Varia
Alweer het Oera Linda boek
‘Het Boek rommelt nog wat na’.
Daar komt de verweer-brochure van Dr. M. de Jong Hzn., een lijvig stuk van 56 bladzijden, natuurlijk doorloopend gericht tegen Fruin, Boeles en Burger. Voor een nieuwe behandeling van quaesties geeft het geene aanleiding; wat ‘narommelen’ is het eenige dat doenlijk is - en dan liefst kort en naar we hopen voor het laatst. Uit persoonlijk oogpunt moet ik opkomen tegen de bewering, nog wel in een opschrift. ‘Dr. C.P. Burger Jr. wedt op Stadermann’. Vooreerst ben ik een vijand van spel en weddingschap, en ten tweede weet ik van Stadermann veel te weinig af, en al heb ik volgens de Jong ‘zoo hoog van den toren geblazen’, ik acht mij niet verplicht tot nasporingen als die van de Jong. Het blijkt dat hij wel degelijk naar het courantenbericht over Stadermann onderzoek heeft gedaan, maar zonder eenig resultaat.
Het was natuurlijk moeielijk om, bij zulk herkauwen als in deze brochure, den lezer te blijven boeien; de Jong slooft zich dan ook uit om wat nieuws te vinden en fantaseert o.a. een rechtszitting met Mr. Boeles als president. Mij wordt daarin de rol toegedeeld van een getuige die niets anders roept dan ‘Gelogen’. Dit wijs ik met kracht af. Anderen van leugen te beschuldigen is een slecht argument, waarvan in dezen strijd te veel gebruik is gemaakt, maar niet door mij.
Als een van de weinige nieuwtjes van de brochure noteer ik dat de Jong geen inzage heeft kunnen krijgen van de correspondentie Ottema - Over de Linden. Met de Jong stem ik in, dat het wenschelijk zou zijn, dat het oorspronkelijke O.L.-handschrift in een openbare verzameling zijne plaats kreeg. Ik zou dan liefst denken aan de Provinciale Friesche bibliotheek of die van het Friesch Genootschap. En ik zou er bij wenschen dat ook die briefwisseling daar mocht worden geplaatst en zoodoende voor raadpleging bereikbaar mocht worden.
Op bestrijding van de Jong ga ik niet in. De lezer kan over mij bij de Jong veel vernemen. Ik treed op als ‘de Sancho’ van Verwijs, mijn kritiek ‘heeft volstrekt niets om het lijf’ ik ben volgens de Jong ‘verplicht om te erkennen welk een jammerlijk figuur ik heb geslagen’. Alles voor kennisgeving aangenomen.
Maar de twee hoofdpunten blijven geheel onopgelost. Hoe Verwijs een boek kon hebben gemaakt, dat zijn oorsprong bij een familie in den Helder heeft, en dat hem als archivaris door anderen ter beoordeeling werd gezonden - de Jong kon zijn vroegere veronderstellingen hierover niet volhouden, als zijnde volkomen fantastisch en onwaarschijnlijk, en weet er niets voor in de plaats te geven.
En de onmogelijke hypothese, dat iemand een moeielijk parodistisch werk opbouwt, en dan, in plaats van op het juiste moment als auteur voor den dag te komen, en zoo eenig effect van zijn werk te zien, een angstig volgehouden zwijgen zou in acht nemen, tegenover iedereen, zijn