Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 119]
| |
Jan Baptist Houwaert en Willem van OranjeEen presentexemplaar?De tentoonstelling, door de Rotterdamsche Gemeentebibliotheek ingericht ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest der geboorte van Prins Willem van Oranje, heeft haar talrijke bezoekers het bestaan van een boekje onthuld, dat merkwaardig genoeg is om ook in ruimer kring bekend gemaakt te worden. Onder de vele werken van J.B. Houwaert, Consiellier ende Meester Ordinaris vande Rekeninghen ons Heeren des Conincx in Brabant, is er, zooals bekend, een partijtje, bizonder van maaksel en bedoeling: het zijn zijn declaraties en beschrijvingen van de triumphelijcke inkomsten van Aartshertog Matthias (Januari 1578), van Willem van Oranje (Sept. 1578), van Alexander van Parma (Dec. 1585), van Prins Ernst (1593) en van Albert en Isabella (1599) te Brussel, met zijn moralisaties, tragedien, comedien en tafelspelen ter opluistering dezer feestelijkheden geschreven. Deze verschillende opera zijn gedrukt, behalve dat ter eere van den Hertog van Parma: daarvan kennen wij alleen een geschreven exemplaar, dat in 1723 in 't bezit kwam van den bekenden Engelschen boekenliefhebber Lord Harley, en in 1753 met diens geheele bibliotheek aan het British Museum overging, waar het als Harl. 2419 bekend staatGa naar voetnoot1). Edoch, dat is geen gewoon handschrift, geen kopij voor den drukker, maar een zeer fraai, kunstig gecalligrafeerd en verguld op perkament, wat in die jaren, afgezien van de adelbrieven, al een heele zeldzaamheid was. Alles wijst er op, dat dit boek met | |
[pagina 120]
| |
een aparte bedoeling vervaardigd werd, dat het nl. dienen moest om aan een of andere hooge personage te worden aangeboden, en aangezien het opent met een opdracht aan Den Hoogh-gheboren, Doorluchtigen Ende Victorieusen Alexander, Prince van Parma, mag men vrijwel als zeker aannemen, dat het voor dezen zelf bestemd is geweest. Over de lotgevallen van het handschrift vóór 1723 is niets bekend.
Niet alleen aan den Hertog van Parma, ook aan Prins Willem van Oranje schijnt Houwaert een dergelijk presentexemplaar toegedacht te hebben. Het boekje, dat op de tentoonstelling der Rotterdamsche bibliotheek voor het eerst na eeuwen weer te zien was, is namelijk een handschrift van Houwaert's Milenus Clachte ouer t' quaet gouuernement van den Romeynen, in 1577, den sesten dach van Nouembre door Plantijn gedrukt, in 1578Ga naar voetnoot1) door Willem Silvius uitgegeven. Het is het eigendom van de Stadsbibliotheek te Bremen, en werd daar in April 1905 bij de onderzoekingen voor de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta ontdekt.
***
Het is een handschrift op zwaar perkament, bestaande uit: één diploma, waarvan het eerste blad tegen het voorplat van den band is geplakt; één blad met een kim; weer een diploma; 18 halve quatemen; een diploma, waarvan het tweede blad tegen het achterplat van den band is geplakt; alles samen 79 bladen, 192/193 mm × 134/135, noch afgeschreven, gefolieerd noch gesigneerd, zonder custoden; nog voorzien van zijn oorspronkelijken band: sterk bordpapieren platten, met karmijnen gedamasceerd fluweel overtrokken; verguld op snee; er zijn vier gele zijden lintjes aan geweest, nu verdwenen. De tekst is als volgt over het handschrift verdeeld: bl. 1a - b, blank. bl. 2a, titel:
Milenǔs clachte oǔcer tqǔaet goǔǔernement
vande Romeynen, die daer brochten in lyen
die ghetroǔwe ondersaten, die ontrent
Danaǔws Riǔiere hǔn meynden bevryen
Een schoon exempel in dees benaǔde tyen
Ghestelt by Jan Baptista
Hoǔwaert
Brǔxellencis
| |
[pagina *8]
| |
![]() | |
[pagina 121]
| |
bl. 2b, 3a, blank. bl. 3b - 5a, opdracht aan Prins Willem van Oranje, met dit opschrift: Den doorluchtighen wysen ende hoochgheboren Heer Wilhem byder gracien Gods Prince van Oraingnen, Graue van Nassou, heere ende Baron van Breda, van Diest (sic) ect. Goǔǔerneǔr ende Capiteyn generael ouer Hollant, Zeelant, Westvrieslant ende Vǔytrecht ect, Salǔyt ende dilectie;
bl. 5b, blank; bl. 6a - 29b, de tekst van Milenus clachte, zonder nieuw opschrift; bl. 30a, blank; bl. 30b - 39b: de Wtsprake vanden gheleerden Ambassadeur, Die vanden Hebreen was ghesonden Aenden Romeynen, zonder opschrift; bl. 39b - 77b:
Hiernaer volghen d'antycke tafereelen
die een Prince in syn Palleys behoort te hangen
en die hy in plaetse van precieuse Juweelen
In grooter weerden behoort t' ontfangen.
bl. 78 en 79 blank. Het geheele handschrift is door een ‘kunstenaar met de pen’ niet geschreven, maar geteekend, gecalligrafeerd, met een vastheid van hand en stijl die geen enkel oogenblik verslapping of inzinking verraadt. De kunstenaar heeft met verschillende schriftsoorten gewerkt. Het zou ijdel vertoon lijken daaromtrent hier in détails te treden; laten we ons dus bepalen tot de vermelding, dat hij in hoofdzaak drie schrijftypen gebruikt heeft: gothisch, het ‘caractère de civilité’ en de romein, maar elk met zijn verschillende varianten, alles in verschillende grootte en zwaarte. Het grootste gedeelte van het handschrift is in civilité geschreven; bld. 30b - 39b, 54a - 55a, 68a - b, 75a, 75b onderschrift, 76 opschrift, 77a - b zijn in romein; bll. 42a - 43b, 48b - 51b, 55b, opschrift, 56b opschrift, 60b, 62b, 63a, 64b, 66b, opschrift, 70b - 72b' 76a zijn romein cursief, ‘italica’, zooals het toen heette (en in Frankrijk immers nog). De opschriften op bll. 54b en 76b zijn zoogenaamd gebroken cursief; dat op bl. 62b en een strophe op bl. 64a zijn averechts cursief, d.w.z. overhellend naar rechts. De interpunctie omvat: de punt, de komma, het vraagteeken (b.v. bll. 13b, 14a, bl. 17b, 18a), ronde haakjes, aanhalingsteekens | |
[pagina 122]
| |
vóór de rimes riches, het afkappingsteeken. De verkortingen zijn zeldzaam: af en toe het teeken voor de slot-n, b.v. bl. 5a, 13a, 19b, 20a, 20b, 39a, 68a; verder: Het handschrift is verder nog versierd met velerlei kunstige, verwikkelde krullen en ‘interlacements’; met cadellen en andere fraaie hoofdletters, maar vooral met schitterend verguldsel. Het opschrift van de opdracht aan den Prins, de eerste regel van elk gedicht en het slotvers op bl. 77b zijn geheel met goud geschreven. De eerste regel van den titel op bl. 2a en het opschrift van d'Antycke Tafereelen op bl. 39b zijn blanke letters, eerstgenoemde daarenboven verguld. Het is een mooi geheel, des te mooier toen het frisch en nieuw was, waard een man als Willem van Oranje te worden aangeboden. Het is, intusschen, twijfelachtig of dat werkelijk geschied is. Bl. 5b, het blad vóór het begin van Milenus Clachte, en bl. 30a, dat vóór het begin van de Wtsprake vanden gheleerden Ambassadeur der Hebreen, zijn beide blank, terwijl de opschriften van deze twee gedichten ontbreken. Die nu blanke bladen zullen voor die opschriften toch wel bestemd geweest zijn. De blanke letters, waarmee, bl. 39b, het opschrift der Antycke Tafereelen geteekend is, zijn niet, zooals die van den eersten regel op bl. 2a, verguld. Het vermoeden schijnt gewettigd, dat het handschrift niet geheel àf is gewerkt, en dan ook wellicht niet in handen van den Prins is gekomen. Het handschrift voor den Hertog van Parma heeft hetzelfde formaat als dat voor Prins Willem; beide vertoonen dezelfde ordonnantie en dezelfde verscheidenheid van schriften. Uit deze verscheidenheid hoeft men niet te besluiten, dat de handschriften door verschillende handen geschreven zijn. Het ligt voor de hand vooreerst, dat een calligraaf van beroep per definitionem meer dan één schriftsoort kent en beoefent; verder, dat verschillende kopiïsten den arbeid zóó verdeelen, dat elk een afzonderlijk katern voor zijn rekening neemt. In het Bremensche handschrift is dit laatste heelemaal niet het geval: verschillende schriftsoorten ko- | |
[pagina 123]
| |
men herhaaldelijk op dezelfde bladzijde voor; zelfs beginnen d'Antycke Tafereelen midden in een katern. De door Plantijn gedrukte tekst vertoont weinig essentieele verschillen met dien van het handschrift: de meeste verschillen betreffen graphie en spelling, en zijn waarschijnlijk den zetter te wijten of te danken; slechts een enkele maal heeft men met een blijkbaar opzettelijk aangebrachte variante te doen; sommige andere verschillen zijn kennelijke verschrijvingen of vergetelheidjes van den kopiïst. Omgekeerd heeft de uitgave een en ander, dat het handschrift niet hebben kan: al datgene wat des drukkers is, twee houtsneden, culs-de-lampe, encadrementen, fleurons, ‘extract uyt de Privilegie’, impressum; maar ook, op de keerzijde van het titelblad: het wapen van Oranje in koper gesneden, met, er onder gedrukt, zijn spreuk: Ie maintiendray, nassav. Ten fine van een gewenschte vergelijking moge de opdracht aan den Prins hier naar het handschrift afgedrukt worden, ook - aangezien exemplaren van den gedrukten tekst niet talrijk zijnGa naar voetnoot1) - om nog eens te laten zien, welke gevoelens Willem van Oranje bij zijn medewerkers opwekte. Het is alleen niet gemakkelijk te begrijpen, hoe de man, die deze verzen, vol van eerbied en aanhankelijkheid, schreef, weinige jaren later op denzelfden toon den Hertog van Parma kon bezingen en - bewierooken. Hs. bl. 3b.
Den lesten brieff die v hoocheyt my gescreuen ‘heeft
ghenadighe Heere, met haer vrome hant
my een nieu coǔrage ghegheǔen ‘heeft
Om ghedinstigh te blyuen in trouwen constant
ghy noemt my v goed vrint, O Prince vailiant
daer Ick nyet weyrt en ben v dienaer te zyne
Want ghelyck een caff, by eenen Diamant
ben ick by v hoocheyt te ghelycken ten fyne.
Ick danck v hoocheyt vande presentatie
seer hertelyck die zy my liberalyck doet
| |
[pagina 124]
| |
Die ick in danck neme, want tyts variatie
benaǔt ons wel onversinstGa naar voetnoot1) doer teghenspoet
wy hebben ter werelt meer sǔer dan soet
soo wel gheproeft heeft v Excellentie
dwelck sy met eenen stantvastighen moet
Altyt verwonnen heeft met patientie.
Hs. bl. 4a.
V hoogheyt danckt my van myn goede affectie
en vermaent my dat Ick sou blyuen ghehuldigh
dwelck Ick my schame, want onder correctie
ben Ick haer thienduysentmael meer diensten schuldigh
Al en zyn getrou dienaers niet menighfuldigh
Soo sal Ick haer nochtans ghetroǔwe blyuen
Al souwen ander daerom zyn onǔerdǔldigh
Ja, oft al soǔmen my daerom ontlyǔenGa naar voetnoot2).
Tes wel reden dat ick v hoogheyt beminne
Want zy bemint Rechtǔeerdigheyt en Deǔght
en ick ben ghenoegh vanden seluen sinne
Soo ghy doorluchtighe Prince weten meǔght
Ick heb v hoogheyt bemint van in myn Ionghe Jeǔght
en sal haer beminnen zoo langh' ick leǔen ‘sal
Ja als ick om haer peyse, myn herte verheǔght
Dwelck oock eer steruen, dant haer begheuen ‘sal.
Eer sal die Sonne laten haer schynen
Eer sal die zee laten haer ebben en vloeyen
Eer sal die mane, en sterren verdwynen
Eer sullen die verdrooghde boomen groeyen
Eer sullen hun donnoosel lammeren moeyen
die wreede wolǔen te verscheuren opder straten
Dan Ick om hoogheyt oft werelyckeGa naar voetnoot3) goeyen
uwe Excellentie sal verlaten.
Hs. bl. 4b.
Want ick dan ben een oprecht ghetroǔ dienaer
die met hoogheyt, noch goet niet en ben te crincken
hebbick my verstout, dit boeck voor een nieu Jaer
uwe Princelycke Alteze te schincken
Al eest dat myn versen niet soo soet en clincken
| |
[pagina 125]
| |
Als Amphions snaren en dat myn const ‘es blootGa naar voetnoot1)
Soo en twyffel ick nyet, v hoogheyt sal dincken
Al es die ghifte cleyn dat die Jonst ‘es groot
Hoe die lantsaten claghen, weenen, en treǔren
wort in dit boeck claerlyck gededǔceert
Als die landen van vremde goǔǔerneǔren
tirannelyck worden gheperseqǔeert
En hoe die verheǔene waren ghedestitǔeert
tot haerder schanden in Aurelij tyen
En arbitralycken ghecorrigeert
Hy es weyrt ghestraft, die donnoosel bringht in lyen.
Soo Aǔreliǔs die Wetten en Policye
redresseerde in Danuby landoǔwen
soo suldy hier ǔytroeyen die tirannye
O doorluchtighe Graue van Nassouwen
en sult doer v wysheyt, en deǔght vol trouwen
Ouer v vyanden triumpheren ‘noch
en van hier verdryǔen die ons benouwen
En in rusten dees landen doen floreren ‘noch.
Hs. bl. 5a.
Want Ick dit boeck op uwen glorieusenGa naar voetnoot2) name
sal laten vuytgaen salt t'aenghenamer wesen
by die Lantsaten, door v hooghe fame
En al mach uwe hoogheyt ghepresen
Dit in ander talen hebben ghelesen
Soo beǔelet, door v goede gratie
myn heer DalegondeGa naar voetnoot3) om tdrǔcx ghenesen
voor v hoogheyt therlesen voor recreatie.
Hier mede neemt v ghetroǔ dienaer Hoǔwaert
Orloff aen uwer ghenaden Heere
En wenst haer saligheyt gheluck en weluaert
Peys, Triumphe, victorie en Eere
En bidt God dat hy haer hoede van verseere
Met al die haer met Jonstigher herten minnen
| |
[pagina 126]
| |
Die v hoogheyt haten wenst hy te desen keere
houten neusen om datmense wel sou kinnen.
Datǔm te cleyn Venegien byde
Princelycke Stadt van Bruessele
Opden Jaersaǔont. 1576.
Rotterdam. Willem de Vreese ![]() ![]() |
|