tegen op, Naber is van oordeel, dat hun tocht betrekkelijk succes heeft gehad.

Toch is het resultaat wel heel gering, als men het vergelijkt met wat na hen de Hollandsche zeevaarders bereikten. Ook zij misten het voorgespiegelde doel evenzeer, door dezelfde physieke onmogelijkheid, maar men heeft het oog maar even te laten gaan over de voortreffelijke kaarten van Linschoten en Barents - waarbij we ook de door Naber gereproduceerde kaart van Karelie door Waghenaer mogen noemen - om te zien dat daar toch heel wat

[pagina 252]
[p. 252]

meer gepresteerd is. Maar ze waren ook heel wat beter toegerust, ze hebben door drie opeenvolgende reizen telkens op de opgedane ondervinding kunnen voortbouwen, en - ook op die van de Engelsche voorgangers.

Trachten we, aan de hand van de journalen, den loop van de reis op de kaart te volgen, dan zien we de schepen op 30 Mei 1580 te Harwich onder zeil gaan, maar eerst den volgenden dag zich werkelijk noordwaarts wenden langs de Engelsche kust, tot Winterton waar de kust zich westwaarts ombuigt, en dan in noordelijke richting voortgaan en den 10 Juni de kust van Noorwegen bereiken. Ze vinden daar op 62 graden noorderbreedte twee ‘headlands of the sound’ genaamd Bottel en Moile, en een eiland Kene. Zij varen verder noordwaarts, en ‘vallen’ den 16 Juni ‘op schoone Nesse’, passeeren op 22 Juni de Noordkaap en ‘Skites bear nesse’ en bereiken den volgenden dag 23 Juni Wardhouse (Waerhuysen, Vardöhus), waar de George het andere schip opwacht, dat dan nog eene ernstige reparatie noodig heeft. Het verblijf duurt tot 1 Juli, en biedt gelegenheid om brieven naar huis te zenden.

Een volle maand is met dit alles verstreken, en de vaart voerde geheel langs bekende wegen. Merkwaardig is het echter, dat de 16e eeuwsche kaarten van dit deel van de wereld nog zoo heel onvolkomen zijn. In de nieuwe uitgaaf van Hakluyt (III blz. 224) wordt eene kaart gegeven, door William Burrough gemaakt op grond van de ondervinding van de vroegere Engelsche reizen (1553-1556); of deze kaart dezelfde is als die in de ‘commission’ vermeld, blijkt niet; maar we zullen toch wel in hoofdzaak overeenstemming mogen aannemen. Men ziet er de kust van de Noordkaap tot de Witte Zee met zorg in bijzonderheden afgebeeld, maar de westkust van Noorwegen zoowel als de verderaf gelegen landen maar zeer vaag aangeduid. Eerst de Nederlandsche kaarten van het einde der 16e eeuw zullen hier eene betere teekening brengen. Ook van Wardhouse zelf, de hoofdhaven voor alle schepen naar Lapland en Rusland, wist de Hakluyt-Society (II blz. 416) niets beters te geven dan de afbeelding van Jan Huyghen van Linschoten.

In Wardhouse begint de eigenlijke onderzoekingstocht. De ‘commission’ schreef voor, den coers te richten naar Willoughbies-land en vandaar ‘alongst to the Nova Zembla keeping the same landes alwayes in your sight on your larboordsides (if con-

[pagina *37]
[p. *37]


illustratie
Gedeelte van de kaart van William Burrough, verkleind 1: 2. Bovenaan links een kustlijn, verbonden met Nova-Zembla


[pagina 253]
[p. 253]

veniently you may) to the ende you may discover, whether the same Willoughbies land be continent and firme land with Nova Zembla, or not’. En als de schepen, zeer spoedig na het vertrek uit Wardhouse, vaneen gaan, omdat de William een haven, Kegor, moet opzoeken voor zeer noodige reparatie, dan krijgt ze in overeenstemming met dit voorschrift de aanwijzing, het andere schip te volgen naar Willoughbies-land, en verder naar Verove Ostrove of Vaygats. Maar verder noemen de journalen Willoughbiesland niet.

Dit reisplan is hoogst opmerkelijk. De vroegere reizen hadden meest de bekende kustroute gevolgd, maar tweemaal was noordelijker land gezien. Sir Hugh Willoughby had in 1553 op 72 graden noorderbreedte land gezien, maar van zijne rampzalig afgeloopen reis had men slechts eene korte opteekening gevonden in de schepen die twee jaren later met de lijken van de bemanning van 70 man in de rivier Arsina in Lapland waren aangetroffen. De loop van de reis was daaruit niet met zekerheid op te maken, en de juiste ligging van het ontdekte land evenmin, maar de kaarten, zoowel de vermelde kaart van William Burrough, als die van Willem Barents geven de kustlijn een heel eind westelijk van Nova Zembla. Bij BarentsGa naar voetnoot1) is het land als een eiland voorgemeld, Burrough geeft een hypothetische lijn die de kustlijn verbindt met die van Nova Zembla, die men later had leeren kennen. Vandaar het voorschrift om te trachten uit te maken of de beide landen er in werkelijkheid één waren of niet. Wat heeft Arthur Pet in dit onderzoek bereikt? Op 1 Juli was hij vertrokken van Wardhouse, den volgenden dag zonder het zusterschip gezeild in de richting van Willoughbiesland; den 6 Juli ontmoet hij het ijs, den zevenden ziet hij nog meer ijs, en ook ‘perfect land’ in het noorden, maar het ijs belet hem het land te naderen, den 9den ziet hij ‘a shadow of land to us east northeast, and so we ran with it the space of 2 houres and then perceiving that it was but fogge, we hald along southeast.’ Den 10 Juli weer land, een eiland en een baai, den 11den ‘a very faire sound or river that past very farre into the countrey with 2 or 3 branches with an island in the midst.’ Den 12den zien ze een beer en noemen nu de baai Bearebay, den 13en weer ijs dat op land lijkt, den 14en op 70 gr. 26 min. een kust die zich ver uitstrekt, zoodat het wel niet anders kon zijn dan ‘the maine of Nova Zembla’. Meer vernemen

[pagina 254]
[p. 254]

we er niet van; het ijs dringt hen zuidwaarts en den 17en zijn ze ‘in the bay of Pechora’.

Hoe onvolmaakt deze waarnemingen ook zijn, en al geven ze geen bruikbaren grondslag voor eene zekere carteering, zooals later de vaarten van Barents en de zijnen, de onderzoekers hebben toch zeker in redelijkheid het hunne gedaan. Wat de ligging van Willoughbies land betreft, moeten we wel aannemen, dat het feitelijk hetzelfde was als Nova Zembla.

Immers er ligt westelijk van Nova Zembla op dien breedtegraad geen land. Toch heeft men de ontdekking van Willoughby ook anders willen uitleggen. Men heeft gedacht dat hij misschien Spitsbergen al had ontdekt. Dit ligt echter zoo veel verder noordelijk, dat de veronderstelling niet houdbaar is; het is trouwens al te duidelijk dat ze met opzet is gemaakt om uit die ontdekking zekere rechten af te leiden. Ook verkeerd lijkt mij de veronderstelling van Nordenskiöld, die in tegenovergestelde richting zoekt en aan het eiland Colgojeve denkt; dit Egt te dicht bij het vaste land en komt in alle berichten voor als een bekend eiland. De breedtebepaling zou dan al heel slecht moeten zijn geweest en William Burrough zou al heel slecht in die streken thuis moeten zijn geweest om het zooveel verder noordelijk en westelijk op zijn kaart te zetten, met een veronderstelde verbinding met Nova Zembla.

Juist een maand, 17 Juli tot 17 Augustus, is gewijd aan den tocht in de Karazee, ééne doorloopende worsteling met het ijs. De juiste weg door de schepen afgelegd, is moeielijk te reconstrueeren. De zeevaarders weten dat Vaygats een eiland is, maar zij vonden de doorvaart tusschen dit eiland en het vasteland niet, en voeren langs Vaygats noordwaarts en door de noordelijke straat naar de Karazee. Zie hier eenige gegevens uit de journalen, die echter weinig zekerheid geven.

Den 18 Juli vinden ze twee eilanden vóór de baai van Pechora. Tusschen het vasteland en het eiland is slechts een diepte van 2½ vadem. Zij krijgen den 19en Vaigats in het gezicht, trachten een doorvaart te vinden, maar ‘there was not water for the boate between Vaigatz and the other side: finding no more water, there was no other way but to goe backe as we came in’. De vaart gaat dan noord en noordwest langs de kust van Vaigats. Zij vinden een eiland, waar zij hout en water innemen (22 Juli) en op een kruis dat er staat, een bericht van hun bezoek achterlaten, den

[pagina *39]
[p. *39]


illustratie
Lapland en Willoughbiesland, door Willem Barents. 1596. Verkleind 1:3


[pagina 255]
[p. 255]

volgenden dag weer een groot getal eilanden. Den 24sten vinden de beide schepen elkander weer, den 28sten wordt de scheepsraad gehouden, en verder is het tot 15 Augustus een aanhoudende, vaak wanhopige worsteling met het ijs. Den 16en Augustus zijn ze ‘thwart of the Southeast part of Vaigats’, en dan volgen zij de kust die noord en noordwest, soms ook noord ten oosten strekt. Den 17en gaat het ‘al westen, want het lant alsoo loopt’. Den Willem wacht het andere schip op bij Vorousko Ostrou; beide varen ‘tusschen sommige van de eylanden’ door, en ‘liepen Vaygat voorbij.’ Den 20sten zijn ze al ‘off Colgoyeve’.

Daarmede is de vaart, voorzoover die voor Barents en de zijnen belang kon hebben, ten einde. Het is zeer wel mogelijk, dat deze beschrijving van de hopelooze worsteling met het ijs in de Karazee invloed heeft gehad op de latere meening van Willem Barents, dat dààr de doorvaart naar het oosten niet te zoeken was; eene meening die de beide Amsterdamsche ondernemingen van 1594 en 1596 de vaart benoorden Nova Zembla deed kiezen. Trouwens de onderneming van 1595 die op gezag van Linschoten door de Karazee liep, bracht een ervaring die, op grooter schaal, vrij wel met die van Pet en Jackman overeenkwam.

Toen Barents en de zijnen in 1597 na de overwintering den terugweg aanvaardden, die weer om de noordoostpunt van Nova Zembla heen liep, kon het journaal van die vroegere Engelsche vaart geen dienst meer doen: het is heel natuurlijk dat men het als verder onnoodig in de verlaten hut achterliet.

Onder de overblijfselen daar gevonden, zijn er nog een paar, die onze gedachten naar de reis van Pet en Jackman terugvoeren. Kapitein Gundersen vond er ook een paar kaarten, inderdaad twee exemplaren van dezelfde kaart, die nu verbrand zijn, maar we vinden vermeld dat op de eene stond Germania Inferior. Het was dus een kaart van de Nederlanden; en als we vragen, waartoe zulk een kaart op die reis kon dienen, dan is het antwoord te vinden in een raadgeving door Richard Hakluyt in 1580 aan Pet en Jackman meegegeven, van dezen inhoud: ‘Take with you the mappe of England set out in faire colours, one of the biggest sort I meane, to make shew of your countrey from whence you come.’

Ook bij uitrusting van de Hollandsche expeditie had men dus aan de zeevaarders in een kaart van hun land het middel willen meegeven om bij het aanknoopen van betrekkingen in verre landen den nieuwen vrienden een mooie voorstelling van hun land te geven.

[pagina 256]
[p. 256]

Een andere raad van Hakluyt dien we enkele regels verder lezen, is die, om mee te nemen ‘The booke of attire of all Nations. Such a booke caried with you and bestowed in gift would be much esteemed, as I perswade my selfe.’

Ook deze raad is bij de uitrusting van de schepen van Barents in 1596 opgevolgd; onder de op Nova Zembla teruggevonden voorwerpen zijn ‘fragmenten van prenten, voorstellende geestelijke en wereldlijke klederdrachten.’ (Naber blz. 259).

De bestudeering van de onderneming van Pet en Jackman in 1580 was voor onze Hollandsche zeevaarders van 1594 en volgende jaren van het allergrootste belang. En zoo verdient deze reis ook onze aandacht ten volle, wanneer we de geschiedenis va die Hollandsche reizen in alle bijzonderheden willen bestudeeren.

De journalen zijn al heel slecht gecaracteriseerd als curiosum, zonder wetenschappelijke waarde. Deze aanduiding past eer voor de meeste andere op Nova Zembla gevonden voorwerpen. Het handschrift was een zeer belangrijk stuk voor de uitrusting van Barents, en is voor ons een document van den eersten rang voor het bestudeeren van de reizen tot het vinden van ‘de deurvaert by noorden om.’

C.P. Burger Jr.

voetnoot1)
Het woord anno, en in den volgenden regel d'eene heeft de afschrijver niet goed kunnen lezen.
voetnoot1)
Tijdschrift van het Aardr. Gen. II, 1877, blz. 77.
voetnoot2)
Blz. lxii.
voetnoot3)
Verslag van den vijfden tocht van de Willem Barents, Haarl. 1883, blz. 116.
voetnoot1)
Naber, uitg. v.h. journaal van Gerrit de Veer dl. II, blz. 262 noot.
voetnoot2)
Zie Naber blz. 206 en v.; en Het Boek 1928 blz. 226.
voetnoot1)
Zie echter de aanteekening op 18 Juli, einde.
voetnoot1)
Zie Het Boek 1928 blz. 225 en v.
voetnoot1)
Zie Reizen v. Willem Barents enz. dl. II blz. 202.
voetnoot1)
De Engelsche tekst (voortaan met E aan te duiden) heeft: Southwest.
voetnoot2)
De aanteekeningen van 2 tot 9 Juni ontbreken in den Engelschen tekst; ook die van 12 tot 21 Juni, De Jonge's meening, gegrond op een afschrift van de aanvangswoorden (op 30 Mei), dat dit journaal niets meer bevatte, dan wat bij Hakluyt gedrukt is, was dus onjuist.
voetnoot3)
E. one of the headlands of the sound.
voetnoot1)
De aanteekeningen van 12 tot 21 Juni ontbreken in den Engelschen tekst.
voetnoot2)
oost ten noorden, veranderd in: oost noord oosten.
voetnoot1)
E. steerage.
voetnoot2)
De woorden‘in Engelandt’ niet in E.
voetnoot1)
E. a parcel of our direction.
voetnoot2)
oostwaart, veranderd in: oost noortoost.
voetnoot3)
E. North northwest.
voetnoot4)
E. Which done, about 12 of the night we gate clear of it.
voetnoot5)
E. along a weather.
voetnoot6)
Het tweede oost is veranderd in: west. E. by the North Northwest.
voetnoot1)
E. within, onze tekst heeft in, veranderd in aan.
voetnoot2)
E. sound or river.
voetnoot3)
E. very farre.
voetnoot1)
deze twee woorden niet in E.
voetnoot2)
the maine.
voetnoot3)
E. overfals.
voetnoot1)
E. There are also overfals of water or tides.
voetnoot2)
toonde veranderd in: streckte.
voetnoot3)
suyt veranderd in oost.
voetnoot4)
E. off.
voetnoot5)
Dit bij abuis tusschengevoegd. E. one fadome and a halfe.
voetnoot6)
vamen veranderd in: voeten.
voetnoot1)
aen veranderd in all. E. a Sea boord.
voetnoot2)
E. came up to.
voetnoot3)
E. with corse and bonnets of each.
voetnoot1)
onduidelijk. E. and within are 12. fathoms.
voetnoot2)
E. her sterne post.
voetnoot3)
E. she did lighten her sterne, and trimme her head.
voetnoot1)
E. rather in despaire.
voetnoot2)
Zie over deze beraadslaging, een formeele scheepsraad, de uitvoerigere beschrijving in het tweede journaal, op 27 en 28 Juli.
voetnoot1)
E. At 3. in the afternoone.
voetnoot2)
E. stroke of our grap afore ar two afternoone. In ons hs. staat op den kant: Nota.
voetnoot3)
E. with a faire gentle gale.
voetnoot1)
E. until 9. at night.
voetnoot1)
Op den kant: den schyn van dese sterre beteeckent wint. E. (eveneens op den kant). The appearing of the starres, signe of Winter.
voetnoot1)
E. weakenesse.
voetnoot2)
E. in a maner.
voetnoot3)
Op den kant is geschreven: Nota.
voetnoot4)
E. we set saile at 6. in the morning.
voetnoot1)
E. pepered sand.
voetnoot2)
E. thwart of
voetnoot3)
E. all along which part.
voetnoot1)
E. (waarsch. drukfout): at 6.
voetnoot2)
E. at 6.
voetnoot3)
E. upon the suddaine.
voetnoot4)
Deze twee woorden niet in E.
voetnoot5)
E. off.
voetnoot6)
E. 6, 7, and 8.
voetnoot1)
E. and since we have not seene her. Dit moet wel eene latere invoeging in het journaal zijn.
voetnoot2)
E. off.
voetnoot1)
De opteekening van 17 July stemt letterlijk met het eerste journaal overeen. Daarop grondde zich de haastige gevolgtrekking van De Jonge, dat het geen twee journalen waren, maar twee afschriften van hetzelfde journaal. Zie de inleiding.
voetnoot2)
onleesbaar.
voetnoot1)
Deze meedeeling wekt het vermoeden, dat Ch. te voren geen journaal had gehouden.
voetnoot2)
De aant. 19, 20 en 21 July zijn weer bijna gelijk aan die van het eerste journaal.
voetnoot3)
Eerst was geschreven: noortoosten. De n is tusschengevoegd.
voetnoot4)
Op den kant geschreven: Nota. Drie regels verder nog eens.
voetnoot1)
Eerst was geschreven: dat wy geport waren.
voetnoot2)
Beacth schijnt wel door een andere hand geschreven. Zie iets verder op 25 Juli.
voetnoot3)
Dit schijnt wel een critische toevoeging van den vertaler te zijn.
voetnoot1)
Beath, zie Beacth op 23 Juli.
voetnoot2)
Het eerste journaal meldt van deze samenkomst niets; alleen op 28 Juli zeer kort eene bespreking tusschen de beide gezagvoerders.
voetnoot3)
Eerst was geschreven: snelheyt.
voetnoot1)
Deze latere beraadslaging heeft niet plaats gehad. Zie hierna op 17 Aug.
voetnoot1)
Op den kant is geschreven: Nota.
voetnoot1)
Eenige regels gedeeltelijk onleesbaar.
voetnoot2)
Ook hier zijn enkele woorden en regels onduidelijk en onleesbaar.
voetnoot1)
Ch. T. Beke in ‘The three voyages of William Barents’ (Hakluyt Society) 1853; ook in de 2d ed. by Koolemans Beynen 1876. S. Mulier Fz, Geschiedenis der Noordse Compagnie (Prov. Utr. Gen.) 1874. S.P. l'Honoré Naber, Reizen van Jan Huyghen van Linschoten naar het Noorden (Linschoten-Vereeniging) 1914.
voetnoot1)
Zie Het Boek 1915 blz. 378.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C.P. Burger jr.


landen

  • over China


datums

  • 27 november 1875

  • 31 januari 1876

  • 1 februari 1876

  • 27 november 1875

  • 31 januari 1876

  • 1580