Personalia
M. Boas
Een kwart eeuw doctor 1905-1930
In den bescheiden kring van familie en goede vrienden heeft de man wiens naam wij hierboven plaatsten, onlangs zijn 25-jarig jubilee gevierd als Doctor in de klassieke letteren. Aan een korte vermelding in het Handelsblad ontleenen wij de volgende feiten.
‘Op 6 Juli 1930 herdenkt dr. M. Boas den dag, dat hij voor 25 jaar aan de Amsterdamsche Universiteit cum laude promoveerde tot doctor in de klassieke letteren op een dissertatie: de Epigrammatis Simonideis. In 1903 reeds was hij, als candidaat in de klassieke letteren, door de Universiteit van Amsterdam met de gouden medaille bekroond voor een ingezonden antwoord op een prijsvraag.
Na eenigen tijd verbonden te zijn geweest aan het gymnasiaal onderwijs is dr. Boas sinds 1914 te Amsterdam gevestigd als privaat-leeraar in de oude talen’.
Wie geen vreemdeling is in de wereld van wetenschap en onderwijs ziet in de nuchtere feiten, hier vermeld, een heel, werkzaam menschenleven geschetst. Het leven van een leeraar is geen leven van kalme rust, dat van een privaat-leeraar, wiens lessen gezocht zijn, is misschien nog zwaarder, zeker nog drukker bezet dan dat van een leeraar met vaste uren aan gymnasium of lyceum. En toch beperkt de werkzaamheid van Boas zich niet tot het geven van lessen.
Naast dit vruchtbare, maar zeer inspannende en tijdroovende werk, heeft hij met buitengewone werkkracht zijne classieke studien bijgehouden en voortgezet, zoodat we hem zonder aarzelen tot onze eerste philologen mogen rekenen. Het is hier de plaats niet, een overzicht te geven van zijn werk; het aantal in druk verschenen studies van zijn hand loopt ver over de honderd. Daartoe behooren Grieksche uitgaven, als Xenophon's Anabasis, die geregeld op naam van den grooten Cobst werd herdrukt met vele afwijkingen van den oorspronkelijken tekst, en die na Boas' bewerking weer tot de goede tekstuitgaven mag worden gerekend. In latere jaren wendde zijne belangstelling zich bij voorkeur tot het Latijn, en wel in het bijzonder tot een auteur die bij het tegenwoordige geslacht weinig bekend is, maar bij onze voorouders geheel op den voorgrond stond, de zedelessen in vers, toegeschreven aan een zekeren Dionysius Cato.
Maar ik voel reeds een verwijtenden blik van Boas, die ons toch zoo duidelijk heeft gemaakt, dat die naam Dionysius den auteur niet toekomt, dat die hem maar door eene vergissing is gegeven. Laten we dus spreken van ‘Cato's zedelessen’. Hoe hoog stelden de besten onzer voorouders dit werk, hoe zeer beijverden de makers van schoolboeken zich, omdat gulden werkje in goede schooluitgaven aan het licht te brengen. Maar een uitgaaf op de hoogte van de wetenschap gebracht, ontbreekt nog; we wachten die met der tijd van Boas. In afwachting van die goede uitgave van dit belangrijke boek, hebben we reeds eene groote reeks studietjes over de Cato-uitgaven, die voor onze kennis van het onderwijs in de vorige eeuwen allerbelangrijkst zijn. Ze raken telkens het grensgebied der philologie en der bibliographie, en het is een groot voorrecht voor Het Boek, dat het deze classiek-bibliographische onderzoekingen sinds ettelijke jaren heeft mogen opnemen. We tellen hem daardoor tot onze trouwe medewerkers, en deelen van harte in de herdenking van zijn 25-jarige doctoraat.
B.