Het Boek. Jaargang 19
(1930)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 109]
| |
VariaEen Amerikaansche voorstelling van Hakluyt's invloed op de Hollandsche reizen bij Noorden omDe American Geographical Society gaf in 1928 als ‘special publication 10’ een uitvoerige studie over Richard Hakluyt, door G.B. Parks. De heer Wieder vestigde mijn aandacht er op, dat in dit boek, dat ik bij mijn bestudeering van de ‘deurvaert bij noorden om’ niet had geraadpleegd, eene afbeelding is gegeven van een blad uit het op Nova Zembla gevonden journaal, en daarbij een tekst van eenige bladzijden (141-147). Inderdaad zien we tegenover blz. 145 eene bladzijde van het ons nu bekende handschrift verkleind afgebeeld, met een onderschrift, dat aangeeft dat Parks de afbeelding te danken heeft aan de Norges Svalbard- og Ishavs-Undersökelser te Oslo. Voorts de min juiste opgaaf, dat het eene bladzijde zou zijn uit het journaal, door Hakluyt verstrekt in 1595. De auteur heeft het met de keus van de bladzijde even ongelukkig getroffen als onze Rijks-archivaris ruim 50 jaren geleden; toevallig is ook hier een tekst gekozen die geheel overeenkomt met Hakluyts Engelschen tekst, en Parks was even haastig als De Jonge met zijne conclusie. Daartoe leidde hem overigens de bestudeering van de briefwisseling van Van Meteren met den tresorier van Zeeland, die Naber heeft afgedrukt in zijn uitgaaf van De Veer's journaal (dl. II blz. 201-210). Wat hij in deze briefwisseling leest en wat hij er uit besluit, moet met groote omzichtigheid worden gelezen. Biografen zijn zoo licht geneigd, hun eigen held tot middelpunt te maken van al hun beschouwingen; Parks doet dit in sterke mate. Hij geeft aan hetgeen Hakluyt voor Van Meteren heeft gedaan, en hetgeen hij door dezen aan Jacob Valcke heeft geleverd, een omvang en eene beteekenis, die dat werk zeker niet had. We lezen uit die bewaarde brieven heel duidelijk, dat de plannen tot de ontdekkingsvaart niet van Hakluyt uitgingen - trouwens ze waren, toen de briefwisseling begon, in December 1594, reeds in volle uitvoering. Hakluyt was niet de ontwerper, hij leverde eenvoudig op verzoek, wat hij in verband met de plannen had opgeteekend, en we zien uit de brieven zelve dat dit inderdaad niet van overgroot belang was. Het was een bijeengebrachte reeks van wat oude en latere auteurs over de noordelijke zeeën hadden geschreven - dingen die Mercator en Ortelius ook wel wisten, berichten waarvan Ds. Plancius ook zeer goed op de hoogte was. Daarnaast berichten over de binnenlanden van Azië. Ook die kende Mercator wel, al mag de collectie van Hakluyt misschien wel iets bevat hebben dat nog eene uitbreiding gaf, maar het nieuwste was wel wat Olivier Brunel had waargenomen en meegedeeld, en dat wisten de Zeeuwsche en Hollandsche ondernemers ook. Dat de journalen van Borough en van Pet en Jackman langs dezen weg tot de Zeeuwsche heeren reeders zijn gekomen, blijkt uit niets. Veeleer toont hetgeen we nu van die journalen in oude Nederlandsche vertaling kennen, dat de teksten die voor deze vertalingen hebben gediend, vollediger waren dan de door Hakluyt uitgegeven teksten. Parks voegt er nog een eigen conjectuur aan toe. Hakluyt zou misschien zelf de journalen in 't Nederlandsch hebben vertaald! De V.-Consul Ber- | |
[pagina 110]
| |
ger schrijft zeer juist: ‘Das Journal ist ohne Zweifel eine in Holland geschriebene Uebersetzung der .... Schiffsjournale’Ga naar voetnoot1). Het schrift zelf wijst dit uit. We weten nu bovendien dat Hakluyt vrij zeker onze taal niet heeft gekend; de aanteekeningen over Groenland die we een jaar geleden afdrukten (Het Boek 1928 blz. 224 e.v.) naar den Nederlandschen tekst van Willem Barents, waren voor Hakluyt in het Engelsch vertaald door William Stere. (Zie Naber a.w. II, blz. 230). Denkelijk zou de geheele leverantie van Hakluyt van weinig waarde zijn geweest, als hij niet het journaal van de reis van Cavendish er nog bij had gevoegd, dat door Van Meteren in onze taal is vertaald en in 1598 door Cornelis Claesz. in zijn reeks reisjournalen is uitgegeven. Parks keert de zaak om, wanneer hij dit als van secundair belang beschouwt, en daarentegen Hakluyt verheft tot den eigenlijken ontwerper van de Hollandsche vaarten naar het Noorden. Nog een ander grof misverstand is aan te wijzen. Parks leest geheel ten onrechte dat Hakluyt angstig zou geweest zijn over de betaling van zijn werk en dat de Tresorier van Zeeland zelfs de door Van Meteren voorgeschoten gelden niet zal hebben vergoed. Tot dit vermoeden geeft de briefwisseling geene aanleiding, en de veronderstelling zelve is ongerijmd. En even onaannemelijk is de meening, dat de beide door kapitein Gundersen gevonden kaarten door Hakluyt zouden zijn verstrekt. Het waren twee exemplaren van een groote kaart van de Nederlanden, en die behoefde men zeker niet uit Engeland te ontvangen! B. | |
18e eeuwsche bibliographische aanteekeningen over Nova Zembla en Spitsbergen.Dr. F.C. Wieder vestigde mijne aandacht op een hoogst belangrijk bibliographisch werk uit de 18e eeuw: Alphonsi Lasor a Varea, Universus terrarum orbis scriptorum calamo delineatus. Uit vol. II, Patavii 1713 geef ik hier de opgaven weer, die op Nova Zembla (blz. 684) en Spitsbergen (blz. 527) betrekking hebben: Zembla nova, olim Elixona, Insula est haud minor Sicilia, in Scythia e regione ostii fluvii Obvii. Christoph. Nothnagel, de insperato Solis exortu in Nova Zembla anno 1597. disputatio. Witteb. 1644. 1667. in 4. Gerhardi de Vera, Trois Navigations admirables, faictes par les Holandois et Selandois au Septentrion de Nouvelle Zemble, germanice per Levinum Hulsium, à Paris 1599. in 8o. Schemeringi, nova Zembla. 1631. Anonymi Nova Zembla, Tabula. Amstel. apud Jo. Jans. Spitzberga, seu Montes acuti, le Spitzberg, Belgis, pars Terrae Arcticae, inter Novam Zemblam ad ort. et Gronelandiam ad occ. 300. mill. German. utrimque, Anglis Nieulandt, et Groenlandt, extenditur ad 80. gradus latitudinis Borealis, et separatur in duas partes, quarum occid. proprie Spitzberga dicitur, pars orient. Nova Frisia. Frider. Martini Hamburgensis, Iter per Spitzberg Montes acutos anno 1671. peractum, per Simonem de Vries belgice descriptum. Amst. 1689. in 4. Anonymi, Spitzbergensis Montis descriptio, belgice. Amsterdam 1664. We voegen voor 't oogenblik niets hieraan toe. Over Spitsbergen geeft de auteur slechts twee laat-zestiende-eeuwsche boeken op. Over Nova Zembla, behalve een Duitsche uitgaaf van Gerrit de Veer's reisverhaal, en een kaart van Jansonius, een Wittenbergsche disputatio die tot de li- | |
[pagina 111]
| |
teratuur van het Nova-Zembla-verschijnsel behoort, en een raadselachtigen titel. Schemeringi zal toch wel geen auteursnaam zijn; we denken onwillekeurig aan schemering - een titelwoord? of een citaat, ten onrechte voor een titel gehouden? Vragen die voorloopig onbeantwoord blijven. | |
Catalogus van Chineesche boeken, uit de ‘Historie ofte Beschrijvinghe van het groote Rijck van China’.Van de beschrijvinghe van 't geheele Rijck van China, ende hoe de vijfthien Provincien ghelegen zijn, hoe lanck ende breedt sy zijn, ende met wat Rijcken datse grensen. Van de Tribuyten, ende incomsten des Conincx, hoe zijn Palleys geregeert wert, van 't ordinarisse loon, van de namen van alle d'Officiers, ende hoe verre de macht van een yeder strect. Van de tributarissen die elcke Provincie heeft, van t'ghetal der gener die vry zijn, oock van de tijt ende manière vande Tribuyten t'ontfangen. Van de maniere van Schepen te maken van verscheyden soorten, ende hoe men behoort te varen, mitsgaders de diepte van de havens, ende de ghelegentheyt van een yeder. Van den tijt, ende van de outheyt des Rijcx van China, van t'beginsel des Weerelts, wanneer ende door wien hy begonst. Van de Coningen die t'Rijck gehadt heeft, van hunne successie, hoe sy t'selve gheregeert hebben, ende van t'leven ende zeden van een yeder. Van de Ceremonien diemen te doen heeft, als men d'Afgoden offert, die sy voor Goden houden, van den naem ende t'beginsel van een yeder van hun, ende wanneer men die sal offeren. Van t'gevoelen dat sy hebben belangende d'onsterffelijckheyt der Zielen, van den Hemel, van de Helle, ende van de maniere van t'begraven ende d'uytvaert der Dooden te houden, ende van de rou-cleeren die een yeder behoort te dragen na de maechschap dat hy met de dooden heeft. Van de Wetten des Rijcx, wanneer, ende van wien sy ghemaeckt zijn, van de straffe die men overtreders behoort te geven, ende van veel andere dinghen nopende de goede regieringhe. Veel Boecken van medicinale kruyden, ende van de maniere om die te gebruycken, tot hulpe ende ghesontheyt van de Siecken. Veel Boecken in de Medecijnen, van oude ende nieuwe Authoren van dit Rijck, ende van d'ordonnantie die de Siecken hebben te houden om hun van de sieckten te verlossen, ende in ghesontheyt t'onderhauden. Van den loop, ende t'ghetal der Hemelen, der Planeten, van de Sterren, ende van hunne bysondere werckingen ende influentie. Van alle de Coninckrijcken ende Volcken daer de Chinen kennisse af hebben, ende van de particuliere dinghen die men van een yeder weet. Van 't leven, van hun Heyligen, waer sy woonden, storven ende begraven zijn. Van de maniere om met het Ticktackbert te spelen, ende te schaken, ende hantspelen te doen. Van de Musijck ende van t'gesanck, ende van zijn vinders. Van de Mathematica, van d'Arithmetica, ende van de regelen van t'Boeckhouden. Van de werckingen die het schepsel in s'Moeders lichaem doet, hoe het aldaer gestelt is, ende alle Maenden leeft, ende wat tijden goet, oft quaet zijn tot de gheboorte. Van de Architectura, ende alle de manieren van bouwen, met de maten van de wijde ende lengde, die de ghebouwen hebben moeten om gheproportioneert te zijn. Van d'eygenschap van de goede ofte quade aerdt, van de teeckens om die te kennen, ende wat dinck elcke aerde wel voortbrengt. | |
[pagina 112]
| |
Van de natuerlijcke Astrologie, oock van degene die het toecomende voorseyt, van de regelen die men houden moet om dit te leeren, ende de teeckenen te maken daer uyt men voorsegghen can. Van de Chiromantie ende Physionomie, ende van d'andere Consten die door teeckenen yet connen weten, oock van t'gene een yeder beteeckent. Van den stijl ende maniere die men ghebruycken moet om de letteren wel te schrijven, ende van de tij telen die men een yeder geven moet nae zijn waerdicheyt ende qualiteyt. Van de maniere om de Peerden op te brengen, ende die te leeren loopen ende gaen. Hoe men door droomen voorsegghen sal, ende de loten werpen als men een reyse begint oft dat men eenich dinck doet, wiens eynde twyffelachtich is. Van de pracht van alle de Volcken des Rijcx, ende insonderheyt van den Coninck, ende van de teeckens der ghener die regeren. Hoe dat de wapenen gemaeckt sullen werden, ende d'oorlochsche Instrumenten, ende hoe men de slach-oorden leert maken. | |
Van de cloeckheyt der Beyren![]() In deze figure meucht ghy sien een ander genoechte, te weten een ghenoechhjck ende lustich spel, dat die beyren voort stellen ende bedryven, als zy ghevanghen zijn ghebrocht op de schepen, int op ende neder climmen lancx de touwen die lancx die maste opgaende zijn. Het welcke altemets seer wel te passe soude moghen comen in eenighe avonturen die onversiens den Schippers toe comen. Want men vint in Cronijcken beschreven, dat t' anderen tyden een door sulcken middel is ghesalveert gheweest wten handen van eenen zeeroover dat zijn doot vyant was. Want als hy van verre sach dese beyren aldus lancx die touwen op ende neder dimmen, meynende dat menschen waren, was vervaert aen te comen om zynen vyant te overvallen: meynende dat mannen waren die hen gereet maeckten om boven wter meerssen als men ghewoone is te doene, het schip teghen hem te beschermen. Deze voorstelling, uit De wonderlijcke Historie vande Noordersche Landen kan wel het voorbeeld geweest zijn voor het titelprentje van het Traetaet van Mathijs Sieverts. |
|