Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 17]
| |
Cato-uitgaven, gedrukt te UpsalaVoor eenige jaren mocht ik van dr. A. Beets o.a. een te Upsala in het begin der 18e eeuw verschenen Cato-uitgave ten geschenke ontvangen, die in meer dan één opzicht merkwaardig is. Blijkt reeds haar zeldzaamheid uit het feit, dat zij in geen enkele Cato-bibliographie geciteerd wordt, en haar eigenaardigheid uit de omstandigheid, dat zij naast den oorspronkelijken Latijnschen text en de dezen vaak vergezellende Grieksche versie - niet van Planudes echter, maar van ScaligerGa naar voetnoot1) -, in gotische letter een nog onbekende Zweedsche metrische vertaling en daarna weer de Duitsche vert. van Martin Opitz, en daarenboven nog een eerder stichtelijkenGa naar voetnoot2) dan philologischen commentaar bevat, haar zonderlingheid vertoont zich hierin, dat het onderhavige exemplaar den indruk maakt van defect te zijn, gelijk dr. Beets er in aanteekende, onder herhaling van de opmerking uit den Catalogus (193 uit het jaar 1893) van Harrassowitz (nr. 393), waaruit hij het ex. veertig jaar geleden verwierf: ‘Schlussblatt fehlt. Sehr seltene Ausgabe’. De schijnbaarheid nu - men veroorlove mij hier vooruit te loopen op het resultaat van mijn onderzoek - van het deze uitgave aanklevend gebrek verleent deze Zweedsche uitgave aanspraak op een bibliographische behandeling in het algemeen, en het wortelen van den Latijnschen text, gelijk dat zich mij openbaarde, in een befaamde Nederlandsche uitgave der 17e eeuw rechtvaardigt de bespreking van deze uitgave en verder van een andere oudere Upsala-er Cato-editie, welke tusschen beide de brug vormde, in dit tijdschrift, dat naast de beschrijving van het Nederlandsche boek zich het relaas van zijn lotgevallen ten doel stelt. | |
[pagina 18]
| |
De nogal uitvoerige, haast breedsprakige titel, waarin helaas het jaartal van uitgave ontbreekt, luidt als volgt: ‘Dionysii Catonis| DISTICHA | De | Moribus ad Filium, | Cum | Lemmatibus SturmiiGa naar voetnoot1) | & | Graeca Versione J. Scaligeri; | Commentariis Illustrata, | Ac in |Academia Upsaliensi | Ann. MDCLXXXI. | Ad disputandum proposita: | Nunc denuo revisa, | Ac | Versione Svecana & Germanica | aucta & in lucem edita | a | Jespero SWEDBERG| Prof. Prim. ac Past. Ups. | Nunc desig. Episc. Scar. | Upsaliae, | Ex officina J.H. Werneri, Reg. Acad. Typogr.’ Hieruit blijkt, dat wij met een vermeerderde editie van een vroegere uitgave te doen hebben, nl. van de dissertatie, waarop Jesper Swedberg in 1681 te Upsala promoveerde; dezelfde datum, ‘Upsal. d. 2. Maji, Ao. MDCLXXXI’, bevindt zich ook onder de uit de eerste editie herhaalde voorrede (praefatio prima)Ga naar voetnoot2), terwijl de nieuwe daar thans aan voorafgaande praefatie (praefatio in Catonis iteratam editionem) evenmin als het boek zelve een dateering draagt. Volgens een aanteekening van een der bezittersGa naar voetnoot3) van het boek, zal de verschijning in 1703 (met een vraagteeken) gesteld moeten worden; wellicht is men hierbij afgegaan op de vermelding van de hooge functie, die Swedberg bij de hernieuwde uitgave weldra zou aanvaarden: (‘nunc desig(nato) episc(opo) Scar(aburgensi)Ga naar voetnoot4)’. Dat deze dateering nauwkeurig is, wordt mij door een - beneden nader te vermelden - inlichting bevestigd, het vraagteeken is zelfs overbodig. Over den persoon van Swedberg kan ik niets naders meedeelenGa naar voetnoot5), daar in het Svenskt Biografiskt Lexikon, waarvan in 1931 het 10e deel is verschenen, zelfs de letter D nog niet voltooid is. Van den oorspronkelijken druk bevindt zich een ex. te Upsala, een tweede ex. zal men - blijkens dezelfde bovenbedoelde inlichting - bezwaarlijk elders kunnen vindenGa naar voetnoot6). De tweede druk, tot welker bespreking wij thans over- | |
[pagina 19]
| |
gaan, is eveneens zeldzaam, maar een unicum is het onderhavige ex. niet. Brengen wij eerst de technische inrichting van het boek ter sprake. Het bevat 8 ongen. + 280 gen. pag. De eigenlijke text eindigt op p. 258. De pag. 259-275 worden gevuld met den index, die door een groot bloemvignet wordt afgesloten. De overige pag. 276-280 bevatten teksten, die met den inhoud van het boek in geen verband staan en blijkbaar ten doel hebben gehad de overschietende pagina's te vullen: een Zweedsche berijming van Predik. cap. 12Ga naar voetnoot1) en Sirach c. 23 (beide in got. type), daarna een klein slotvignet. Maar hiermede is schijnbaar het boek niet ten einde. Immers hieronder staat een custode in lat. lettertype: ‘Demoph.’ Hebben wij dus te doen met een onvolledig exemplaar, waarin oorspronkelijk na p. 280 de Latijnsche text van de spreuken van Demophilus volgde? Wat zijn de spreuken van den zgn. Demophilus? Het is noodig eerst hierop even in te gaan. In de philologische literatuur der 17e -19e eeuw verstaat men daaronder een reeks Grieksche gelijkenissen (homoeomata, similitudines), 59 en het geheel, gericht tot zekeren Asclepiades, beginnend met de spreuk - ik geef hier gemakshalve de reeds sinds de editio princeps van L. Holsten, Rome 1638, er mee vergezeld gaande versio Latina - adulatio pictae armaturae similis est, ideoque oblectamentum quidem affert, sed usum nullum praebet. Talrijk zijn de uitgaven van de als gulden boekske beschouwde verzameling. In wetenschappelijken zin zijn de zgn. Demophilus-spreuken een onderdeel eener grootere, uit allerhand fragmenten op te bouwen collectie, welker reconstructie, op grond van het volledige handschriftelijke materiaal, voorafgegaan door een geschiedenis en critiek der op slechts één handschrift berustende editio princeps, der verdere uitgaven en der versies, het voorbeeldige werk is van den in 1925 overleden Bonner professor Anton Elter, met wien ik vele jaren persoonlijk bevriend ben geweest: ‘Gnomica homoeomata (des Socrates Plutarch Demophilus Demonax Aristonymus u.a.)’, in een reeks | |
[pagina 20]
| |
Programme der Bonner Universität (5 stuks, 1900-1904). Wat in de verzamelwerken van Orelli Opusc. Gr. Sent. I (1819) p. 1 vgg., Mullach Fragm. Philos. Gr. I (1857) p. 484 vgg. voorkomt, is niets anders dan een verouderde uitgave van den Demophilus alleen. Heeft Swedberg met deze spreuken eenige relatie gehad? Zeer zeker. Niet alleen citeert hij in zijn commentaar de Similitudines een enkel maalGa naar voetnoot1), maar hij heeft er ook, kort na zijn dissertatie, een uitgave - of liever een nadruk - van bezorgd, gelijk Elter II p. III meedeelt: ‘Demophili Similitudines, seu vitae curatio ex Pythagoreis. Eiusdemque Sententiae Pythagoricae. Cum versione et Scholiis L. Holstenii. Quas observationibus moralibus illustravit Iesperus Swedberg Cuprimontanus, Stockholmiae 1682’, aan koning Karel XI opgedragen. (144 p., de homoea, voor wier text op zich zelf niet meer dan een viertal pagina's voldoende ruimte zouden bieden, namen alleen 78 p.Ga naar voetnoot2), bovendien nog 15 p. index in beslag). Nu de vraag: ontbreken nu aan mijn exemplaar eenige pagina's, waarop Swedberg den enkelen Demophilus-text had afgedrukt? Ik voeg hierbij, dat de indruk, dat iets in mijn ex. althans na p. 280 weggesneden is, versterkt wordt - en hierop berustte blijkbaar de notitie van den catalogus van Harrassowitz - door de omstandigheid, dat er na p. 280 een smalle overgebleven rand van een weggesneden blad aanwezig is. Maar - laat ik dit er dadelijk bijvoegen - van wegsnijding van een ‘Schlussblatt’ is geen sprake, wat verwijderd is, is niets anders dan het schutblad. Slechts de toestand van een ander ex. kon hier opheldering brengen. Door bemiddeling van een mijner vrienden stond mij een inlichting ten dienste, verstrekt door een der bibliothecarissen der Univ. Bibl. te Upsala, den heer Sven Ågren. Het ex. dezer Univ. Bibl. bevat evenals het mijne 280 p., en daarin is de custode - men is er eerst door mijn vraag op opmerkzaam geworden - door een strookje overplakt, eerst toen men de plek tegen het licht hield, kwam de custode voor den dag. In een derde ex., waarop Geerebaert mijn aandacht vestigde, in de Kon. Bibl. te Brussel, staat de custode nog in volle glorie, de band van dit exemplaar is | |
[pagina 21]
| |
modern, niet oorspronkelijk, zooals die van het mijne (omtrent dien van het Upsal. ex. ben ik niet ingelicht). Trouwens als men aan de katerneering van het boek de aandacht schenkt, blijkt ten overvloede, dat het boek compleet is. Het bestaat nl. uit: 1) een halve ongeletterde en ongepagineerde katern, die titel en de beide praefaties bevat, 2) A-Q, 16 geheele katernen, 256 pag., 3) 3 halve katernen, R: p. 257-264 (op p. 259 begint de index), S: p. 265-272, T: 273-280. De index eindigt p. 275, p. 276-280 zijn met de beide bijbelsche texten in de Zweedsche taal opgevuld. Men heeft dus aan het slot heel voorzichtig gewerkt met halve katernen; voor het geval er meer blanco pagina's overbleven, dan waarop men gerekend had, hield men de Demophilus-spreuken, wier Latijnschen text Swedberg bij de hand had, in petto. Achteraf bleek het niet noodig daarvan gebruik te maken, doch bij de correctie heeft men vergeten de custode te verwijderen. Waarom in mijn ex. het schutblad is weggesneden, is niet te bevroeden. Soms om het boek inderdaad den indruk van een incompleet ex. te doen maken? In de verbinding van de zgn. Demophilus-spreuken met den Cato staat Swedberg niet alleen. Een latere ‘bewonderaar der oude gnomologische literatuur’, J.M. Fleischner, ook een geestelijke, deed in 1822 in een geheel vergeten - door Elter II p. 124 geciteerd - Unterhaltungsblatt een bloemlezing uit de Demophilus-spreuken en ook ‘die Sittensprüche und Lebensregeln des Dionysius Kato’ verschijnen, daarna in 1827 in een afzonderlijk boekje ‘Des Demophilos pythagoreische Vergleichungen oder Lebensarznei usw.’, Nürnb. 1827, en in 1832 eveneens in een afzonderlijk boekje - waarvan ik zelf een ex. bezit -: ‘Dionys. Cat. Dist. de Mor. Libri IV. -. Des Dionysius Kato vier Bücher moralischer Doppelverse. In teutscher UibersetzungGa naar voetnoot1). ....Nördlingen 1832’. Op pag. VIII spreekt hij over zijn voorafgaande bemoeienis ‘mit alten Gnomikern’ (nl. den zgn. Demophilus). Nu de inhoud. De commentaar staat geheel op zich zelf, d.w.z. sluit zich niet aan bij vroegere commentaren - al heeft hij Erasmus en Scaliger wel gekendGa naar voetnoot2) -, en evenmin hebben de volgende commentatoren van hem notitie genomen. Ik zou dezen commentaar als een stichtelijken willen kenschetsen, een, waarin men voelt, dat niet een philoloog aan het woord is, maar een theoloog, | |
[pagina 22]
| |
die van een bepaalden vastliggenden en vastgestelden text uitgaande - over diens kwaliteit zullen wij beneden nader spreken - den lezer opbouwt in de in den text vervatte hem dierbare gedachte. Zou ik een term voor dezen commentaar moeten bedenken, ik zou geen beteren weten dan dien Swedberg zelf op het titelblad van zijn Demophilus heeft gebezigd: observationes morales. Men voelt zich verplaatst in de breedsprakige redenaties, die de middeleeuwsche commentatorenGa naar voetnoot1) op en om den Cato hebben opgetrokken. Iedere spreuk wordt met talrijke citaten uit andere auteurs geillustreerd, ook van langvergeten tijdgenooten, wier werken in ons vreemde afkortingen worden aangehaald; meermalen ontmoet men den naam van den Zweedschen geleerde Joh. Schefferus (zie ben.). Bij de niet al te verheffende gedachte van het dist. I. 11 dilige sic alios, ut sis tibi carus amicus: sic bonus esto bonis, ne te mala damna sequantur wordt den lezer een geval van toepassing uit de Zweedsche geschiedenis geboden: exemplum hujus rei illustre dedit patria nostra Henricum Wrede, qui cum suae vitae profusione Carolum IX. e manu hostium eripuit, factusque est magni hominis et magnae rei merces. Of bij III. 18 (tegenw. 17) quod merito pateris, patienter perfer id ipsumGa naar voetnoot2), quumque reus tibi sis, ipsum te iudice damna lezen wij Ol. Skotkonung assulas ex baculo die Sabbati conscissas manui impositas suae accendit igni, ratus delictum ita esse expiandum (met verwijzing naar Scheffer, Mem. Svet. gent. 18,5). In zoo'n kader past ook de veeltaligheid van den libellus aureus. Men was niet tevreden met den enkelen, oorspronkelijken text van het gecanoniseerde boekje, men wilde het geestelijk bezit, dat het opleverde, in zekeren zin uitbreiden, zoo is de in de 16e eeuw in zwang gerakende gewoonte om met het Latijn de Grieksche versie van Planudes te verbindenGa naar voetnoot3) te begrijpen; een tijdgenootGa naar voetnoot4) van Swedberg, doet een stap tot den Cato τρίγλωττος (Lat. Gr. [Scal.] en Duitsch [Opitz]), en bij hem zelven treedt nu de viertalige Cato op (Lat. | |
[pagina 23]
| |
Gr. Zweedsch en Duitsch). Nog later, in de 18e eeuw, zullen wij de zestalige ontmoeten, die een zeventalige had willen zijnGa naar voetnoot1). Wij zeiden, dat Swedberg van een vasten, onwrikbaren text uitgaat. Welke is dit? Hierbij moeten wij één zaak vooropstellen. Al deze zooveelste-handseditoren vormen hun text niet naar de handschriften of overwegen dezen niet van alle kanten op grond van overgeleverd materiaal, maar nemen een bepaalde uitgave tot grondslag, gebruiken deze als drukproef, en lasschen hoogstens hier en daar, een aan andere edities ontleende of op eigen gissing berustende lezing in en brengen zoo een miscellaantext tot stand. Vragen wij dus, welken text hanteert Swedberg, zoo beteekent deze vraag niet veel anders dan: welke editie heeft hem tot grondslag oftewel drukproef gediend? Haar beantwoording zal ons tot het blootleggen van een onvermoeden verbindingsdraad voeren. Wie gewapend met de kennis der hoofdkenmerken der prominente Cato-edities Swedbergs text, omtrent welks oorsprong hij zelf geen uitsluitsel geeft, monstert, ontwaart alras te midden van de divergeerende types der lezingen als ondergrond den veelverbreiden, haast gecanoniseerden, text der tweede editie van Scaliger (Parijs 1605)Ga naar voetnoot2): de lezer vergunne mij, dat ik hier - en ook aanstonds bij soortgelijke beschouwingen - mijn stellingen niet haarfijn demonstreer, maar aanneem, dat men mij wel op mijn woord zal willen gelooven. In welke uitgave nu trof hij dien ScaligerGa naar voetnoot2)-text aan, vragen wij verder. Men zou in de eerste plaats kunnen denken aan een uitgave, die Swedberg ongetwijfeld in handen heeft gehad, den begeleidenden Latijnschen text van de Duitsche vertaling | |
[pagina 24]
| |
van Martin Opitz, welke hij als vierde zijner Catotexten reproduceert (uitgeg. te Amsterdam 1646 in diens Opera Poetica p. 301 vgg.). Immers ook Opitz' Lat. textGa naar voetnoot1) vertoont den Scal.2-text als ondergrond. Maar een nauwkeurige vergelijking tusschen den text van Opitz en dien van Swedberg brengt nog ongeveer 40 text-verschillen - orthographica daargelaten - aan het licht, al staat daar tegenover, dat Swedb. een paar 2 voor Opitz' karakteristieke lezingen vertoont. Al moge Swedb. dus van Opitz' editie partij getrokken hebben, er blijft bij alle betrekkelijke eenvormigheid toch voor de keuze van een anderen Scal.2-text als grondslag nog speelruimte over. Hier komt ons nu, zooals in dergelijke gevallen wel meer gebeurt, een mechanische fout - hetzij van een uitgever hetzij van een zetter - te hulp. In dist. II. 8 luidt de 1e hexameter: nolo putes pravos homines peccata lucrari, maar Swedberg heeft de grammatisch zoowel als metrisch onmogelijke lezing noli putes etc., blijkbaar een mechanische vergissing, welke of door het gelijkluidende begin van eenige hexameters (I. 27, 1 noli homines etc., II 20, 1 noli tu etc., IV 3, 2 noli fortunam etc.), of het op talrijke andere plaatsen (minstens 25 maal) midden in of aan het slot van den hexameter voorkomende noli teweeggebracht is. Maar op rekening van Swedb. is zij niet te stellen, erger is, dat hij haar klakkeloos uit een andere editie heeft overgenomen. De verkeerde lezing noli putes is mij nog uit slechts één bron bekend: het treft, dat deze een uitgave van den Scal.Ga naar voetnoot2)-text is, en het is zeker niet toevallig, dat deze editie te Upsala gedrukt is. Wijst deze coïncidentie, gevoegd bij de omstandigheid, dat deze Upsalaer-uitgave van den vaak door Swedb. aangehaalden Schefferus afkomstig is, er niet op, dat wij in de opsporing van den | |
[pagina 25]
| |
door Swedb. als grondslag voor zijn textvorm gebezigde Catouitgave op den goeden weg zijn?Ga naar voetnoot1) Laten wij ons, alvorens ons met Swedbergs editie verder te bemoeien, eerst bezighouden met de editie van Joh. Scheffer, Upsala 1669. Het is niet de eerste keer, dat ik deze ter sprake breng. Ik vermeldde haar reeds in een mijner oudste Catostukken, dat over de [zgn.] Cato-editie van Scriverius handelde, in den voorganger van dit Tijdschrift, in het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen IX, 1911 p. 25 n. 4, immers van de [zgn.] Scriverius-editie (Leiden 1635, Amst. 1646) is zij een nadruk, met dit verschil, dat zij datgene, wat, volgens mijn later onderzoek (‘Scriverius- en de Cato-editie van 1635’ in Het Boek XV. 1926 p. 321-338), de kern van deze editie uitmaakt, de dissertatio van Boxhorn over Cato en den opdrachtsbrief daarvan aan Jan Bodecheer Benning d. 1 Jan. 1636, weglaat. Dat Scheffer de dissertatio, met welker strekking - Cato zou Christen geweest zijn - hij het niet eens was, niet voor herdruk in aanmerking deed komen, is begrijpelijk; hoe hij er toe kwam een zoo zeldzame editie als de [zgn.] ed. van Scriverius over te drukken, bleef tot dusver een onbeantwoorde vraag. Joh. Schefferus (1621-1679), afkomstig uit Straatsburg, later prof. te Upsala, heeft den Cato niet als afzonderlijk geschrift uitgegeven, maar vereenigd met den nadruk van twee geschriften betreffende de Characteres van Theophrastus, de Theophrastus-editie (graece el latine) van Casaubonus, en het in aansluiting aan de Characteres vervaardigde Latijnsche geschrift Morum exemplar seu Characteres van Lud. MolinaeusGa naar voetnoot2). Deze Theophrastus-Cato-uitgave is uiterst zeldzaam, en, wat merkwaardiger is, het eenige mij bekende exemplaar bevindt zich sinds enkele jaren op de Amst. Univ. Bibl. (1717 H 23), waarheen het verhuisd is ‘uit de Bibl. van de Doopsgezinde Gemeente bij het Lam en den Toren te Amsterdam’Ga naar voetnoot3), aan welke het, tezamen met een aan- | |
[pagina 26]
| |
tal andere Theophrastus-edities, o.a. eene uit Upsala (thans 1717 H 22) uit het jaar 1708Ga naar voetnoot1), door een Theophrastus-minnaar vele tientallen van jaren geleden geschonken is. De drie gedeelten hebben een gemeenschappelijk titelblad, doch eigen pagineering, de Characteres-ed. van Casaubonus nog een afzonderlijk titelblad. Hier volgt de beschrijving: Theophrasti | Characteres | Ethici. (12 ongen. pag. en p. 1-52) | Ludovici Molinaei | Morum exemplar. (p. 1-88). | Dionysii Catonis | Disticha; | cum | expositione brevi | Erasmi Roterodami; | Versione Graeca Notisque | Josephi Scaligeri, Jul. F. | ut et Publii Syri Mimi | JambiGa naar voetnoot2), | Cum versione Graeca | eiusdem Scaligeri. | Accedit | Cato. Pet. Scriverii (p. 1-148) | Vignet | Upsaliae| Cum regio privilegio | Excudit Henricus Curio S.R.M. & | Acad. Upsal. Bibliop. MDCLXIX. Dat deze schijnbaar anonieme uitgave van Joh. Schefferus afkomstig is, wordt alleen door een praefatio tot den CatoGa naar voetnoot3), van Scheffers hand (2 pag.), bewezen. Zij bevindt zich in het eenige mij bekende ex. echter niet vóór den Cato, maar onmiddellijk na het bovenbeschreven titelblad van het geheele werkje met het opschrift ‘Benivolo Lectori Joannes Schefferus, Argentoratensis S.D.’ en vóór het speciale titelblad van de herhaling van den Theophrastus van Casaubonus. Misschien is deze plaatsing niet uitsluitend aan een vergissing van den binder te danken, zooals een aanteekening van een vroegeren bezitter op pag. 1 van den Cato ons wil doen gelooven. Op de vraag, hoe Schefferus er toe gekomen is juist de uitermate zeldzame zgn. Scriverius-editie van den Cato over te drukken, bleef mij indertijd zoowel het art. over dezen geleerde in Jöchers Gelehrtenlexikon vol. IV. 231 (1751), als dat over hem in de Allg. Deutsche Biogr. XXX. 680 (1890) iedere mogelijkheid tot beantwoording schuldig. Maar de lectuur van de oratie van Mej. dr. P.M. den Hoed (thans Mevr. dr. P.M. Boer-den Hoed) ‘Iets over de | |
[pagina 27]
| |
cultuuraanraking van Nederland met Denemarken en Zweden’ 1929 p. 9 gaf mij den draad in handen en de bron, waarnaar Mevr. den Hoed zoo vriendelijk was mij te verwijzen, E. Wrangels boek over de ‘Betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden, enz.’ 1897 (in de Nederlandsche vertaling van Mevr. Beets-Damsté, Leiden 1901) gaf mij een zee van gegevens. Om kort te gaan: Schefferus heeft (p. 183) tusschen 1630 en 1640Ga naar voetnoot1) in Leiden gestudeerd onder Boxhorn, geen wonder, dat hij de Cato-editie, waarmede Boxhorns naam verbonden isGa naar voetnoot2) en die in de Leidsche geleerdenwereld van dien tijd opzien moet gebaard hebben (zie Het Boek XV, 1926 p. 326 en 328), zich toen heeft aangeschaft, naar Zweden heeft meegenomen en haar - de zeer zeldzame - in zijn Cato-editie heeft overgedrukt. Dat hij het speciaal eigen werk van Boxhorn, op de persoonlijke bekendheid met wien hij zich in zijn voorrede laat voorstaan (‘nec privatim etiam ignotus nobis’), wegens zijn afwijkende opvatting niet voor een herdruk in aanmerking deed komen, doet aan het feit zelf, de herhaling der zgn. Scriverius-ed., niet af. Bij Wrangel (p. 324 n. 1 in de vert. van Mevr. Beets) wordt zelfs de ons thans bezighoudende Theophrastus-Cato van Scheffer vermeld, de eenige plaats, waar ik tot dusver in de geheele literatuur er van gewag vind gemaakt. Wrangel gaat echter te ver, wanneer hij de specialiseering van al de onderdeden van het boek en de vermelding er in van Nederlandsche geleerden, Erasmus, Scriverius, D. Heinsius etc., op de cultuuraanraking, om met Mevr. den Hoed te spreken, terugvoert. Immers het is Wrangel ontgaan, dat het geheele Catogedeelte een letterlijke nadruk is uit de zgn. Scriverius-ed. van 1635 en dat in deze uitgave op zijn beurt het eerste gedeelte, dat aan de met Boxhorns en met Scriverius' naam verbonden gedeelten voorafgaatGa naar voetnoot3), een letterlijke zeker wel door Boxhorn bewerkstelligdeGa naar voetnoot4) nadruk is van een Leidsche Catouitg. van 1626Ga naar voetnoot5), waarin de tweede Scaliger- | |
[pagina 28]
| |
editieGa naar voetnoot1) (Lat. text, Gr. vert. van Scaliger en vele andere stukken) samengesmolten was met de expositio van Erasmus, voorzien van zelfstandige inhoudslemmataGa naar voetnoot2). Zelfs het gedicht van Dan. Heinsius op Scaligers vertaling van Cato heeft Scheffer kant en klaar uit de ed. 1635 (1626) overgenomen, waar het staat op pag. 132 (zie D. Heinsii Poemata Lat. et Graeca, Amst. 1649 p. 588); hoogstens heeft hij in aansluiting hieraan nu ook Heinsius' Grieksch gedicht op Theophrastus (te vinden in de Poemata p. 527) op de verso-zijde van het eigen titelblad van den Theophrastus ingelaschtGa naar voetnoot3). Dit is in dit boek het eenige symptoom, behalve het gebruik der ed. 1635 zelve, van zijn relatie met de Nederlanders. Laten wij vooral niet vergeten, dat Schefferus, hoe hoog zijn verdiensten als schepper der Zweedsche taalwetenschap mogen zijn aan te slaan, als zelfstandig klassiek-philoloog niet zoo heel veel beteekend heeft. Hebben wij dus de lijnen uitgestippeld, die Schefferus' Cato (Upsala 1669) met ons land verbinden - de Leidsche Cato-uitg. van 1626, de herhaling daarvan vermeerderd met de verhandeling van Boxhorn en de textrecensie van Scriverius in 1635 -, door het spoor, dat wij vonden, omtrent de afhankelijkheid op haar beurt van Swedbergs (Upsala [1703]) uitgave van Schefferus' editie, kunnen wij de stippellijn nog verder doortrekken. De bij Swedb. aangetroffene mechanische afwijking in II. 8 van den normalen text, noli putes, gaat inderdaad terug op den nadruk van Schefferus, terwijl zij noch in de Leidsche-ed. van 1626, noch in de oorspronkelijke zgn. Scriverius-ed. van 1635, noch in haar Amsterdamschen nadruk van 1646Ga naar voetnoot4) voorkomt. Swedbergs text was in hoofdzaak een repliek van de aan de Leidsche ed. van 1626 weer - op één enkele afwijking naGa naar voetnoot5) - ten grondslag liggende 2e Scaliger-uitgave van 1605. Wij begrijpen nu ook, waarom hij juist de Grieksche vertaling van Scaliger en niet de veelgedrukte van Planudes na den Latijnsche text heeft gereproduceerd: Scaliger | |
[pagina 29]
| |
heeft zijn Lat. text eigenlijk gepubliceerd ter wille van zijn eigen Grieksche vertalingGa naar voetnoot1). In hoeverre Swedbergs text invloed heeft ondergaan van den tweeden Cato, die in de zgn. Scriverius-ed. voorkwam, de Scriverius-recensie, zullen wij beneden zien. Zeggen wij, dat Swedbergs text in hoofdzaak den 2den Scaliger-text weergeeft, dan bedoelen wij daarmede, dat hij op een aantal plaatsen de lezingen van dezen text ten gunste van andere heeft opgeofferd. Er vallen ongeveer een 40 tal afwijkingen van den Scal.2-text te registreeren. Verreweg het grootste deel daarvan - wij schrijven af de paar specifieke lezingen uit de ed. van Opitz overgenomenGa naar voetnoot2), een drietal klaarblijkelijke verschrijvingenGa naar voetnoot3) en de mechanische vergissing herkomstig uit Ups. 1669 - zijn te herkennen als lezingen van den eersten Scaliger-text; die dikwijls, maar volstrekt niet altijd, in dezelfde gevallen ook bij Opitz gevonden wordt. Daar deze Scal.1-text uitsluitend bewaard is in Scaligers Leidsche editie van 1598Ga naar voetnoot4), moeten wij dus aannemen, dat Swedberg ook deze editie tot zijn beschikking gehad heeft. Zoowel deze ed. (1598) als Opitz had hem kunnen behoeden voor herhaling der mechanische fout der ed. 1669, en niet alleen deze beide ed., maar ook de Scriverius-recensieGa naar voetnoot5), die in de ed. 1635 achter den Scal.2-text, als nieuwe ed. van den Cato, was opgenomen. Heeft Swedberg in dezen Scriverius-text een blik geworpen? Door de aanneming van het gebruik van de ed. 1598 en door de aanwijzing van enkele andere afwijkingen van kleine sfeer, zijn echter de textstroomingen, die in ed. van Swedberg samenvloeien, niet geheel en al opgehelderd. Er is een spreuk (IV. 47), waarin - summierlijkGa naar voetnoot6) - verkondigd wordt, dat wie een echtgenoote heeft zich hoeden moet voor een vriend, die eigenlijk geen vriend is of blijkt te wezen (inimicum nomen amici): anders loopt vermogen en goede naam gevaar. Swedberg zou geen moraliseerend theoloog geweest zijn, als hij niet hier achter een andere gedachte gespeurd | |
[pagina 30]
| |
had: er zou niet sprake zijn van een amicus, maar van een amica; en hij vermeit zich er in den leering en stichting zoekenden lezer de verschillende gedaanten der amicae op te sommen, welke de dichter uit deferentie voor zijn zoon niet bij haar waren naam zou hebben willen noemen. Edoch. ondanks zijn verzekering ‘amicae] ita edidimus’, wagen wij toch een vleugje van twijfel aan de oorspronkelijkheid der - overigens mislukte1 - gissing te ontsteken, in verband met de omstandigheid, dat Scriverius haar reeds in zijn castigatio - d.w.z. gereinigde text - had te berde gebracht. Dat Swedb. op een 13 tal andere plaatsen, waar hij van de ed. 1669 (Scal.2) afwijkt, met Scriverius overeenstemt 2, zou niet voor gebruikmaking van de Scriverius-ed. behoeven te pleiten, daar ook Scriverius naast elementen uit Scal.2 er ook uit Scal.Ga naar voetnoot1) heeft opgenomen; evenwel de gelijktijdige aanwezigheid van amicae i.p.v. amici bij Swedb. en bij Scriverius, wiens recensie hij in handen heeft gehad, wekt onze achterdocht ten aanzien van zijn wetenschappelijke eerlijkheid. Moge dus de schim van Swedberg over deze aanduiding eener vermoedelijke toeeigening van eens andermans geestelijken eigendom niet ontsticht zijn: wij behoefden haar ten bewijze, dat uit de Ups.-ed. 1669 ook de Scriverius-recensie naast den daaraan ontleenden Scal.Ga naar voetnoot2) text eenerzijds, en naast de Scal.1 ed. 1598 en den text van Opitz anderzijds, tot den opbouw van zijn Cato-text een steentje heeft geleverd. Maar hiermede is Swedbergs arsenaal nog niet uitgeput. Ook nog een vierde Cato-editie - zoo niet meerGa naar voetnoot3) - moet hij in ieder geval geraadpleegd hebben. De korte inhoudsopgaven (lemmata), waarvan bij hem de disticha voorzien zijn, verschillen namelijk van die, welke in de ed. Ups. 1669, voortgeplant uit de Leidsche van 1626, te vinden zijn: bij hem treft men aan de zgn. lemmata SturmianaGa naar voetnoot4), ook op zijn titelblad als bijzondere aantrekkelijkheid zijner uitgave vermeld, die door den Straatsburger paedagoog | |
[pagina 31]
| |
Joh. Sturm (1507-1589)1 het eerst ten behoeve van zijn Cato-editie (1565) geformuleerd zijn, en later door andere Cato-uitgevers zijn overgenomen. Omtrent de qualiteit der editie, die hem de lemmata Sturmiana, waaraan hij boven de Leidsche lemmata de voorkeur gaf, verschafte, kan een gissing gewaagd worden in verband met den buitengewoon zeldzamen textvorm, waarin hij den tweeden hexameter van IV. 12, in afwijking zoowel van Scal.2 als van Scal.Ga naar voetnoot1), Scriv. en Opitz bood: fac sapias animo poteris sic fortis haberi (terwijl de vulg., ook door Scal. etc. geboden, luidt fac sapias, sic tu poteris vir fortis haberi). De oorsprong van deze lezing is in een schrijver-reminiscentieGa naar voetnoot2) te zoeken: een copist, die IV. 18, 1 cum sapias animo en IV. 17, 2 fac fugias animo in zijn hoofd had, schreef hier reeds bij voorbaat fac sapias animo, en deze lezing is in jonge handschriften bewaard en daaruit gedrukt in de veel verbreide incunabel met den commentaar, waarvan het begin luidt Summi deus largitor premii (vgl. Phil. Wochenschr. 48, 1928 p. 724 vgg.)Ga naar voetnoot3), doch in den vorm fac sapias animo, poteris vir fortis haberi, waarin door het overtollige animo de oorspronkelijke woorden sic tu verdreven zijn. Wat bij Swedb. staat, is een hybriede lezing: f.s. animo, poteris sic f.h., klaarblijkelijk een halve correctie van een uitgever op grond van de lezing van de incunabel. Maar van hem zelven is zij niet: zij wordt slechts eenmaal geciteerd en wel uit de zeldzame Tremoniensis (Dortmunder uitg.) uit het jaar 1592, bezorgd door Arnoldus WesthoviusGa naar voetnoot4). Deze uitg. zelf heb ik nimmer gezien, wat wij omtrent haar weten danken wij aan Arntzenius, die van de zeldzame editie een exemplaar in handen heeft gehad, en het zelfs noodig vond dengene te noemen, die hem het ex. ter leen verschafteGa naar voetnoot5). Wanneer wij nu bedenken, dat ook een andere zeldzame lezing bij | |
[pagina 32]
| |
Swedb. - de laatste die wij niet uit de bovengenoemde bronnen konden afleiden - brev. sent. 46 parentes patienter vince (tegenover parentes patientia vince, Sc.1 en Sc.2, ook Opitz) 1 eveneens in de incunabel Summa etc. voorkomt, dan is het waarschijnlijk, dat ook deze lezing uit dezelfde bron gevloeid is als fac sapias animo. Daar nu uitdrukkelijk door Arntzenius op de aanwezigheid der lemmata Sturmiana in de Tremoniensis gewezen wordt, mogen wij dus de veronderstelling wagen, dat bij Swedberg zoowel de lemmata Sturmiana als de beide genoemde afweegsche lezingen afkomstig zijn of uit de zeldzame Tremoniensis zelve of uit een daarvan weer afhankelijke editie. In hoeverre Swedbergs materiaal de grenzen van de uit de vier genoemde edities (Ups. 1669, Scal.Ga naar voetnoot1) 1598, Opitz 1646 en de niet definitief aan te wijzen, met de Tremoniensis verwante, ed.) herkomstige textbestanddeelen overschreed, is, daar zijn LatijnscheGa naar voetnoot2) text van ons geen verdere ophelderingen vergt, niet te zeggen. De analyseering van de elementen in Swedbergs Catotext moge weer eens bevestigd hebben, hoezeer de oude edities, tenzij de editoren over eigen handschriftelijk materiaal beschikten, geheel verankerd liggen in het, soms verre, verleden. Eeuwen achtereen heerschte de voorstelling, waarin eerst omstreeks 1850 een kentering is ingetreden, maar die men zelfs thans nog bij ongeschoolde philologen gehandhaafd vindt, alsof die oude edities onaantastbare orakeltaal spraken en haar lezingen, welker optreden inderdaad aan onwillekeurige omstandigheden en willekeurige invloeden onderhevig was geweest, onvoorwaardelijk vertrouwen verdienden. Veelal zullen de editoren zelf, zooals in Swedbergs geval ten aanzien van de incunabel Summi deus largitor premii, zich niet de verbindingslijnen bewust geweest zijn, soms zullen zij handig de hun bekende betrekkingen hebben weten te bemantelen, gelijk Swedberg deed ten opzichte van de thans opgespoorde, uit ons land herkomstige, grondslagen zijner editie, waarin wij een uiting hebben te zien van de cultuuraanraking tusschen Nederland en Zweden: daarom was, naast de vastlegging van zijn Upsalasche editie en van de eveneens aldaar verschenen editie van 1669, een schifting der bestanddeelen van zijn text noodzakelijk. Amsterdam, Juli 1933. M. Boas |
|