Het Boek. Jaargang 18
(1929)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 345]
| |
De Wonderlijcke historie van de Noordersche landenIn zeer ruimen kring was de belangstelling in vreemde landen levendig, in den tijd van de eerste groote Hollandsche zeevaarten. En we kennen den grooten Amsterdamschen uitgever, die alles deed wat mogelijk was om die belangstelling op te wekken en haar tegelijk te bevredigen. Cornelis Claeszoon, opt Water int Schrijfboeck, gaf tegelijk met zijn reeksen nieuwe kaarten van alle landen van de wereld, en met de reisverhalen, waarvan hij teksten in handen kon krijgen, ook vertalingen van beschrijvingen van vreemde landen en volken. Het groote werk van Linschoten bracht op dat gebied wel de rijkste informatie, maar daarnaast zien we terzelfder tijd kleinere werken, elders in vreemde talen verschenen, nu in Nederlandsche vertaling bij hem in 't licht komen. Een van de aardigste van deze boeken is het werk van Olaus Magnus over de Noordersche landen. Het is, zooals de titel juist aangeeft, een wonderlijk boek, een echt boek uit het midden van de 16e eeuw, het werk van een priester, een Zweedschen Aartsbisschop, van bijzondere belezenheid en groote kennis, die alles wat hij weet, in zorgvuldige rangschikking te boek stelt. Juist een boek uit dien overgangstijd tusschen de Middeleeuwsche en de nieuwere wereld, rijk aan wetenschap maar tegelijk vol fabelen van allerlei soort. Een mooie uitgaaf van het Latijnsche werk is die van Rome 1555, een folio-boek vol van geestige naïeve houtsneden; de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek heeft er een exemplaar van. Zij bezit ook twee Antwerpsche uitgaven van enkele jaren later (1558, 1562), maar deze octavo-boekjes geven slechts een epitome met kleine houtsneetjes die nog wel aardig zijn, maar toch van veel mindere qualiteit. De Nederlandsche uitgaaf van Cornelis Claeszoon zal wel naar zulk een kleiner origineel zijn gemaakt; zij geeft dergelijke kleine houtsneden; al dadelijk op den titel ziet men een slede met een rendier bespannen, over het ijs snellen. | |
[pagina 346]
| |
Het boek is beschreven door Moes in de Amsterdamsche Boekdrukkers (II, blz. 132) - accuraat wat den titel aangaat, niet geheel juist wat betreft de toevoegsels voor- en achter, en niet bruikbaar voor het vinden van de waarschijnlijke dateering. ![]() Wanneer we het boekje aandachtig beschouwen, krijgen we een stelligen indruk, dat het een vermeerderde uitgaaf is. Niet volstrekt zeker behoeft dit te liggen in de meedeelingen op den titel ‘Hier zijn noch by gevoecht’ en ‘Oock after aen by ghevoecht’. | |
[pagina 347]
| |
Maar als we opmerken dat het voorwerk in twee quaterns niet alleen titel en register bevat, maar ook drie ‘seker Caertkens met haer Beschryvinghe’ die dus niet in de signatuur van den tekst van het boek zijn opgenomen, dan vermoeden we al dat ze werkelijk achterna toegevoegd zijn. En als we ‘after aen’ die ‘verscheyden warachtige Navigatien’ nader inzien, dan blijkt het heel duidelijk dat daar eene belangrijke verandering is aangebracht. De ‘Caertgiens met hare beschryvinghe’ voorin beslaan 9 bladen, of 17 bladzijden, waarvan drie door kaartjes ingenomen, en eene blanco keerzijde. Moes vermeldt slechts acht bladen met twee kaartjes, omdat hij niet oplette dat er aan het exemplaar een blad ontbreekt. De kaartjes en de tekst zijn in hun geheel ontleend aan het Caert-thresoor, waar dit gedeelte 14 bladzijden beslaat (274-288). De kaartjes Noorweghen, Gothia of Gothlandt en Noordt Caep zijn in den eersten staat, zonder de later (1599) bijgegraveerde graadverdeeling. We krijgen hieruit nog eenigszins wijde grenzen voor de dateering: 1596-1598. Het geheele toevoegsel is, tegenover den tekst van de ‘Wonderlijcke Historie’, door en door modern van karakter. Letten we nu op de ‘warachtige Navigatien’ die ‘after aen by ghevoecht’ zijn, dan zien we allereerst dat deze niet met een nieuw vel beginnen, en dan, dat ze een eigen opschrift hebben, niet zoo algemeen als dat wat er op den titel over gezegd is. De titel kondigde aan ‘verscheyden navigatien’; het opschrift spreekt van ‘De Navigatie ende ontdeckinge vande Reviere Obye, gedaen deur Mr. Stephen Berrowe, gepasseert int jaar 1556.’ En dan begint inderdaad het scheepsjournaal, van dag tot dag bijgehouden. van Stephen Borough. De aanhef stemt geheel overeen met dien van den tekst bij Hakluyt (II 322). Wilden we hieruit een haastig besluit trekken, zooals indertijd de Rijks-Archivaris J.K.J. de Jonge deed met het journaal van Pet en Jackman, dan zou de conclusie, dat het niets anders bevat dan wat Hakluyt geeft, voor de hand liggen. Ook hier zou zij geheel onjuist zijn. Hakluyt geeft de toebereidselen en de afvaart, 23 Maart tot 30 April, en springt dan over op 15 Mei. Onze Nederlandsche tekst gaat in Mei gewoon door met de dagelijksche opteekeningen van 1 tot 9 Mei - maar breekt dan op een heel eigenaardige manier af. Hier is een duidelijke verandering in het boek gemaakt. De vier bladzijden die we bespraken, loopende tot 9 Mei, vormen het slot van vel Pp. Het vel dat volgt, Qq, is duidelijk nieuwer, de geheele | |
[pagina 348]
| |
kleur is anders, papier, inkt, drukvorm. Er kan geen twijfel zijn of het oorspronkelijke vel Qq is weggenomen en vervangen door een later gedrukt vel met geheel nieuwen inhoud. In werkelijkheid moet de oorspronkelijke druk gegeven hebben ‘De Navigatie .... gedaen deur Mr. Stephen Berrowe.’; de gewijzigde druk geeft ‘verscheyden warachtige Navigatien tegent Noorden, ghedaen by onsen tijt’, zooals we nu op den titel lezen. De overgang is hoogst merkwaardig. De uitvoerige opteekening van 9 Mei loopt nog even door op twee regels van vel Qq: ‘Van darent totte zuijtweste sonne, noort oost ten Noorden acht mylen, ende als doen veranderde de wint Noordelijck loopende.’ Daar bezint de verteller zich op eens, dat hij aan de lezers wel boeiendere dingen kan vertellen dan die opteekeningen van dag tot dag van die oude reis. Blijkbaar hebben de gebeurtenissen van den laatsten tijd hem veel nieuwe stof gegeven, en hij begrijpt daarmee beter de plaatsruimte te kunnen vullen. Het historieboek wordt dan meteen een boeiend nieuwsbericht. Maar we zullen eenige bladen hier afdrukken. We geven dan vooreerst die dagaanteekeningen van Boroughs reisjournaal die gedeeltelijk niet bij Hakluyt staan, compleet, voorzoover onze tekst ze heeft, dan de merkwaardige overgang tot het nu heel kort samengetrokken overzicht van den verderen loop van Boroughs reis, waaraan de latere Engelsche reizen, even kort behandeld, zich aansluiten, om zooveel mogelijk ruimte over te houden voor een verhaal van de daarna ondernomen Hollandsche reizen. | |
De Navigatie ende ontdeckinge vande Reviere Obye, gedaen deur Mr. Stephen Berrowe, Meester vande Pinasse, genaemt de Serchethrift, met diversche meer andere dinghen, weerdich om te noteren, gepasseert int jaer 1556.Wy vertrocken van Ratliff (een plaetse also genaemt liggende op de Reviere Temsch, ontrent een half mijl van Londen)Ga naar voetnoot1) ende van darent tot Blackwal, wesende ooc ontrent anderhalf mijl van Londen voorsz. Den 23. van April Saterdaechs wesende Sint Marcus dach vertrocken wy van Blackwal tot Grays. | |
[pagina 349]
| |
drinckpenningen: Ende den goeden ouden Edelman Mr. Cabota gaf aenden armen seer liberale aelmoessen, vermanende hen te bidden voor de goede fortuyne ende gheluckighe uytcomste vande voorsz. Pinasse, ghenaemt de Serchethrift, ende daer naer inden Christoffel een herberghe, also genaemt tot Gravenseynde voorsz. hy met alle zijn vrienden deden daer een heerlijck bancket, ende maeckten my met allen die in mijn geselschap waren seer vroelijcken, ende deden ons groote chiere aen, ende van grooter vrolijckheyt die hy hadde te sien onse goede genakinge tot de voorghenomen ontdeckinge, gegonste hy selve mede te dansen met allen dat andere jonck ende lustich gheselschap: d'welck aldus voleijnt wesende hy ende alle zijn vrienden vertrocken, ende namen seer beleefdelijcken oorlof van ons, bevelende ons onder de goede regieringhe ende bewaernisse vanden almachtighen Godt. | |
Meye.1. Vrydaechs wesende den eersten dach van Meye ten 4. uren inden morghen, den wint wesende zuijt oost, ende by oost lichten wy onsen ancker ende liepen inde haven van Órwel. | |
[pagina 350]
| |
anderden den windt ende quam west noort westen. Wy hadden de breede desen dach op 55. graden 14. minuten, de variatie van 't compas vanden noorden totten oosten is bycans 13. gradenGa naar voetnoot1). We zien, dat van het reisverhaal na 9 Mei niets is overgebleven. Er volgt ook heel weinig meer, het verhaal van ‘den hoochsten Bergh van de geheele Werelt’ die op Nova Zembla zou wezen, en een opgaaf van de drie overwegingen, die tot terugkeer noopten: de noordelijke winden, het vele ijs, en de nadering van den winter met de donkere nachten. Verder de aankomst in de ‘Baye van S. Nicolaes, hebbende ontdeckt de Eylanden Galgoieve, Weygats, Novam Zemblam, ende de Noort kuste van Samojeden, oock eenighe andere Eylanden meer.’ Even kort als deze reis na 9 Mei worden de volgende reizen behandeld, die van Marten Forbisher, 1576 en 1577, van Arcturus Pette ende Carol Iackman 1580, die ook al weer hebben ‘ontdecktGa naar voetnoot3) de custe ende havenen van Nova Zembla, boven de eylan- | |
[pagina 351]
| |
den van Weygats noordtwaert meer als 300. mijlen, maer zijn door coude ende ijs wederom gekeert, met verlooren moeyten.’ Eindelijk nog zes regels over de reizen van Ian Davis, 1585, 1586 en 1587. Dit alles neemt van vel Qq nog niet drie bladzijden in beslag. Het verdere, ruim 13 bladzijden van dit vel en nog een half vel Rr, in 't geheel 21 bladzijden, bevat dan een kort verhaal van de drie Hollandsche reizen van 1594 tot 1597. Dit verhaal is geheel getrokken uit het journaal van Gerrit de Veer, natuurlijk met zeer groote sprongen. Wij kunnen onze aandacht terstond richten op het slot, waar, bij de ontmoeting met Jan Cornelisz Rijp, een kleine afwijkende trek opmerkenswaard is. .... sijn na veel moeyten ende armoet gecomen ontrent Coola in Ruslant, alwaer zy eenige Visschers vonden, dat Lappen waren, die na Coola sonden of daer eenighe Duytsche Schepen mochten zijn, daer mede datse na Hollant mochten raken. Ende hebben aldaer gevonden Ian Cornelisz. Rijp, die int voorleden Jaer met haer op die Reyse geweest zijnde, met den Herfst wederom in Hollant gecomen was. Dese was nu wederom met een ander Schip tot haer geluc tot Coola gecomen, om zijn Coopmanschap. Tot Coola hebbense haer ververscht, ende wat opghequeeckt, van haer moeyelijcheyt ende geleden verdriet, tot dat het Schip van Ian Cornelisz. voorsz. gereet was, ende zijn also wtgaende Octob. tegens veel luyder gissinge weder in Hollant gecomen. Hier is veel duidelijker dan bij Gerrit de Veer gezegd, dat Jan Cornelisz. Rijp niet van het vorige jaar af in de noordelijke wateren was gebleven, maar in 't najaar was thuis gekomen, en in 1597 als koopvaarder met een ander schip naar Cola was gevaren. Had Bertius het verhaal, zoo kort en duidelijk, onder de oogen gehad, dan had hij niet de domme en heillooze fout kunnen neerschrijven dat Rijp in Lapland overwinterd had. Dan was wellicht Tollens' dichterlijke schets van dezen historischen flater vrij gebleven.
Komen we nu terug op de vraag, wanneer de ‘Wonderlijcke Historie van de Noordersche Landen’ verschenen is, dan kunnen we met zekerheid stellen, dat de eerste druk verschenen moet zijn vóór het reisverhaal van Gerrit de Veer, de gewijzigde uitgaaf na het verschijnen van het journaal, of ongeveer gelijktijdig daarmede; in het laatste geval moet dan de maker van het uittreksel den tekst in copie hebben kunnen raadplegen, en voor het laatste juiste bericht ook goede mondelinge meedeeling hebben gekregen. In de oorspronkelijke gedaante moet het boek aanmerkelijk vroeger zijn gedrukt, vóórdat de Noordpoolzee-reizen zich als | |
[pagina 352]
| |
iets belangrijks opdrongen. Immers hoe zou anders de samensteller tevreden hebben kunnen zijn met het oude Engelsche journaal van Boroughs reis van 1556? Denkelijk is dus het boekje eerst verschenen zonder het Caert-thresoor-hoofdstuk en de drie kaartjes, met als eenig toevoegsel het journaal van Borough, en met een titel die niet als degene dien we kennen die twee toevoegsels zoo uitvoerig vermeldde, maar alleen, iets korter, dat ééne later zoo schromelijk verminkte journaal. Dit boekje kan al heel wat eerder zijn gemaakt, b.v. in 1594, toen men al wel plannen maakte voor noordelijke reizen, maar de uitvoering nog moest komen. Zekerheid zou eerst het terugvinden van dien oorspronkelijken druk ons brengen. Maar op de enkele plaatsen, waar ik exemplaren van onze ‘Wonderlijcke historie’ vermeld vond - New York en Copenhagen - wezen mij verstrekte inlichtingen uit, dat de boekjes van het onze niet verschillen. Van den inhoud van de Wonderlijcke historie volgt hier een klein staaltje, vroeger reeds gegeven (Het Boek 1920, blz. 252). C.P. Burger Jr. | |
Van het saet vanden Walvisch datmen heet Ambre, ende waer toe dat goet is.De Walvisschen genereren inder selver manieren als de man metter vrouwe, maer mits dat hy haest zijn saet schietet, ende overvloedelijc, so valter vele saets in zee, want het wijfken en cant niet al behouden. Dit saet spreet hem seer wijt ende breet in diversche ghedaenten, ende is blaeu van coleur, nochtans meest treckende opt witte: ende is seer vast hanghende aen malcander: twelcke vanden schippers seer neerstelijck vergadert wort (als ick int zee varen ghesien hebbe) alst boven lancx den water ghespreet light, om dat zijt souden vercoopen den Apotekers diet suyveren, de welcke het selve ghesuyvert hebbende heeten Ambre grijs: .... ![]() |
|