| |
Boekbespreking
Een reisje van Emile van Heurck door zijne boekenverzameling
Voyage autour de ma Bibliothèque. Livres populaires et livres d'école flamands in-4o. Par Em. van Heurck, Anvers aux dépens de l'auteur 1927. 12 reproductions. 139 blz. 8o.
Voor liefhebbers van het oude Nederlandsche boek een rijke gift. Een keurig gedrukt boek - druk van E. de Coker, Hobokenstr. 40 te Antwerpen - met twaalf afbeeldingen van titels en bladen van onze oude volksboeken, nauwkeurige bibliografische beschrijvingen van eene verzameling van 41 van die boeken, sommige in eene heele reeks van drukken, in 't geheel 159 uitgaven, loopende van de 16e tot de 18e eeuw. En bij elk werkje een kort maar rijk opstel over het beschreven boek, zijn geschiedenis en zijn inhoud. Op dit gebied is al vaak iets gegeven, o.a. vroeger door Schotel, in onzen tijd door Boekenoogen en De la Montagne in het Tijdschr. v. boek- en bibl. wezen; v. Heurck noemt deze vroegere studiën in een literatuurlijstje, dat echter niet compleet is; hij had b.v. ook de Amsterdamsche boekdrukkers en de Planque's uitgaaf van Valcooch wel kunnen opnemen. Maar al breiden we de lijst in gedachten nog wat uit, wat we nu krijgen is toch wel heel wat anders, het wekt de gedachte op aan een grooter en vollediger werk, eene wezenlijke geschiedenis van de oude Nederlandsche volks boeken
Van Heurck wijst deze gedachte terug. Dat zou zulk een groot, en zulk een moeielijk werk zijn, dat daartoe zeker nu nog niemand in staat is. Dit zal wel zoo zijn, als we de eischen zoo hoog stellen als hij dit doet. Maar een geschiedenis van deze volksboeken, gegrond op de kennis die de heer van Heurck zelf er van heeft, zou al heel veel geven. Kon hij daarmee die van dr. G.J. Boekenoogen verbinden, dan zou vanzelf ook de beperking tot de Vlaamsche gewesten wegvallen, en zou het resultaat al zoo dicht naderen tot die ideëele, volstrekt compleete en volmaakte geschiedenis, dat we er wel een menschengeslacht lang mee tevreden konden zijn. Dan zou wellicht ook van dat angstvallig vasthouden aan de Fransche taal kunnen worden afgezien, en zou voor onze Nederlandsche volksboeken van Noord en Zuid, van Roomsch en van Protestantsch karakter, een historische en bibliografische beschrijving tot stand komen, die een wezenlijk nationaal monument zou worden in den ruimsten zin.
Maar ik keer terug tot wat nu werkelijkheid is: geen historie, geen bibliografie maar eenvoudig beschrijving van een bepaalde groep van boeken in eene enkele verzameling. De beschrijver beperkte zijn reis tot zijn eigen boeken, en hij ging met een strenge keus te werk: alleen Vlaamsche, d.i. Nederlandsche boeken, alleen die ‘in België’ verschenen zijn, alleen die in quarto formaat, en dan - ‘volksboeken en schoolboeken’, d.w.z. die boeken die we gewoon zijn volksboeken te noemen, hoewel van Heurck ze, met enkele uitzonderingen als schoolboeken beter aangeduid zou achten. Toch
| |
| |
heeft hij terecht aan het begrip ‘volksboeken’ vastgehouden, immers wat zouden er anders misschien voor heel andere rubrieken van schoolboeken bij gekomen zijn.
Verscheidenheid is er ook zoo genoeg. Daar hebben we stichtelijke boeken, zooals de Christelijke Academie, en de cleyne christelycke Academie (no. 1-12), het Christeliick Huys-boeck van den priester Hendrick Adriaensen (68) en het Cabinet der christelycke wysheyt nog in de 18e eeuw in tienduizenden exemplaren verspreid, hier in 11 verschillende drukken beschreven (70-80).
Daar is naast het leven van Jezus (91-95) ook het leven van Maria (96-98), de zeven blydschappen (13) het leven van S. Anna (60), dus Roomsche schoolboeken. En daarnaast boeken van eveneens stichtelijken en leerzamen aard, maar ook in het protestantsche Nederland in zeer druk gebruik, zooals den wtersten wille van Louis Porquin en de gemeyne sendtbrieven.
Heeft Van Heurck werkelijk van den wtersten wille (no. 149) maar één druk, of zijn de andere als niet ‘vlaamsch’ maar ‘Hollandsch’ uitgesloten? Maar gelukkig heeft dat eene exemplaar hem toch aanleiding gegeven tot eene studie over dit merkwaardige leerboek (blz. 120-122), die tot dusver nog niet was gegeven. We kenden Louis Porquin door zijn boek zelf, dat ook in Amsterdam en in Rotterdam en elders verscheen, o.a. in De Amsterd. Boekdrukkers en door de Planque met belangstelling behandeld; en we kenden de merkwaardige titelprenten, ook in andere leerboeken gegeven, waar het echtpaar Porquin geknield in gebed, of wel aan een tafel zittende, is afgebeeld met de geheele reeks van kinderen. Maar we vernemen nu, dat Porquin en zijn vrouw werkelijk geleefd hebben, dat hij zelf door Karel V in den adelstand is verheven, dat hij werkelijk elf kinderen heeft gehad, maar dat ze nooit zoo gezamenlijk hebben kunnen knielen of bijeen zitten, omdat de meeste kort na de geboorte waren gestorven. En zoo vervalt ook de fraaie legende, dat het oorspronkelijke testament van 1563 in elf exemplaren zou zijn gedrukt geweest, één voor elk van de kinderen. Het boek is ons bekend in rederijkers-vorm, in rijm gebracht door Anthonius Verensis, Antoon van Vere. Jammer dat Van Heurck over dezen dichter niet ook feiten heeft weten te geven, hoewel hij toch zeker ook wezenlijk geleefd moet hebben. Zijn verzen werden voor de jeugd hoogst nuttig geacht; toch kwam ook onder vakmenschen de meening tot uiting, dat men betere lectuur kon vinden.
Een toegift is door Van Heurck bij deze bespreking gegeven, nl. eene beschrijving van een exemplaar van het uiterst zeldzame Memorie-boeck, dat het Plantijn-museum bezit.
We zouden evenzoo over de Gemeyne Sendbrieven kunnen uitweiden, maar liever ga ik over tot de historische en romantische verhalen, die onze voorouders, jong en ouder, een paar eeuwen lang hebben vermaakt, en op hunne wijze ook gesticht. We zien heel wat van dergelijke stoffen, deels aan den bijbel, deels aan de werkelijke historie, deels aan den ridderroman en aan verwante verhalen-literatuur ontleend. Helden als David, Julius Caesar, Alexander de Groote, Karel V worden in hunne groote daden geschilderd. Daarnaast bijbelsche figuren als Jozef, Judith, Tobias. Dan de Heemskinderen, en Malegijs, Peeter van Provence en Jan van Parijs, Margrete van Limborch en haar broeder. Maar we kunnen bij dat alles niet stilstaan; Van Heurck geeft overal kort weer, wat hij weet van den oorsprong en den inhoud der verhalen, en van de veranderingen die ze vaak hebben moeten ondergaan, omdat ze voor de jeugd wel eens ongeschikt waren.
En wat lijkt het ons toch vaak vreemd, wat men nog als stichtelijk aan de kinderen te lezen gaf. In een leerzaam boek, ‘Honderd schoone exempelen tot bewijs der deugden’, wordt met ‘schoone stichtighe spreeckwoorden’ dit grafschrift gegeven:
Menschelijcke vormen, spijse der wormen, van kleender weerden,
Wilt ons gedincken, die liggen en stincken, als slijck der eerden.
| |
| |
| |
| |
In de geschiedenis van Joseph lezen we zijne verzoeking door de vrouw van Potiphar die hem ronduit vraagt: ‘slaept by my’. In die van David wordt de geschiedenis van Bathseba verteld; bij de verkrachting van Thamar door haar broeder Ammon is de zaak iets meer bemanteld, en in sommige uitgaven is dit tooneel weggelaten.
Maar we moeten ons beperken; er zou zooveel over te vertellen zijn, dat we er al weer een heel boek over kregen, en dan is het toch beter, dat de lezers Van Heurck's boek zelf ter hand nemen. Noemen moeten we toch nog even de zoo bekende boeken van Jan van Mandeville, van Valentijn en Ourson, de Vrouwen-Peirle ofte drievoudige historie van Helena de verduldige, Griseldis de zachtmoedige en Florentina de getrouwe, den ridder Helias met de zwaan.
Tot afscheid moge nog de Spieghel der ionckheydt worden genoemd, waarmee we terug komen op die leerzame boeken in vers - ook hier zien we weer de familie Porquin op den titel. Er is een lang hoofdstuk over de maaltijden, 74 strophen, 814 versregels, waar in alle bijzonderheden wordt verteld hoe men zich aan tafel heeft te gedragen, te spreken en te zwijgen, te eten en te drinken, voor te snijden, enz. enz.
De heer Van Heurck was zoo vriendelijk ons in de gelegenheid te stellen ook van de illustratie van zijn mooie boek iets te laten zien.
C.P.B. Jr.
| |
Een nieuw boek over civilité-druk
Die Civilité-Schriften des Robert Granjou in Lyon und die flämischen Drucker des 16. Jahrhunderts. Von Maurits Sabbe et Marius Audin. Wien, für die Bibliotheca Typographica (Herbert Reichner, 19 Tiefer Graben, Wien, 1). 1929. 26 S. u. 29 Taf.
Dit boek is eene uitgebreide Duitsche uitgaaf van het in 1921 bij M. Audin et Cie. te Lyon verschenen werk Les caractères de civilité de Robert Granjon et les imprimeurs flamands. De druk is bijzonder verzorgd door Joh. Enschedé en Z. te Haarlem, en de reeks van afbeeldingen geeft een heel sprekend overzicht van den civilité-druk in al zijne verscheidenheid. Het geheel is een prachtboek en tegelijk een gemakkelijk nasla-werk voor dezen merkwaardigen druk, waarvan iedereen wel eens heeft gehoord, maar dien het tegenwoordige geslacht toch vaak niet of slecht kent. Boekhandelaars - zoo vertellen ons de auteurs - die goed in hun vak thuis zijn, en met gezag over drukwerk weten te praten, zijn er wel eens op betrapt, dat zij, over civilité-typen sprekende, als voorbeeld een mooien druk in cursief onder de oogen hadden.
Dit mag dan waarheid of fictie zijn, maar werkelijk is de civilité-druk geheel een antiquiteit geworden. Nog niet lang geleden was dat anders; ik herinner mij zeer goed, dat in mijn jeugd de leesboekjes op de lagere school nog bij afwisseling voorbeelden gaven van gothischen, cursieven en civilité-druk. De laatste was wel voor kinderen lastig te lezen, maar juist daarom werd het zeker noodig geacht, dat men er op de school al kennis mede maakte. Nu vindt niemand dit meer noodig; die eigenaardige oude schriftletter die het handschrift van vroegere geslachten weergeeft, is alleen nog een voorwerp van studie en liefhebberij voor liefhebbers van zulke dingen.
Wie er wel mede in aanraking komt, moet dan toch ergens kunnen vinden, wat civilité-druk eigenlijk is, hoe hij ontstaan is, wanneer en waar hij in gebruik is geweest; en hij moet er voorbeelden van kunnen zien en bestudeeren, ook al is hij niet in de gelegenheid, zelf oude boekjes in voldoend aantal in handen te nemen, en hiertoe wordt hij door deze uitgaaf van de Bibliotheca Typografica in staat gesteld.
De stof is reeds meermalen behandeld. Ons Tijdschrift voor Boek- en Bi- | |
| |
| |
| |
bliotheekwezen heeft meer dan eens studies aan dezen eigenaardigen druk gewijd. Reeds in den vijfden jaargang (1907) gaf wijlen J.W. Enschedé in een opstel getiteld ‘Vlaamsche drukkerswoorden in 1567’ (op blz. 206) een beschrijving van een van de eerste in civilité gedrukte boeken ‘Philippi Galtheri Alexandreidos libri decem’; het privilegie voor het uitsluitend gebruik van de letter aan den drukker Robert Granjon te Lyon verleend, noemt de letter ‘lettre francaise d'art de main’, daarmede uitdrukkende dat de letter de Fransche schrijfletter weergeeft. Datzelfde trachtte men ook wel in andere woorden weer te geven, totdat ten slotte de leerboekjes waarin de letter het meest en het duurzaamst werd gebruikt, als ‘la Civilité puérile’, in 1559 te Antwerpen bij Tavernier verschenen, er de later algemeen gebruikte benaming ‘civilité-letter’ aan gaven.
Letterproef van Hendrik v.d. Keere.
| |
| |
Over de civilité-letter van Tavernier gaf Willems in denzelfden jaargang eene grondige studie met verscheidene afbeeldingen, en met den tekst van een uitvoerige ballade van Marcus van Vaernewyck, waarin over de vinding door den Franschman Granjon en den Vlaming Tavernier gehandeld wordt. Eene meedeeling over een volksboekje in civilité-druk bracht ons in den volgenden jaargang weer op het onderwerp, en bracht nieuw materiaal aan, van Prosper Verheyden.
Vele jaren later (1921) kwam Sabbe in verbinding met Marius Audin, op het onderwerp terug, en de eerstgenoemde gaf in Het Boek in 1923 over Tavernier nog nieuw materiaal, zoodat hij nu in deze Duitsche uitgaaf het vroeger in het Fransch geschreven boekje nog belangrijk kon aanvullen.
Twee drukkers golden als uitvinders van deze eigenaardige drukletter, Robert Granjon te Lyon, die ze van 1557 af gebruikte, en Ameet Tavernier, die er het eerst in 1559 mede drukte. De laatste wordt als uitvinder gehuldigd in eene lange Ballade van Marcus van Vaernewijck in Die Historie van Belgis (1568), in der tijd in haar geheel door Willems afgedrukt in het Tijdschrift, hier geheel in Gothischen druk weergegeven. In de achtste strophe schetst de dichter de verdienste van Ameet Tavernier:
Dusdan is tot dese conste van printen eersame
Ghevonden bequame, noch een constich parcheel,
Van te contrafaicten geschreven letteren anghename:
Dus blijckt dat dees conste niet en was ghevonden gheheel
In al haer leden: maer wel in eenich deel,
Daerom behoort oock toe den edelen Laurier,
Die dit deel eerst vonden heeft int Vlaemsch prieel,
Dats van Belle in West-Vlaenderen, Ameet Tavernier.
Wel weet de dichter ook van de uitvinding van den Lyonschen drukker, maar hij is overtuigd, dat de beide uitvinders van elkander niet hebben geweten.
En zoo dese in Antwerpen die edel coopstede
Dees constighe zede, heeft ghebrocht te voorschijne,
Soo heeftse binnen die coopstadt Lyons oock mede
Ghevonden een Franchoys, met arbeyt en pijne,
Genouch op eenen tijdt laboureerde elck int sijne
Niet wetende nochtans van elkanders advijs;
En soo deene was van West-Vlaenderen divyne,
Soo was den anderen een inboorlinck van Parijs.
Deze voorstelling is, zooals de auteurs te recht betoogen, zeker onjuist. Tavernier die in dagelijkschen omgang stond met Plantijn, kan met de Lyonsche letter die al dadelijk na de uitvinding bij Plantijn in gebruik was, niet onbekend zijn geweest. De tekst geeft over deze en tal van andere vragen volledige inlichting. En nog sprekender voorlichting geeft de reeks van afbeeldingen.
We zien keurige titelbladen van den uitvinder Granjon met het drukkersmerk, een ‘grand jonc’ waaromheen zich een dolfijn of een slang, en een lauwertak kronkelt. (zie Het Boek 1923 blz. 173) We krijgen het contract van Granjon met Plantijn, van 7 Dec. 1566 in facsimile. Dan een letterproef van Plantijn met staaltjes van civilitédruk. Drukken van Plantijn met de groote civilitéletter, door ons hier vroeger op blz. 98 en 99 al afgebeeld. Verder eene reeks drukken van Silvius, Tavernier en Bellere. Daaronder een paar titels van volksboeken, waarin deze letter nog heel lang in gebruik is gebleven. En van de letters bij Joh. Enschedé en Zonen bewaard, en nog in gebruik, krijgen we op vier bladzijden een complete letterproef.
Is nu met dit zoo rijke materiaal het onderwerp afgedaan? Ik meen dat we met deze opvatting het werk slecht zouden waardeeren. Het geboden materiaal kan juist weer den grondslag vormen voor nieuwe studies. Zoo
| |
| |
zouden we de voorlichting verlangen van een handschriftenkenner van zeer rijke ervaring en goed geheugen, om aan te wijzen welke schrijfschriften in deze druktypen zijn nagevolgd. De onderlinge verschillen in de civilité-letter zijn zoo groot, dat men wel zal moeten denken aan verschillenden oorsprong. Gedeeltelijk zien de Vlaamsche civilitéletters er bijna juist zoo uit als de oudste lettertjes van Granjon, maar daarnaast zijn er andere.
Dan is er nog een onderwerp, waarop we hier worden gebracht, en dat tot verdere bestudeering kan uitlokken. Vaernewijck zegt in zijn lofrede op Granjon;
Met twalef poinsoenen soo doet hy net groeyen
Een morisch loofkin, daar rancxkins in bloeyen
Seer subtijl en aardich, twee vingheren breet
Ende een palme lanck, daermen sonder vernoeyen
Acht en veertich verscheeden stucken in weet.
Sulck dinck en is niet om schrijven noch om lesen:
Maer tmoet syn bewesen, zoument wel verstaen,
Wt dees loofkins komen diversche figueren gheresen,
Schijnende een ander werck sijnde quaet om geraen,
En 't wordt al met de zelve poinsoenen ghedaen,
Daermen voort me printen mach, soo rijcke en soo milt,
Dat mer gheheel handen papiers mede sou beslaen,
't Schijnt datmer mede maken mach al datmen wilt.
Dit ‘loofkin’ is natuurlijk niet aan te wijzen, maar wie brengt eens bijeen wat de drukken uit de tweede helft van de zestiende eeuw ons te zien geven van die ornamentfiguren in typendruk, die gaandeweg zoo'n heel groote plaats in het drukwerk innemen?
De civilitédruk zelf is, hoe aardig en sierlijk vaak, eigenlijk een afdwaling, een misgreep op het gebied van de drukkunst. De drukletter is natuurlijk altijd en overal uit de schrijfletter voortgekomen, maar de techniek eischt normaliseering en vereenvoudiging van de letter. Dat men juist omgekeerd een drukletter zou moeten ontleenen aan het loopend schrift met al zijn eigenaardigheden, is een glad verkeerd inzicht, dat ons een paar eeuwen lang een onpraktisch, lastig druktype heeft gegeven. Iets overeenkomstigs zagen we bij de Grieksche letter, die van het loopende schrift een overstelpende menigte krullen en letterverbindingen overnam, en daarmee eeuwen lang de drukkers zoowel als de lezers plaagde. (Zie Het Boek 1927, blz. 273 en v.).
Het met zooveel zorg en smaak uitgevoerde boek, dat we hier bespraken is een mooi staal van wat de Bibliotheca Typographica van Herbert Reichner geeft, die ook door het tijdschrift Philobiblon aan de boekenvrienden zooveel goeds brengt. Het tijdschrift is nu in zijn tweeden jaargang, en de verspreiding over de geheele wereld neemt gestadig toe.
B.
| |
Een Duitsche catalogus van nieuwsberichten
Newe Zeitungen, Relationen, Flugschriften, Flugblätter, Einblattdrucke von 1470 bis 1820. Einleitung über die Anfänge der gedruckten Zeitungen, von Adolf Dresler. Mit 72 Abbildungen und 5 Registern. Katalog 70 von J. Halle, Antiquariat, München, Ottostr. 3a, 1929.
Een antiquariaatscatalogus die zeker eene bespreking waard is. Het antiquariaat Halle heeft eene zoo rijke verzameling oude nieuwsberichten en andere kleine drukken bijeen, dat de beschrijving een wezenlijk reper- | |
| |
| |
| |
torium vormt op dit gebied, vooral daar er registers bijegevoegd zijn op drukplaatsen, drukkers en uitgevers, op personen, op kunstenaars, op landen en plaatsen, en op onderwerpen, die tezamen, in kleinen druk in drie kolommen 47 bladzijden vullen. In 't geheel zijn 2229 nummers beschreven, waarvan er 687 tot de 15e en 16e eeuw behooren. Juist bij deze oudere stukken zijn tal van afbeeldingen gegeven, waardoor de catalogus tegelijk een interessant prentenboek is geworden. Op verzoek zond de heer Halle ons een paar aardige afbeeldingen, die we tot onze voldoening bij deze bespreking kunnen geven.
Als inleiding tot den catalogus geeft de heer Adolf Dresler, die zich de bestudeering van de studie der Italiaansche pers tot taak heeft gesteld, een kort opstel over de geschiedenis der nieuwstijdingen, in hoofdzaak een betoog, dat de oude op zichzelf staande nieuwsberichten, in hun afwisselenden inhoud, wel degelijk de voorloopers zijn van de periodieke pers, ja dat de grens tusschen beide nauwelijks scherp is te trekken.
De beschreven stukken zijn chronologisch geordend, no. 1-46 behooren tot den incunabeltijd. Eigenlijke nieuwsberichten zijn daaronder nauwelijks; we vinden er lijkredenen, prognosticaties, pauselijke bullen enz. Met Savonarola (1492-1498) begint iets dat op journalistiek gelijkt, toch nog meer in den vorm van preeken, verhandelingen e.d. dan van bepaalde nieuwsberichten. We geven hier het voorblad van een ‘Brief aan alle uitverkorenen Gods’, met afbeelding van den vromen schrijver in zijne boekencel. In 't geheel zijn een vijftiental geschriften van Savonarola beschreven. Merkwaardig zijn ze ook, omdat hier de volkstaal geregeld gebruikt wordt, in een tijd, waarin 't Latijn de boekentaal is.
Hetzelfde verschijnsel zien we ook al spoedig in de Duitsche uitgaven: ‘Kuning Karls von Frankrich Gebot’ verscheen te Straatsburg in 1495,
| |
| |
Maximiliaans Mahnung um ein für den Krieg in Italien gefordertes Darlehn' bij Ratdolt te Augsburg in 1496.
Verder bladerende vinden we onder no. 59 ‘Ein grosz mercklich Wunderzeichen dasz da geschehen ist in dem Lande Sicilia, wie ein Bischoff einen Priester liesz werffen in einen prinnenden Perg’: een aardig prentje uit dit curieuse nieuwsbericht gaat hierbij.
Tusschen de boekjes komen ook prenten - ‘Einblattdrucke’ -, zooals een zeer zeldzame volksprent ‘Nemant bin ich genannt. Manck megden vnde knechten bin ick wol bekant.’ Onder dit opschrift een houtsnede over de heele breedte van het blad, en daaronder in drie kolommen een gedicht, onderteekend Jacob Winter. Het is het verhaal van een meester die bij thuiskomst bevindt dat het personeel den beest heeft gespeeld, gegeten, gedronken en alles kort en klein geslagen, en bij navraag, wie dit en dat heeft gedaan, ten antwoord krijgt: Niemand.
Met de hervorming komen we in Duitschland in een levendig journalistiek geschrijf, waarvan hier aardige dingen zijn, maar waarvan veel rijkere verzamelingen en beschrijvingen bestaan.
Dan komen berichten over gruwelen door de Turken gepleegd bij de belegering van Weenen (1529) met een sprekende afbeelding, de kroning van Keizer Karel V te Bologna (1530). We zien zonderlinge prognosticatieprenten, we zien de inneming van Munster in den Wederdoopersoorlog (1535). Verderop zien we de nederlaag der Christenen voor 't eiland Gerbe (1561). In dezen tijd nemen de werkelijke nieuwsberichten in aantal toe.
Van 1569 is er een plano-druk met gedicht van Hans Sachs, en van omstreeks denzelfden tijd een volksprent ‘Ermanung an die Jugend’, 12 prentjes met vierregelige bijschriften, reeds geheel in den trant van de Turnhoutsche kinderprenten, die we in onzen jongen tijd kenden, en die sedert als merkwaardige oudheden in Van Heurck en Boekenoogen beschrijvers hebben gevonden.
Een boekje bij Adam Berg te München gedrukt (1574) toont ons de uitdrijving van 30 booze geesten uit eene vrouw die daarmee bezeten was.
Zoo zouden we geruimen tijd kunnen doorgaan, maar voor den lateren tijd, waar de echte nieuwsberichten de overhand krijgen, en geene prenten meer gegeven zijn, zullen we dat nalaten.
Wat den Nederlandschen lezer opvalt, is wel dat de Nederlanden voor den maker en dus ook voor den lezer van dit dikke boek nauwelijks bestaan. We zien hier weer, wat we al wel wisten, dat er tusschen onze gewesten en Duitschland historisch een heel diepe kloof is. De maker van het boek zal dit misschien met eenige verwondering lezen en zich afvragen, of ik dan niet, vooral van 1572 af, herhaaldelijk het vooraangeplaatste woord Niederlande heb opgemerkt. Ja dat heb ik wel, maar dat is alleen veroorzaakt door de opneming van een aantal prenten van Hogenberg. Van de eigenlijke Nederlandsche pamfletten, toch wellicht talrijker dan in eenig ander land, niets; de catalogus van Knuttel, anders over de heele wereld zoo wat het boek dat op dit gebied allereerst wordt geraadpleegd, kon hier geheel ter zijde worden gelaten. In de drukkers- en uitgeverslijst komt Broer Jansz in 't geheel niet voor. Ook in de inleiding van Dresler wordt van onze literatuur over de nieuwsberichten, die toch wel de kennisneming waard is, geen syllabe gezegd. Het eenige Nederlandsche werk dat nu en dan is aangehaald, is Muller's prentenbeschrijving.
Een aanmerking op den catalogus ligt hierin natuurlijk niet; deze kan uit den aard niet anders bevatten dan wat in het antiquariaat is bijeen gebracht, en dat is van zoo grooten rijkdom, dat de beschrijving ons genoeg geeft om er dankbaar voor te zijn.
B.
|
|