Het Boek. Jaargang 18
(1929)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 289]
| |
Het Caert-thresoorEen van de aardigste uitgaven van het nieuw opbloeiende Amsterdam in den tijd van het ontstaan der groote zeevaart is het Caert-thresoor, een wereld-atlasje in klein formaat, oblong, de bladen 11½ tot 12 cm. hoog en 17 tot 18½ cm. breed, de kaartjes en enkele afbeeldingen in koper gegraveerd door Jodocus Hondius en Petrus Kaerius, meer dan 160 in getal. Daarbij een vloeiend geschreven tekst met verzen afgewisseld, die de geheele wereld beschrijft. ![]() Het schip Victoria. dat het eerst de wereld omzeilde.
De uitgever Cornelis Claeszoon heeft met deze uitgaaf een groot werk tot stand gebracht - zij het dan in klein formaat -; het behoort tot de reeks van uitgaven waarmede hij op den voorgrond komt als een van de eerste groote uitgevers van Holland, een baanbreker die bezig is de hoofdzetel van de boekenproductie van Ant- | |
[pagina 290]
| |
werpen naar Amsterdam over te brengen. Natuurlijk kan een klein atlasje als dit niet vergeleken worden met de werken van Ortelius en Mercator, maar we moeten het beschouwen als een van de eerste uitgaven van wijdere strekking, die gereed en volledig in het openbaar verschenen. Het hangt samen met uitgaven van grooter beteekenis, de allerbelangrijkste reeks van de kaarten van Petrus Plancius, en het standaardwerk van Jan Huyghen van Linschoten, en het geeft, in verband daarmede beschouwd, een inzicht in de ruimte van opvatting van den grooten uitgever, en van zijn streven om de belangstelling in de kennis van de aarde en de zeeën en landen, en in de krachtige beweging om Holland te doen deelen in den handel en de zeevaart over de geheele wereld, in heel ruimen kring te wekken. Dat het boekje deze taak heeft vervuld is niet te betwijfelen; we kennen het in eene reeks van drukken, uitgaven en bewerkingen, en we weten daardoor meteen dat we er toch nog te weinig van kennen. Er hebben meer drukken bestaan; wat we hebben is een klein aantal toevallig bewaarde exemplaren. We kunnen wel met zekerheid zeggen - wat toch nog niet in het licht is gesteld - dat we de oudste uitgaaf niet kennen. De rijkste verzameling van exemplaren hebben we bijeen weten te brengen op de Amsterdamsche Universiteits-bibliotheek; en daar zijn er drie met deels kleine deels belangrijkere verschillen, die beurtelings voor exemplaren van den oudsten druk zijn verklaard. Maar als we ze aandachtig bekijken, zien we wel, welk van de drie het oudste is. Er is namelijk verschil in de kaartjes. Oorspronkelijk zijn ze gemaakt zonder graadindeeling; deze is daarna op den kant van de meeste kaartjes bijgegraveerd. Wat tot deze wijziging aanleiding heeft gegeven zal ons nog blijken. Maar we zullen nu eerst het exemplaar, dat de graadverdeeling nog niet heeft, en dus kennelijk het oudste isGa naar voetnoot1), uitvoeriger beschrijven om den lezer met het boekje te doen kennis maken, eer we het ontstaan en de geschiedenis er van nader bespreken. | |
De oudste bewaarde drukHet fraaie titelblad geven we in afbeelding. Bovenaan, in Romeinsche kapitalen en verder in Gothische letter, staat de titel: | |
[pagina 291]
| |
CAERT-THRESOOR, Inhoudende de tafelen des gantsche Werelts Landen, met beschryvingen verlicht, tot lust vanden Leser, nu alles van nieus met groote costen ende arbeyt toegereet. ![]() Daaronder een fraaie gravure, acht mannen aan een tafel bezig met geografische of zeevaartkundige studien, met globes, boek, astrolabium en jakobsstaf. Op een plank een rij gebonden boeken. Door het raam een zeegezicht met een schip met volle zeilen, en een kust met het opschrift AMERICA. | |
[pagina 292]
| |
Onder de prent: Tot Middelburch, by Barent Langenes, ende men vintse te coop by Cornelis Claesz. De keerzijde is blank. Het tweede blad geeft weer een mooie prent, de afbeelding van het schip Victoria dat het eerst de wereld heeft omzeild, met een dichterlijk omschrift in twee Latijnsche disticha. Op de keerzijde wordt dit gedichtje o.d.t. ‘Epigramma van het schip Victoria’ in twee Nederlandsche strophen weergegeven. We gaven van de prent een verkleinde afbeelding in Het Boek 1922 (blz. 305) met de verzen en wat er verder betrekking op heeft, naar aanleiding van de 400-jarige herdenking van de eerste vaart rondom de aarde. Dan volgt op vijf bladzijden een opdracht aan de Staten van Zeeland, onderteekend Bernardt Langenes; eene mededeeling ‘Aen den leser’ van eene bladzijde en twee lofdichten die vijf bladzijden vullen. Vier van deze worden ingenomen door eene Ode van elf achtregelige strofen, tot lof der Geographie: Compt Musa laet ons prysen,
Door een Constgiftich Liedt
Een Maecht onder den wysen
Ghepresen met bediet:
t' Loff der Geographyen
Laat in mijn pen sich vlyen, ....
Zeven strofen bezingen de jonkvrouw en hare dienaren; in de achtste komt de dichter op den maker van het Caert-thresoor: Alleen dese Goddinne
Van wonderlijcker aert,
Die met haer soete Minne
Soetlijck 't verstant beswaert:
Oock u Claessoon bevanghen
Heeft met een groot verlanghen
Dat door u ghefesteert
Haer prijs worde vermeert.
Dit doet ghy: Liefd' bevolen
Heeft u te schenken haer
Een stucksken in haer scholen
Ghemaeckt door consten claer,
Een Thresoor daermen vinnen
Can sonder verdt te rinnen
Bewijs van al het goet
Dat zy ons open doet.
Alsoo met cleyne coosten
Sal jemant moghen gaen
Van 't Westen naer het Oosten ....
| |
[pagina 293]
| |
Duidelijk komt in dit gedicht uit, dat het Caert-thresoor het Werk is van den uitgever Cornelis Claeszoon. De Middelburgsche mede-uitgever is, doordat zijn naam vooraan op den titel staat, in andere exemplaren soms alleen, en doordat hij de opdracht aan de Staten van Zeeland heeft onderteekend, wel eens voor den hoofduitgever aangezien, maar geheel ten onrechte. Hij is zeker medeuitgever voor zijn gewest, en die opdracht bracht ongetwijfeld eene gratificatie van de Heeren Staten mede, een zeer gewenschte steun bij de hooge kosten van zulk een uitgaaf. Het gedicht is onderteekend: Vliet trueren. Het gedichtje dat volgt, op de voorzijde van het laatste blad van het voorwerk, brengt geene zakelijke gegevens. Het is een Fransch sonnet, onderteekend ‘E temo, e spero’, waarvan de slotregels luiden: Divin Ortelius pour vous soit le Theatre,
Pour Mercator l'Atlas; mais vous Livre serez
Au Theatre un Pilier; a l'Atlas un Hercule.
Deze woorden, waarin de gedachte ligt opgesloten, dat zulk een klein atlasje geen ongewenschte mededinger, maar eer een wegbereider is voor de groote geografische standaardwerken, herinneren aan de uitgave van een dergelijk klein atlasje eenige jaren tevoren (1577) te Antwerpen door Ph. Galle en Peeter Heyns. Ook daar wordt uitdrukkelijk betoogd, in een berijmden dialoog, dat het kleine boekje den verkoop van het groote Theatrum zal bevorderen (zie De Amst. Boekdr., IV, blz. 202). Natuurlijk was het streven der uitgevers wel, dat het Caert-thresoor die kleine Antwerpsche atlasjes zou overtreffen en verdringen. En dit doel is zeker bereikt, daar het veel meer, en ook betere kaartjes geeft. Het tot hiertoe beschreven voorwerk bestaat uit acht blaadjes, zestien bladzijden waarvan de laatste blank is. Daartegenover staat, blz. 1 met sign. A, het kaartje van ‘De Gheheele Werelt’ gegraveerd door Jodocus Hondius, waarmee het eigenlijke werk begint. Het toont de wereld op één in de breedte gerekt vlak, de oude wereld rechts, America links, geene Noordpoollanden aangegeven, wel een zeer groot Zuidpoolland, ‘Terra Australis nondum cognita’. Het heeft rechte parallelcirkels en gekromde meridianen, beide ingedeeld in lengte- en breedtegraden; een verschil dus met de detailkaarten van de landen, die als gezegd geen graadindeeling hebben. Bij dit kaartje een woordenrijke tekst van 6½ bladzijde. Er volgt een kaartje met ‘Beschryvinghe vande He- | |
[pagina 294]
| |
melsche Cloot’, en een van ‘De Cloot der Aerden., nu in twee halfronden. Daarna als eerste van de werelddeelen Europa; dit alles werk van Jodocus Hondius; verder zijn wellicht nog enkele andere gravures van diens hand, maar verreweg de meeste zijn van Petrus Kaerius, wiens naam op een aantal kaartjes te lezen is. Asien heeft gebogen parallelcirkels en rechte convergerende meridianen, Africa rechte horizontale parallelcirkels en gebroken meridianen die van den evenaar af naar Noord en Zuid convergeeren, America gebogen meridianen. Over 't algemeen is natuurlijk Ortelius nagevolgd. Bij Europa begint de dichterlijke versiering van den tekst, met een vertaling van twee strophen van Horatius, bij Africa enkele regels van Lucanus en van Silius Italicus, bij America iets van Seneca, en ook eenige verzen van den Franschen dichter die hier toen in eere was, Du Bartas. De tekst bij de afzonderlijke landen geeft op menige plaats dichtregels van hem. De behandeling van de afzonderlijke landen is ongelijk. Groot-Brittannie en Ierland, waarmee de reeks begint, is in vier kaartjes afgedaan. Spanje en Portugal hebben zes kaartjes en een afbeelding van het Escuriaal; van de kaartjes is dat van Cadix - Calis Malis - opmerkelijk als een nieuwe vrucht van de Hollandsche cartografie; het is een mooi gravuretje, zeker te danken aan de expeditie van 1596, en door Cornelis Claesz. al gebruikt als titelprentje op een nieuwsbericht van dat krijgsbedrijf (zie Het Boek 1926, blz. 176). Veel uitvoeriger is Frankrijk behandeld - 17 kaartjes, Lotharingen inbegrepen -, en verder vooral de Nederlanden - een 20-tal kaartjes - en Italië, met meetelling van Corsica en Malta, op 25 kaartjes. Het algemeene kaartje van Frankrijk is ondersteboven geplaatst, in dit exemplaar een opzichzelfstaand gevalGa naar voetnoot1), hoewel het in sommige exemplaren van latere drukken veelvuldiger voorkomt. Tot bijzondere opmerkingen is overigens geene aanleiding; de tekst geeft enkele lange passages van Bartas. Van Duitschland krijgen we een algemeen kaartje, dan een van de Nederlanden, gevolgd door de afzonderlijke gewesten. Daarbij een afbeelding van den Brittenburg, en een kaartje van de Zijpe; Embderlandt (Oostfriesland), Westphalen en Ditmers sluiten zich bij de Nederlandsche gewesten aan, en vormen den overgang tot | |
[pagina 295]
| |
de Scandinavische landen: Denemarken, IJsland, Noorweghen - inderdaad een groot stuk van Europa en de Poollanden mede omvattende -, Gothia, d.i. het zuidelijke deel van Zweden, en Noordt Caep dat geheel Scandinavië met Lapland en Finland en de Oost-zee-landen omvat. ![]() Deze Scandinavische kaartjes, vooral het laatstgenoemde, gaven wel op cartographisch gebied iets nieuws en iets goeds. Zij zijn door den uitgever met den geheelen bij behoorenden tekst ook gegeven in het boek van Olaus Magnus, de ‘Wonderlycke historie van de Noordersche landen’. Nieuw is ook het kaartje van het eiland Gotland, dat iets verder na Rusland en Lijfland volgt. Ook dit is in een geheel ander werk weer te vinden, nl. in Waghenaer's ‘Nouveau Miroir des voyages marins’Ga naar voetnoot1) (1600), en denkelijk ook in andere uitgaven van de Spiegel. Verder komen de landen van Midden-Europa, Pruisen, Polen en andere Duitsche en Slavische landen - eene eigenaardige volgorde, waarbij West-Duitschland te kort komt. Er volgt een groote reeks kaartjes van Italië; daarna Griekenland. Bij dit alles, zoover ik zie, niets nieuws, veeleer zuivere copie van bestaande kaarten, ook met hunne gebrekkige voorstellingen. Het bevreemdt dat van de stad Rome niets is gegeven. Met Candia eindigt het ‘eerste Boeck’; de | |
[pagina 296]
| |
tekst besluit weer met eenige versregels van Bartas. Dit eerste boek, dat Europa omvat, beslaat 462 bladzijden, waarna nog een blanco blaadje komt, dat echter in het hier beschreven exemplaar is weggesneden. Een blaadje, aan de voorzijde blank, leidt het tweede deel in; op de keerzijde deelt de uitgever mede dat hij na voltooiing van Europa een tweede deel begint, tot des lezers gemak, daar die het dan of in één band kan laten binden, of in tweeën, en dat hij Asiam met het rijk der Turken begint, al ligt dat gedeeltelijk in Europa en Africa, ‘omdat het eerst uyt Asia overghecomen is, daer oock de meeste macht heeft.’ De eilanden Chios (Scio), Rhodus en Cyprus zijn na Klein-Azië geplaatst. ![]() Opmerking verdienen in de reeks der Aziatische kaartjes die van den Indischen Archipel, met name die van de Molukken, Borneo, Java, Sumatra en Malakka. De teekening is aan Plancius of aan diens Portugeesche voorbeeld ontleend. In Africa mogen we Moçambique opmerken, naar Linschotens teekening, en de eilanden Madagascar, S. Helena en S. Thoma. Voorts het kaartje van Congo - Manicongo -, het eenige waarop de graveur zijn bron heeft opgegeven: ‘Auctore Philippo Pigafetta’. Een bijzonder prentje in de beschrijving van Africa is de afbeelding van de schipbreuk op de ‘drooghte van de Judinne’, | |
[pagina 297]
| |
waarover we uitvoeriger handelden in eene vorige studie (Het Boek 1924, blz. 79). Africa wordt ingeleid door een eigenaardigen tusschentitel, eene bladzijde waarop met zeer groote houtsnee-kapitalen de naam van het werelddeel staat; op de keerzijde begint de tekst tegenover het eerste kaartje, Egypte. Evenzoo met de volgende werelddeelen, America en Magellanica. America begint met Tercera, een fraai, helder kaartje door Kaerius gegraveerd naar Linschotens teekening. In de verdere kaarten herkennen we de voorstelling van de kaarten van Plancius. Chili heeft meer de afwijkende gedaante met zuid-noord loopende westkust, door Plancius op een karton naast zijn kaart gegevenGa naar voetnoot1). Tusschen de kaartjes staat een prent van de ‘mynen van Potosi’. Magellanica heeft maar twee kaartjes, de ‘Enghte van Magellanes’ naar de teekening van Plancius met een paar gewapende reuzen in Patagonië; en ‘Nova Guinea ende Insulae Salomonis’. Eindelijk is een zeer belangrijk kaartje met tekst toegevoegd (blz. 193), waarbij we wat langer moeten stilstaan, Waygats, of eigenlijk ‘de Strate van Nassou’ naar Linschotens teekening, en met afbeelding in de Kara-zee van de zeven Hollandsche schepen, die daar in 1595 zijn geweest. De plaatsing van dat kaartje geheel achteraan, bij Magellanica waar het niet behoort, toont dat het een laat toevoegsel moet zijn aan het reeds gereede atlasje. Het heeft een tekst van drie bladzijden (194-196). Met het registertje ‘Tafel der caerten’ op de beide deelen, vult het een half vel (Nn, aansluitend bij het tweede deel Aa - Mm). | |
De beschryvinghe van WaygatsOp de rugzijde van het kaartje, dat hier eenigszins verkleind wordt weergegeven, begint de tekst, die een overzicht bevat van de ontdekkingstochten van de Engelschen en de Nederlanders om ‘by het Noorden, achter Lappen-landt om’, den weg naar Oost-Indië te vinden. Dit korte verslag bracht waarschijnlijk het oudste bericht van de vaarten van 1594 en 1595 aan het belangstellende publiek. Wij laten het in zijn geheel hier volgen. De Poeet Virgilius noemt d'Enghelschen als vande Werelt afghesloten, wat soude hij nu segghen, aenhoorende hoe dat noch achter | |
[pagina 298]
| |
Enghelandt, Provincien ghevonden zijn, schepen ende luyden geweest, die aldaer, een beroemde passagie hebben willen vinden. Soude sulcks by hem niet zijn uyt de Werelt varen? Certeijn 't is wel vanden Lyrischen schryver geseijt: ![]() Het schip van Amsteldam heeft zynen cours hoogher ghenomen, tot in den 77.graet aenden Midnacht ende inden Oostmaent veel Ys ghevonden, Zee monsteren, etc. Dat is doch wedergekeert sonder ver- | |
[pagina 299]
| |
der versoeck, om der mutinatie ende twists willen die tusschen hen oprees. | |
[pagina 300]
| |
Wat is de bron van dit bericht? Wat is de strekking er van? En wanneer moet het in druk verschenen zijn? Het vertoont kennelijk de hand van Jan Huyghen van Linschoten. Het kaartje is geheel zijn werk, al mag het dan als de andere door Petrus Kaerius gegraveerd zijn. En ook de tekst is zichtbaar een van hem afkomstig verslag van de beide ontdekkingstochten van 1594 en 1595. De noordelijke vaart van Barents wordt als geheel onbeduidend afgedaan; zeemonsteren en mutinatie als de voornaamste resultaten voorgesteld; aan een schetskaartje van de bezeilde kust van Nova Zembla tot de uiterste noordelijke punt, eene ontdekking van niet minder belang dan die van Straat Nassau, is niet gedacht. Van de genoemde straat daarentegen en wat daar van land en bevolking is waargenomen, wordt in kort bestek heel wat bericht, blijkbaar bedoeld als het eerste bericht over deze belangrijke ontdekking. Kaartje en tekst die blijkbaar aan het reeds voltooide boekje als het allerlaatste nieuws zijn toegevoegd, moeten dadelijk na de terugkomst der schepen in 't najaar 1595 zijn gereed gemaakt, maar voor het afdrukken is er toch nog een jaartje verloopen, zoodat enkele woorden over de reis van 1596 en de terugkomst van Rijp er nog bijgevoegd konden worden. Voor dit kleine slordige toevoegseltje mogen we Linschoten niet verantwoordelijk stellen. Het uiteengaan van de schepen is al heel slecht weergegeven; eerst de dwaasheid dat zij ‘gelotet’ hebben, en dan de onjuiste opgaaf. dat de een ‘teghen het West’ en ‘d'andere teghen het Oost’ is gezeild. Zie de juiste schets bij Gerrit de Veer op 1 Juli 1596, hoe zij wegens verschil van inzicht over den te volgen koers uiteengingen, waarna Rijp ‘noorden aen’ zeilde, en Barents ‘zuyden van wegen het ys.’ Maar één ding schijnt wel zeker. Het voor zijn verschijnen nog met dit haastige berichtje aangevulde boekje moet dadelijk na de terugkomst van Rijp, zeker vóór de terugkomst van Heemskerk en de zijnen op 1 November 1597, in 't licht gekomen zijn. De uitgaaf die wij hier hebben beschreven, met de opdracht van 10 Mei 1598 moet dus al een tweede uitgaaf zijn, 't zij een herdruk, of een titeluitgaaf met nieuw voorwerk. Het staat trouwens duidelijk op den titel: ‘nu alles van nieus toegereet.’ | |
Paullus Merula over het Caert-thresoorWe hebben een heel andere bron, die ons over het Caert-thre- | |
[pagina 301]
| |
soor, en ook over den tijd van de eerste uitgaaf van het boekje, kostbare inlichting geeft, namelijk de Cosmographia van Paullus Merula. Dit omvangrijke werk verscheen in 1605 in de ‘Officina Plantiniana Raphelengii’ te Leiden en bij Cornelis Claeszoon te Amsterdam. Ook dit werk was de vrucht van eene overlegging die van Cornelis Claeszoon uitging. Het is trouwens geïllustreerd met een aantal kaartjes van het Caert-thresoor, en enkele groote kaarten, die ook geheel in zijne reeks van kaart-uitgaven passen. Ziehier dan wat de geleerde auteur aan den lezer meedeelt: Octennium jam est, amicissime Lector, quum qui Praxin meam anno XCII excuderat, suis me litteris interpellaret, rogaretque, ut Chartarum Thesaurum, quem Idiomate nostro concinnatum paullo post vulgarat, in Latinum verterem sermonem. Erat ille, cui non facile quid, quod in mea quidem erat potestate, denegandum putabam. Thesaurum mihi transmissum lego, scribendi modum examino, Chartas perlustro. Paucis dicam: Πολλὰ μὲv ἐσϑλὰ, πoλλὰ δὲ λυγρά. Non parum ego hic ibi desiderabam. Ne omnia: Chartis plerisque, praeterquam quod essent nimis exiguae, et non sat fidae notationis, Gradus videbam deesse Longitudinis et Latitudinis; quibus deficientibus, ego haec talia nullius censere consueram momenti. Rescribens igitur, laboris potius, quod flagitabat, esse respondi, quam ingenii; et ab meis studiis esse prorsus alienum, foetus novorum hominum jure Latinitatis donare. Quum instaret, eo tandem me scriptis litteris deduxit, ut Chartas pro meo arbitrio emendatas, suisque Gradibus exornatas, petitis ex propria officina coloribus declararem. Quod non gravatim feci. Caussas habuit suas (quum jam mecum esset conventum) V. Cl. Petrus Bertius suscipiendae, quam renueram, versionis: quam non infeliciter, quibusdam adjectis, perfectam in vulgus edidit. In het Nederlandsch overgebracht, vernemen wij dus het volgende: Het is al acht jaren geleden, dat de man die mijne Praxis in het jaar 92 in het licht had gegeven, mij in een brief verzocht of ik het Caert thresoor, dat hij, in onze taal opgesteld, spoedig daarna had uitgegeven, in het Latijn wilde vertalen. Hij was een man, aan wien ik niet licht iets, als ik het ten minste kon doen, meende te mogen weigeren. Ik lees dus het Thresoor, mij toegestuurd, onderzoek den tekst, bekijk de kaartjes. In weinig woorden gezegd: veel goeds, maar ook veel gebrekkigs. Ik miste daar niet weinig. Om niet alles te noemen. De meeste kaartjes, behalve dat ze al te klein en niet voldoende nauwkeurig waren, misten lengte- en breedtegraden; en ik was gewoon zulk werk zonder dat als van geene waarde te achten. Ik schreef dus terug dat het werk dat hij mij verzocht te doen, meer een karwei was dan een wetenschappelijk werk, en dat het niet op den weg van mijne studien lag, vruchten van nieuwelingen in het Latijn te vertalen. Hij hield aan en wist mij eindelijk te bewegen, dat ik de kaartjes, als ze eerst volgens mijn verlangen verbeterd en met graden voorzien zouden zijn, met een nieuwen tekst van mijzelven zou verklaren. Dat | |
[pagina 302]
| |
heb ik dan zonder bezwaar gedaan. Intusschen heeft Professor Petrus Bertius er zeker zijn redenen voor gehad (nadat die afspraak met mij al was gemaakt), de vertaling op zich te nemen, die hij, met eenige uitbreiding, ook met goeden uitslag heeft voltooid en uitgegeven. Deze schets van de overleggingen tusschen den geleerde en den uitgever is van bijzondere waarde. We zien er Cornelis Claeszoon in groote activiteit. We vinden bevestigd dat het maken en het uitgeven van het Caert-thresoor geheel zijn werk is, dat hij met groote overredingskracht zijn werkers weet te vinden, en zich niet gauw laat afschepen. We zien ook, dat inderdaad het Caert-thresoor al in 1597 was verschenen. | |
De schrijver van het Caert-thresoorWie was echter de schrijver van den tekst bij de kaartjes? Want we moeten de vraag zoo stellen. Het is hier niet een boekje over geographie, door kaartjes toegelicht - wat men wel kan zeggen van de Cosmographia van Merula, waar de geleerde tekst het wezenlijke van het boek is. Hier zijn de kaartjes hoofdzaak, de tekst bijwerk. En zoo vond de uitgever het niet eens noodig, den naam van den man dien hij den tekst had laten schrijven te vermelden. Verscheidene jaren later achtte hij bij een herdruk van de kaartjes een nieuwen tekst gewenscht; hij wist toen (1609) den verdienstelijken schrijver en dichter Jacobus Viverius er voor te winnen. Op nieuw werd het werkje toen door dezen auteur aan de Staten van Zeeland opgedragen, en het is in deze uitvoerige opdracht, dat we eenig naricht krijgen over den auteur van den eersten tekst; uit den toon zien we duidelijk dat zulk een tekst-schrijver niet als een persoon beschouwd werd die er eenigszins op aan kwam. Viverius schrijft: Dit werck is over eenighe jaren van eenen Jongh-man (ons onbekent) in Druck ghegheven: doch in zijn af-wesen ghedruct, soo dat hier vele dinghen over hoop laghen: vele Caerten waeren op onbequame plaetsen in-gheslopen: sommighe vergheten: waer door het werck seer mismaect was: daer en boven hadde de Schryver selve sich al te nauwe aen de Latijnsche Autheuren verbonden, soo dat dickwils den Waghen voor de Peerden quam te staen. De Drucker sulcks yer staende, ende dit werck wederom door de Persse willende doen loopen, stelt my te wercke om t'selve te overzien, ende daer mede te handelen als of het mijn eygen werck ware. Wie was dan deze ‘Jongh-man (ons onbekent)’? Dat men den Middelburgschen uitgever Barent Langenes voor | |
[pagina 303]
| |
den auteur heeft gehouden, berust alleen op een volkomen misverstaan van de beteekenis van de door hem in 1598 voor het boek geplaatste opdracht. Maar nu is kort geleden RouffaerGa naar voetnoot1) met de veronderstelling voor den dag gekomen dat Jan Jansz. Orlers, ‘de geschiedschrijver in 1614 van Leiden’ wel de schrijver van den tekst van het Caert-thresoor zou kunnen zijn. Immers hij was vaardig schrijver, met aanleg voor geografische en historische onderwerpen, hij was ook dichter, en hij woonde van 1591 tot 1596 als leerling in het boekhandelsvak bij Cornelis Claesz. te Amsterdam, en was toen een ‘jongh-man’, immers geboren in 1570. Maar hij kan zeker niet onbekend zijn geweest aan Viverius, die te Leiden en te Amsterdam, heeft geleefd en gewerkt. Ook kennen we wel eenig dichtwerk van hem, maar heeft hij zich ooit aan vertaling van Bartas gewaagd? Over de vertalers van Bartas hebben we een rijk gedocumenteerde studie van A. BeekmanGa naar voetnoot2); vier Nederlandsche dichters hebben het werk van den Franschen poëet vertaald, Theodoor van Liefvelt, heer van Opdorp (1609), Rutger Wessel van den Boetselaer, heer van Asperen (1622), Zacharias Heyns, en Vondel. Aan geen van hen kunnen we denken als den schrijver van het Caert-thresoor. De beide eerstgenoemden zijn veel te voorname heeren om zulk naamloos werk in opdracht van een uitgever op zich te nemen. Heyns was persoonlijk goed bekend met Viverius, en was zelf schrijver en uitgever van aardige atlasjes in klein formaat, dus juist op dit gebied concurrent van Cornelis Claeszoon! Vondel was nog een kind toen het boek werd geschreven. Trouwens allen zijn zij eerst later met Bartas bezig geweest; onze schrijver gaat hun in tijd heel wat jaren voor. We hebben dus in hem een ouderen Bartasvertaler, die aan Beekman onbekend is gebleven. Eene aanwijzing die misschien op het juiste spoor brengt, bracht mij het overzicht van de uitgaven van Cornelis Claesz. in de Amsterdamsche Boekdrukkers. Moes heeft daar tusschen diens Amsterdamsche uitgaven er twee opgenomen, in 1594 en 1595 ‘gedrukt voor Cornelis Claesz woonende op 't Noordt in den vergulden Bijbel tot Hoorn.’ Het eene is ‘d'Historie ofte Beschrijvinghe van het groote Rijck van China’ van Jan Gonzalez van Mendoza; een exemplaar daarvan is in 1871 gevonden in het ‘Behou- | |
[pagina 304]
| |
den huis’ op Nova Zembla. Daar Cornelis Claesz te Amsterdam in hetzelfde jaar dit boekje ook uitgafGa naar voetnoot1), concludeerde Moes dat die Hoornsche zaak een filiaal van de Amsterdamsche was. Ik moet na jarenlange bestudeering van de Amsterdamsche uitgaven van dien tijd verklaren dat een geval van zulk een dubbel adres van denzelfden uitgever mij verder nooit onder de oogen is gekomen. Ook kan ik mij juist die gelijktijdige uitgaaf van hetzelfde boekje door den Amsterdamschen en den Hoornschen Cornelis Claesz., die dan inderdaad dezelfde persoon zouden zijn, niet goed voorstellen; het betreft hier niet exemplaren van denzelfden druk met gewijzigd adres, maar twee verschillende drukken. Intusschen schijnt van dien Hoornschen Cornelis Claesz. niets bekend te zijn; Ledeboer heeft hem geheel willekeurig vereenzelvigd met den 17e eeuwschen Hoornschen uitgever Aegidius Nicolai. Bij bestudeering van dit onopgeloste raadsel werd mijne aandacht getrokken door het andere boekje met Hoornsch adres, de Trésor de vertu, of Schat des DeuchtsGa naar voetnoot2), een leerzaam boekje, vertaald door Cornelis Taemsz. van Hoorn en door hem opgedragen aan de Gedeputeerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier. Op de keerzijde van den titel staat een Fransch versje van Bartas met Nederlandsche vertaling. Hier hebben we dus een dichter die Bartas kende en vertaalde, een dichter die Cornelis Claesz. zeker heeft gekend, immers die voor tal van werken van tijdgenooten lofdichten schreef, o.a. voor Linschotens werk dat een der hoofduitgaven van Cornelis Claesz. is. Hij stierf in 1600 op 33-jarigen leeftijd, was dus een jongh-man toen het Caert-thresoor van een tekst moest worden voorzien, en Viverius zal hem niet hebben gekend. Er is dus, dunkt me, wel eenige kans dat hij de jonge man is, aan wien Cornelis Claesz. het schrijven van een tekst opdroeg, en die zich daarvan kweet, met invoeging van zoo vele passages uit Bartas' dichtwerk. C.P. Burger Jr. |
|