Het Boek. Jaargang 19
(1930)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 243]
| |
Varia‘Willem Jansz. Geloobmaker’In de bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam heeft Dr. J.G. van Dillen een stuk gepubliceerd, waarin Blaeu, nog onder den naam van Willem Jansz. voorkomt. (Deel I, blz. 685). Het is een notarieele acte, waaruit blijkt dat Willem Jansz. zich verzet had tegen de publieke verkooping van platen en andere goederen door de weduwe van Cornelis Claesz. Dr. van Dillen dacht bij dezen Willem Jansz aan Blaeu, omdat Cornelis Claesz. ook kaarten had uitgegeven evenals Willem Jansz. Blaeu. Evenwel, van dezen Willem Jansz. werd in het stuk ook het beroep aangegeven, het woord was in het handschrift onduidelijk en werd gelezen als ‘geweermaker’. Daarmede werd het onzeker of hier werkelijk Blaeu bedoeld was. Ik heb het notarieele stuk zelf nog eens aangekeken, en met behulp van den Heer J.K. Mooyen, commies aan het Gemeente-Archief te Amsterdam, is het gelukt het duistere woord te ontcijferen. Er staat niet geweermaker, maar ‘geloobmaker’. Met dit woord globemaker is zeer eigenaardig het beroep van Willem Jansz. Blaeu, den grooten cartogra af, aangegeven. F.C. Wieder. | |
De vertaler der Historie van Faust.Indertijd heeft Arnold reeds zeer waarschijnlijk gemaakt, dat Karel Baten of Carolus Battus dit beroemde volksboek zou vertaald hebben. Dr. Van 't Hooft geeft nieuwe argumenten en meent, dat daarmede alle twijfel uit den weg geruimd is. Toch zal een getuigenis van een tijdgenoot den belangstellende in deze vraag niet onwelkom zijn. In het bekende werkje Wintersche Avonden wordt ook Faust onder de ‘Godeloose Tooveraers’ genoemd. In den eersten druk van 1615Ga naar voetnoot1) vinden wij daarbij (bl. 266) de kantteekening ‘Waerachtighe Histo. van Doctor Ioannes Faustus vertaelt door Carolum B. med.’Ga naar voetnoot2) In den tweeden druk, van 1617, vinden wij op bl. 256 dezelfde kantteekening, maar hier zijn de laatste woorden ‘vertaelt door Carolum Battum.’ In de latere uitgaven zijn alle kantteekeningen weggelaten. Deze aanteekening heeft waarde niet alleen om haren ouderdom, maar ook om de persoon van den schrijver. Jacobus Viverius was wel veel jonger, maar evenals Battus geboortig van Gent en om het geloof uitgeweken. Beiden waren vruchtbare schrijvers en terzelfder tijd in Amsterdam als geneesheer werkzaam. Het zou wel vreemd zijn, als zij elkander met gekend hadden. Wij kunnen dus vermoeden, dat Baten na den eersten druk aan Viverius verlof heeft gegeven zijn naam te noemen. In allen gevalle hebben wij hier eene zeer betrouwbare mededeeling, die tot nog toe aan aller aandacht ontsnapt is, doordat zij in slechts één zeldzamen druk voorkomt. P. Leendertz Jr. | |
[pagina 244]
| |
Vande handelinghe der coopmanschap, ende dat sonder gelt, manghelende ware om ware.Aenghesien dat een quade ende vervloeckte sake is yemant wie dat oock zy te bedriegen in eenigher manieren, inden handel vander coopmanschap: soo ist noch so veel te quader ende onverdragelijcker, als die lieden die men is bedrieghende, slechter ende simpelder zijn, ende sonderlinghe als men die is bedrieghende met valsche Munte, ghelijck naer breeder sal verclaert worden int vj. boeck daer wy sullen schryven vande diversche soorten van Munten. Daeromme die wilde Lappen, die van Bothnien ende ander Natien die woonende zijn in de wilde ende woeste landen ghelijck zy stille ende vredelijck levende zijn in heurlieder landen, alsoo oock en zijnse niet bekent in ander vreemde landen, noch en worden oock niet bedroghen met valsche Munte, aenghesien dat zy meer metten stucken ghevende goet voor goet, handelende zijn die Coopmanschap dan met ghelde, vercryghende alsoo lustich ende rustich alsulcken waere als zy van doene hebben. Daer omme midts datse niet soeckende en zijn tgheclanck vanden gelde, noch gheltghierich en zijn, soo leven zy onder malcanderen eendrachtich, sonder haet ende nijdt, oft eenighen oproer te maecken, ende handelen met den anderen sonder eenich bedrogh, want zy en soecken gheenen grooten schat ende rijckdom te vergaderen, dan alleene te leven sonder armoede oft ghebreck te hebben. ![]() (Uit De wonderlijcke Historie vande Noordersche Landen, bl. 76). | |
Zijn er wezenlijk menschen die boeken koopen?In de ‘Gallipoli memories’, het geestige boek van den Engelschen of Ierschen schrijver Compton Mackenzie, die, tijdens den grooten aanval der geallieerden op Constantinopel, geplaatst was bij den Generalen Staf van Sir Ian Hamilton, lezen we een merkwaardige herinnering van een gesprek met een hooggeplaatst officier van den Indischen geneeskundigen dienst, die hem op de Arcadian, het oorlogschip waarop de bureaux van den Staf waren gevestigd, aansprak terwijl hij met schrijfwerk bezig was: ‘U schrijft, niet waar?’ Hij keek me daarbij bezorgd aan, ik dacht een oogenblik dat hij me den pols wilde voelen. ‘Vertel me dan toch eens, kunt U daar wezenlijk van leven? Ik meen, van het schrijven van romans?’ - Ja, Generaal. - ‘Heel merkwaardig! Woudt U me dan in ernst vertellen dat de menschen zooveel van uw boeken koopen dat ge er van kunt leven?’ - Tot nog toe hebben ze dat gedaan, generaal. - ‘Zoo iets wonderlijks heb ik nog nooit gehoord! Ik kon het niet geloven toen iemand het mij vertelde, en dat U nu hier is op de Arcadian. Daar heb ik nog nooit van gehoord, dat de menschen zooveel boeken zouden koopen. Ik heb nog nooit in mijn leven een boek gekocht. Ja, misschien wel eens aan een spoorwegstation een magazine - misschien op weg naar | |
[pagina 245]
| |
Ierland als ik ging visschen. Ik zou 't nog niet gelooven als U 't me niet zelf hadt verteld!’ ‘En hoe maakt ge nu zoo'n boek. Ga je maar zitten en komt het je dan zoo in de gedachte? Het lijkt misschien een onbescheiden vraag, maar ziet u, ik heb van zoo iets nog nooit gehoord.’ Mijn poging om uit te leggen hoe het schrijven van een boek in zijn werk gaat, interesseerde hem niet zoo sterk, als hij zelf had gedacht. Hij wandelde al weer weg, en ik zag hem nog ernstig het hoofd schudden over zoo iets wonderlijks, dat iemand den kost verdiende met boeken te schrijven. |
|