pen vindt hier zeker uitermate boeiende lectuur en zal den schrijver zeer dankbaar zijn voor de wijze waarop hij zijn onderwerp heeft aangevat. Immers vast staat dat het oude Egypte geen litteraire werken heeft nagelaten, die gelezen en vertaald hun plaats hebben behouden, zooals b.v. wel China, Indië, Perzië, Griekenland, of de Skandinavische Germanen. Wat was er dan wel op letterkundig gebied? vraagt men zich af. Immers evenzeer staat vast, dat een volk dat in een eeuwen durende beschaving een groot rijk met ver uitstralenden cultureelen invloed vormde, dat in de beeldende kunsten binnen zekere grenzen een hoogen trap van verfijning bereikte, dat zijn talrijke inscripties en papyri naliet, geen volk geweest kan zijn dat slechts de materieele beteekenis der menschelijke taal waardeerde. Wie bovendien weet hoezeer juist ook bij volken op lage trappen van beschaving de taal een voertuig is van velerlei vaste gewijde, traditioneele of met het bovennatuurlijke in verband staande gedachtenuitingen, kan in de Egyptische teksten doelbewust zoeken naar datgene wat
daarin den stand van de letterkundige ontwikkeling doet zien. De Grieken hebben in de periode van hun onbegrijpelijke begaafdheid, zoowel de letterkunde als de beeldende kunsten tot een volledige natuurlijke ontplooiïng gebracht. Ongetwijfeld was hun dit mogelijk doordat zij op reeds ver gevorderde resultaten van hun voorgangers konden voortbouwen; dat de Egyptenaren daaronder een plaats van beteekenis innamen is in het algemeen boven twijfel verheven. Minder dan bij de primitieve volken mag men voor de Egyptische beschaving niet aannemen; naar verband tusschen hun geschriften en die der andere oude beschavingen, als Babylon, Assyrië, de Hebreeuwsche en de oudste Grieksche letterkunde mag en moet men uitzien. Doordrongen van de beteekenis van deze waarheden moeten schrijver en lezer van dit boek elkaar ontmoeten. Dan is het een bron voor veel, en daaronder ook zuiver letterkundig genot, om in chronologische orde de teksten en fragmenten van grafinscripties en verslagen van heldendaden, godsdienstige hymnen, levenswijze lessen en spreuken, verhalen en sprookjes, te doorloopen, om daarin telkens te speuren naar stijl, naar rythme en poëtische wending, naar de individueele gevoelsuiting van een kunstenaar of de macht eener traditioneele welsprekendheid, naar de kunst der compositie of de smaak van den volksverteller en zijn publiek. Zoo ontstaat een beeld van de ontwikkeling eener letterkunde in haar eerste opkomst; eener letterkunde die temidden van een groeiende beschaving en als een deel daarvan haar voortgang heeft, doch zich niet verheft tot het scheppen van die blijvende groote kunstwerken, die in andere literaturen den aanvang der letterkundige geschiedenis vormen en dan ook de voorafgaande ontwikkeling geheel in het duister der vergetelheid hullen. Om dit beeld te kunnen ontwerpen moest de auteur, behalve over volledige kennis der Egyptische teksten,
beschikken over een algemeene letterkundige historische methode, die hem bij de beoordeeling van alle dikwijls slechts fragmentarisch overgeleverde stukken naar de passende maatstaven voor kritiek en ontleding deden grijpen. Men zou dezelfde gespecialiseerde kennis moeten bezitten om een oordeel over de uitkomsten van zijn onderzoek uit te spreken. De auteur zelf doet trouwens telkens uitkomen, waar hij de grenzen nadert van hetgeen de wetenschap thans met zekerheid aanneemt, waar zijn persoonlijke interpretatie van de verklaringen van anderen afwijkt, waar hij zijn oordeel moet doen berusten op de speciale studie van anderen, en waar het onderzoek zijns inziens nog in het geheel niet ver genoeg gevorderd is om eenig vast resultaat op te leveren. De geheele wijze van behandeling wekt het grootst mogelijke vertrouwen. Dit boek lijkt ons een belangrijke aanwinst, meer nog wellicht voor de algemeene kennis der letterkunde als uiting van menschelijk vermogen, dan in het bijzonder voor de kennis der in de geschiedenis der beschaving zoo zeer bijzondere Egyptenaren.
F. Kossmann.