| |
| |
| |
De ‘Schat des deuchts’
Bij de bespreking van de zeldzame boeken op 't gebied der geografie en landbeschrijving, in 't laatst van de 16e eeuw in 't licht gegeven door Cornelis Claesz., kwamen we reeds herhaaldelijk te spreken over een boekje van geheel anderen inhoud, in dienzelfden tijd verschenen, en wel met het adres van Cornelis Claesz. te Hoorn, nl. de ‘Trésor de Vertu’, ‘Schat des Deuchts’.
Het boekje is reeds in het eerste deel van den catalogus der Leidsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde beschreven door Petit (1887). Een ander exemplaar dan dat waarvan ‘Letterkunde’ de gelukkige bezitster is, is nooit voor den dag gekomen; we mogen dit exemplaar beschouwen als eene zeldzaamheid van den eersten rang,
Vragen we, of het de aandacht heeft gevonden die het verdient, dan aarzelen we met het antwoord. Moes heeft in het tweede deel van De Amsterdamsche Boekdrukkers (blz. 101) een betere titelbeschrijving gegeven dan Petit, die den langen titel zoo sterk had ingekort, dat zelfs van den uitgever Cornelis Claesz het eigenaardige adres, ‘boeckvercooper woonende op 'tNoordt in den vergulden Bybel, tot Hoorn’ was weggelaten, juist een trek die, zooals we reeds vroeger in 't licht stelden, van belang is. Moes maakte een fout van andere soort, hij gaf den Nederlandschen titel niet, zooals het boekje dien heeft, in Gothischen maar in cursieven druk. We zullen hier 't een en ander goed maken door den titel, met het mooie drukkersmerk van den Alkmaarschen drukker, in facsimile te geven. Bij vergelijking met den titel van de beschrijving van het groote rijk van China, vroeger gegeven (blz. 18), ziet men de groote overeenkomst tusschen beide. Het zijn zooals ik toen reeds schreef de twee eenige ons bekende boekjes met dat Hoornsche adres van Cornelis Claesz., en beide werkjes zijn in onze taal vertaald door Cornelis Taemsz. van Hoorn,
Moes geeft bij zijne beschrijving geene meedeeling over den vertaler, noch ook over het boekje zelf; de vragen, waar het het eerst
| |
| |
verschenen was, en wiens werk het is, zijn niet eens gesteld. Te Winkel, in zijn Ontwikkelingsgang vertelt wel het een en ander over Cornelis Taemsz., aan Velius ontleend - zie hiervóór blz. 30 - maar duidt het boekje eenvoudig aan als ‘een uit het Fransch vertaalden spreukenbundel’. Riemens in zijn zoo rijke studie over de Fransche leerboeken in de Nederlanden (Esquisse historique 1919 blz. 248) is nog korter; hij volgt Moes, en heeft blijkbaar ook Te Winkel geraadpleegd, maar de oorspronkelijke ‘Trésor de Vertu’ blijft buiten zijn aandacht.
Onlangs vond ik in Sabbe's ‘Bijdrage tot de bibliographie van
| |
| |
Ameet Tavernier’ in de Gulden Passer 1929 een Antwerpsche uitgaaf van den Trésor de Vertu vermeld, een civilité-druk met letter van Ameet Tavernier, maar met drukkersadres van Jean Bellere te Antwerpen en het jaartal 1560. De heer Sabbe was zoo vriendelijk mij het boekje uit de boekerij van het Plantijn-museum ter bestudeering toe te zenden, en daar bleek het mij, wat de beschrijving ook al wel waarschijnlijk maakte, dat het niet dit boekje was, dat Cornelis Taemsz. had vertaald. Wel is het wezenlijk hetzelfde, maar èn titel èn inhoud verschillen toch zeer bepaald, en bovendien heeft Cornelis Taemsz. ‘uyt de Italiaensche ende Fransche tale’ vertaald, en hier hebben we alleen een franschen tekst. Ik geef van het aardige civilitéboekje in klein formaat den titel hier ook in facsimile; bij vergelijking met dien van ons Hollandsch boekje zal men duidelijke verschillen opmerken.
Ik wendde mij tot de zoo rijke Fransche bibliographische standaardwerken, Brunet en Barbier, op de Amsterdamsche bibliotheek gemakkelijk te raadplegen, en vond daar wat ik zocht, beschrijving van het oorspronkelijke boekje, vermelding van ettelijke uitgaven, verschillende veronderstellingen wie de auteur kon zijn, en eindelijk een zekere aanwijzing van dezen. Ziehier den titel, zooals Brunet dien geeft.
Trésor de vertu, où sont contenues toutes les plus nobles et excellentes sentences et enseignemens de tous les premiers auteurs hébreux, grecs et latins, pour induire un chacun à bien et honnestement vivre (en italien et en français). Lyon J. Temporal 1555 in 16o.
De bibliograaf wijst de meening dat Gilles Corrozet de auteur zou zijn, als onjuist terug en meent dat Jean Temporal die de ‘avis au lecteur’ schreef, wel zelf de verzamelaar van de ‘senten- | |
| |
ces’ zal zijn; de italiaansche vertaler is Barth. Maraffi van Florence. Hij vermeldt nog een herdruk van 1566, en andere drukken van Caveiller 1556, van Nic. Bonfons 1581 en van Bon. Rigaud te Lyon 1585. En hij kent ook den Antwerpschen druk van 1560 met eenigszins gewijzigden titel, en adres van Jehan de Laet, in andere exemplaren van Jean Bellere. Ook Sabbe vermeldt deze beide adressen.
Barbier geeft al dezelfde meedeelingen, maar brengt wat nieuws over den auteur, die door een zekeren M.W.O. in het Bulletin du Bibliophile van Dec. 1875 is aangewezen. Een acrostichisch gedichtje aan het einde van het boekje geeft den naam Pierre Trédéhan Angevin; deze geleerde was secretaris van den Kardinaal du Bellay. De gedichtjes aan het slot zijn noch in de Antwerpsche noch in de Hollandsche uitgaaf opgenomen.
Het Antwerpsche boekje geeft na den titel een inhoudsopgaaf, waaruit we zien dat eerst gegeven worden ‘Enseignemens d'Isocrates’ en daarna ‘Sentences recueillies de plusieurs autheurs, et redigées en chapitres’. Nog krijgen we op twee bladzijden de meedeeling van den drukker aan den lezer, waaruit Brunet opmaakte, dat de drukker het werk zelf had gemaakt. Hij hield daarom Jean Temporal voor den auteur; hier zou men, evenzoo redeneerende Jean Bellere de eer moeten geven. Dezelfde vergissing is ook bij ons meermalen begaan; zoo zagen we in een van de voorgaande studies dat het Caert-thresoor wel voor een werk van den Middelburgschen uitgever Barent Langenes is gehouden, omdat deze het als zoodanig aan de Staten van Zeeland opdroeg. Het blijkt wel dat een uitgever-drukker in dien tijd in den auteur eenvoudig iemand zag die in zijn dienst werkte en zelf niet behoefde te worden genoemd. Ziehier, naar de Antwerpsche uitgaaf, hoe de Fransche drukker zich uitdrukt, en tevens hoe hij de bedoeling van de uitgaaf omschrijft.
L'Imprimeur au débonnaire Lecteur, Salut. Toutes les intentions des hommes, benin Lecteur, se doivent rapporter aux coustumes honnestes, selon et ensuyuant les sainctes vertus et commandemens de la loy de Dieu, mais tous les liures n'adressent pas les gens à telle fin: ny encores se trouuent en plusieurs liures de chacun auteur telz divins et sainctz enseignemens: oultre ce, tous ne peuuent rechercher et feuilleter tant de liures. Par quoy à fin de proffiter à toutes sortes de gens, j'ay de bon gré prins charge de faire recueillir des sentences ou ditz des sages philosophes de tous les meilleurs autheurs Grecz, et La- | |
| |
tins, Chrestiens et Payens, Historiens, et Poetes, les melleurs enseignemens, honnestes et vertueuses instructions ‘et préceptes qui se sont trouuez, semez et espars en iceux autheurs, et comme tresbelles pierres précieuses les ay fait reduire en ce petit liuret, lequel a bon droit m'a semblé bon intituler, Le Tresor de Vertu, puis que toutes ces moralles et spirituelles instructions tendent a acquerir et conseruer la vertu. Reçois donc, prudent Lecteur, ce précieux Trésor de bonne grace, et l'ayant leu et releu, prens paine de l'apprendre par cueur, et mestre en oeuvre la bonne doctrine qui y est contenue. Adieu.
Het werk van Isocrates, bestaande uit een uitvoerige inleiding, 86 genummerde voorschriften en eene nabetrachting, vult 33 bladzijtjes. De titel luidt:
Enseignemens d'Isocrates Orateur et Philosophe ancien, pour nous induire à viure honnestement, et aymer la vertu. Au Seigneur Demonique son amy.
‘Fin du liure’ lezen we onderaan bl. 17 recto; op de keerzijde begint de eigenlijke Trésor de vertu, de bloemlezing uit oude schrijvers. De stof is ingedeeld naar onderwerpen, in 46 hoofdstukken. Het eerste ‘De la puissance de Dieu’ geeft twintig sentences, het laatste ‘De felicité’ heeft er 15 (bl. 98 verso - 100 recto). Dan volgen nog 10 bladzijtjes ongenummerde voorschriften, ‘Autres sentences de nouueau adioustées’ (100 verso - 105 recto).
Cornelis Taemsz. geeft alleen dat, wat ik hier de ‘eigenlijke Trésor de vertu’ noemde, niet het werk van Isocrates en ook niet de later toegevoegde sententies. Zijn tekst komt bijna volkomen overeen met die van de Antwerpsche uitgaaf. Een paar kleine verschillen merkte ik op. Cap. II, ‘d'Amour’, ‘van Liefde’, heeft bij hem eene sententie meer, naar Ovidius:
19. La nuict, l'amour, le vin, ne persuadent rien de modéré.
XIX. De nacht, de liefde, de wijn, en raden niet matichs.
Drie sententien uit het Antwerpsche boekje heeft hij niet overgenomen. Ik laat ze hier volgen; de lezer zal wel met mij van meening zijn, dat hij ze om goede reden heeft weggelaten. Eene behoort tot het chap. XXIIII ‘Des loix, et coustumes’, de beide andere tot chap. XXXIX ‘De la femme et du mariage’. Zie hier de teksten:
Ch. XXIIII, 6: Les mirines peuple de Lycie ont leurs femmes communes en l'acte charnel, les enfans sont nourriz en commun
| |
| |
par cinc ans, puis au sixiesme remettent tous les enfans ensemble, et comparent la semblance des petis enfans aux hommes, et baillent ainsi à chacun le petit enfant, qui luy est plus semblable. (Nicolus).
Ch. XXXIX, 21: Les mariz qui ne se veulent jouer, boire, rire et vser de joyeux plaisirs de Venus auec leurs propres femmes, s'est signe qu'ilz veulent cercher et prendre leurs soulas secrez auec d'autres femmes. (Plutarque).
Ch. XXXIX, 25: Le mary qui jouit de ses plaisirs lascifz et veut qu'en iceux soit la volunté de sa femme, il m'est aduis qu'il est semblable à celuy qui commande à sa femme qu'elle se combatte auec les ennemis, ausquelz il s'est desia rendu. (Plutarque).
We komen terug tot het Hollandsche boekje van Cornelis Taemsz. Onder zijne handen is de Fransche Trésor heel iets anders geworden. Al zijn de teksten dezelfde, de voorop geplaatste Nederlandsche vertaling is nu de hoofdzaak.
Ook in het voorwerk komt onze taal op den voorgrond. Op de keerzijde van den titel staat een achtregelig dicht van Du Bartas, met de Nederlandsche vertaling er onder.
Le S. du Bartas en son Uranie
L'un de plaire au Lecteur tant seulement se mesle,
Et l'autre seulement tasche de profiter:
Mais seul celui-là peut le laurier mériter,
Qui, sage, le profit avec le plaisir mesle.
Les plus beaux promenoirs sont pres de la marine,
Et le nager plus seur pres des rivages verds:
Et le sage Ecrivain n'esloigne dans ses vers,
Le savoir du plaisir, le jeu de la doctrine.
D'eene soeckt maer alleen den Leser te behaghen,
En d'ander tracht alleen diens profijt te ontdoen:
Maer alleen verdienen mach hy den laurier groen,
Die, wijslijck, het profijt gaet met ghenuecht voordraghen.
T'schoonste wandelen is den Zee- cant te betreden,
En 't sekerst' swemmen by d'oevers vol groene rijs,
In zijn versen vervreemt oock niet den Schrijver wijs,
T'weten van de ghenuecht, ende t'spel van wijsheden.
Hieruit leerden we Cornelis Taemsz. kennen als onze oudste Bartas-vertaler; en dit leidde ons er toe, in hem ook den schrijver van het Caert-thresoor, dat zooveel van Bartas in Nederlandsch dicht weergeeft, te herkennen.
Op drie bladzijden (2 recto - 3 recto) volgt de opdracht aan de
| |
| |
‘Ghedeputeerde Raden van West-Vrieslandt ende Noorder-quartiere’, waarin de vertaler uitweidt over het nut van een boekje als dit. Hij onderteekent: uwen E. in als ghedienstighe ... C. Taemsz.
‘Welcke oock derhalven by ons ghetracht ende beneersticht is om uyt de Italiaensche ende Fransche tale in onse Nederlandtsche te brenghen, hebbende tot specialen dienst van onse jeucht, welcke daghelijcx meer ende meer tot de Françoysche tale ghehouden wort, d'onse teghen d'ander overghestelt, op dat by de oeffeninghe van de sprake, in haer jeucht oock moghen leeren deuchdelijck te leven.’
Hij dient dus met zijn werk niet alleen de jeugd die door deze teksten tot deugd wordt opgewekt; het boekje wordt meteen een leerboek tot de kennis van de Fransche taal. Zoo zien we in Cornelis Taemsz. hetzelfde verschijnsel als vroeger in Peeter Heyns, de ijver voor de Nederlandsche taal gaat samen met groote belangstelling in het onderwijs in de Fransche.
Er volgen twee sonnetten van H.I. Compostel en Israel V.M., schrijvers die we in tal van dergelijke lofdichten in dezen tijd ontmoeten. Daarna een Fransch sonnet van den vertaler zelven, op het nut van den Trésor, onderteekend met zijn bekende spreuk In amor perseverando.
Blad 4 verso tot 84 recto bevatten den Trésor zelf, telkens links den Nederlandschen, rechts den Franschen tekst. De vertaling is letterlijk. Ik geef de eerste en de laatste spreuk van het boekje hier als voorbeelden.
Van de macht Godes. |
De la puissance de Dieu. |
Het 1. Capittel. |
Chap. I. |
1. De Poeet Pindarus, siende de Menschen disputerende vande Natuere des oppersten Gods, seyde, dat sy een onvolmaecte vrucht der wijsheyt namen. |
1. Le Poète Pindarus, voyant les hommes disputans de la Nature du souverain Dieu, disoit, qu'ils prenoient un fruict imperfaict de sapience. |
|
Van Geluck ofte Salicheyt |
De Felicité |
Het xlvi. Capittel. |
Chap. XLVI. |
xv. Sekerlijck, niemant en is wel-gheluckich van alle de sterflijcke. |
15. Veritablement, aucun n'est bien heureux de tous les mortelz. |
Eynde. |
Fin. |
C.P. Burger Jr.
|
|