Chrysallis. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Chrysallis–
[pagina 113]
| |
DocumentGeorge Eliot
| |
[pagina 114]
| |
standpunt van ‘Flutromans’ af te leiden van Lewes' artikel ‘The Lady Novelists’ (Westminster Review, juli, 1852), loont het de moeite om erop te wijzen dat George Eliot in haar artikel de principes die ze in haar allervroegste kritieken voor de Westminster hanteerde, opnieuw formuleert. In januari 1852 had ze geklaagd dat weinig schrijfsters ‘het subtiele inzicht in gevoel en karakter tonen en de waarheidsgetrouwe tekening van gedrag, die het gebrek aan ruime filosofische opvattingen omtrent mensen en dingen en hun gebrekkige kennis van het leven buiten de salon, goed zouden kunnen maken.’Ga naar eindnoot4. En ze veroordeelde een hele categorie godsdienstige romans omdat ze trachtten een didactisch effect (te bereiken) door een opgeblazen stijl van bespiegeling en door melodramatische episodes, in plaats van het leven getrouw weer te geven, en het op eigen wijze leerzaam te laten zijn, zoals de sterren het zijn op hun manier.’Ga naar eindnoot5. Aan het begin van haar carrière als schrijfster bevestigt ‘Flutromans’ opnieuw de positie die ze lang daarvoor in haar werk als criticus was gaan innemen. ‘Flutromans’ is herdrukt in Nathan Sheppard, The Essays of George Eliot, Complete, in Mrs. S.B. Herrick, Essays and Reviews of George Eliot en in Essays and Uncollected Papers.
Thomas Pinney | |
[pagina 115]
| |
Westminster Review lxvi (October, 1856), 442-461.flutromans door Dames vormen een geslacht met veel soorten, afhankelijk van het soort flutterigheid dat erin overheerst - wuft, saai, kwezelig of schoolmeesterachtig. Maar de grootste klasse van deze romans bestaat uit een mengsel van al deze soorten - een samenraapsel van vrouwelijke dwaasheid, die we de gemoed-en-hoedje soort zullen noemen. De heldin is meestal een erfgename, waarschijnlijk zelf van adel, met misschien een gemene baronet, een vriendelijke hertog en een onweerstaanbare jongere zoon van een markies als vrijers op de voorgrond, een predikant en een dichter smachtend halverwege, en een grote groep ongespecificeerde aanbidders ergens vaag op de achtergrond. Haar ogen en haar geest zijn beide schitterend, haar neus en haar zedelijk gedrag zijn beide vrij van de minste onregelmatigheid; ze heeft een prachtige altstem en een bijzonder goed verstand, ze is onberispelijk godsdienstig, ze danst als een fee en leest de bijbel in de oorspronkelijke talen. Het kan ook zijn dat de heldin geen erfgename is - dat stand en rijkdom de enige dingen zijn die haar ontbreken, maar ze komt zonder mankeren in de hogere kringen terecht, ze smaakt de triomf veel partijen te weigeren en de beste te krijgen, en aan het eind draagt ze een of ander familiejuweel als een soort kroon van gerechtigheid. Lichtmissen bijten zich op de lippen, in machteloze verwarring gebracht door haar slagvaardigheid, of krimpen van berouw door haar standjes, die bij geschikte gelegenheden het niveau van verheven welsprekendheid bereiken. Ze vertoont trouwens een algemene neiging tot het houden van redevoeringen, en 's avonds alleen op haar kamer houdt ze lange geestdriftige betogen. In de gesprekken die zijn weergegeven is ze verbazend welbespraakt, en in de gesprekken die niet zijn opgetekend is ze verbazend geestig. Het wordt duidelijk gemaakt dat ze een diepgaand inzicht heeft waarmee ze dwars door de oppervlakkige theorieën van filosofen heenkijkt, en haar voortreffelijke instinkten zijn een soort wijzerplaat waar mannen hun klokken en horloges maar op gelijk hoeven te zetten en alles zal goed gaan. Naast haar spelen mannen een zeer ondergeschikte rol. Het strekt tot troost dat er af en toe op gezinspeeld wordt dat ze dingen te doen hebben - je wordt | |
[pagina 116]
| |
erdoor aan herinnerd dat de alledaagseGa naar eindnoot6. dingen van de wereld op één of andere manier gewoon doorgaan - maar ogenschijnlijk is de uiteindelijke reden van hun bestaan om de heldin te begeleiden op haar stralende baan door het leven. Ze zien haar op een bal en zijn verblind, op een bloemententoonstelling en ze zijn gefascineerd, op een rijtochtje raken ze betoverd door haar edele rijkunst en in de kerk zijn ze vol ontzag voor de bevallige ernst van haar optreden. Zij is de ideale vrouw wat betreft hart, hoofd en hoedjes. Maar desondanks is het niets bijzonders als ze in eerste instantie met de verkeerde trouwt, en ze heeft verschrikkelijk te lijden van de intriges en het gekonkel van de gemene baronet. Maar zelfs de dood heeft een zacht plaatsje in zijn hart voor zo een toonbeeld van volmaaktheid en herstelt al haar fouten precies op het juiste moment. De gemene baronet wordt gegarandeerd gedood in een duel en de saaie echtgenoot sterft in zijn bed met het verzoek aan zijn vrouw om, als een speciale gunst aan hem, te trouwen met de man van wie ze het meeste houdt, en een briefje aan de vrijer waarin hij hem die prettige regeling meedeelt, heeft hij al weggestuurd. Maar voordat de zaken tot zo een gunstig einde zijn gebracht, worden onze gevoelens op de proef gesteld als we zien hoe onze edele, schone en begaafde heldin vele mauvais moments doormaakt. Maar gelukkig weten we dat ze haar verdriet kan uithuilen in geborduurde zakdoekjes en als ze flauwvalt ligt ze op gestoffeerde meubels van de allerbeste kwaliteit. En wat ze ook mee moge maken, of ze nu uit haar koets geslingerd wordt of kaal geschoren tijdens de koortsen, we weten zeker dat ze er vanaf komt met een teint stralender en lokken overdadiger dan ooit. We mogen tussen haakjes opmerken, dat we van ernstige scrupules verlost zijn door de ontdekking dat flutromans door dames ons zelden ergens anders dan in zeer hoge en deftige kringen binnenvoeren. We hadden ons voorgesteld dat behoeftige vrouwen schrijfster werden, zoals ze gouvernante werden, omdat het voor hen de enige keurige manier was om hun brood te verdienen. In deze veronderstelling verkerend, hadden de gammele grammatica en de onwaarschijnlijkheden van het verhaal iets aandoenlijks voor ons, zoals de bijzonder overbodige speldekussens en de onmogelijke slaapmutsen die door een blinde te koop worden aangeboden. We vonden het wel verve- | |
[pagina 117]
| |
lend spul, maar het was een prettig idee dat het geld diende ter ondersteuning van noodlijdenden, en we maakten ons een voorstelling van eenzame vrouwen die met moeite in hun onderhoud voorzien, of echtgenotes en dochters die zich uit puur heldendom wijden aan het produceren van copij - misschien om de schulden van hun man te betalen of om iets extra's te kunnen kopen voor een zieke vader. In die mening verkerend, deinsden we ervoor terug om de roman van een dame te bekritiseren: haar Engels moge dan gebrekkig zijn, maar, zeiden we tegen onszelf, haar drijfveren zijn onberispelijk. Haar fantasie mag dan niet zo vindingrijk zijn, maar haar geduld is onuitputtelijk. Leeg geschrijf werd geëxcuseerd op grond van een lege maag, en geklets werd geheiligd door tranen. Maar nee! Deze theorie van ons, zoals menige andere aardige theorie, houdt geen stand tegenover de waarneming. Flutromans door vrouwen worden, dat weten we nu zeker, onder totaal andere omstandigheden geschreven. De schone schrijfsters hebben blijkbaar slechts vanuit het raam van een koets ooit met een winkelier gepraat, ze weten niets over de arbeidersklasse tenzij als ‘ondergeschikten’, ze vinden vijfhonderd [pond] per jaar een bedroevend schijntje, Belgravia en statige zalen zijn hun primaire waarheden en het komt niet in ze op om geïnteresseerd te zijn in een man die niet minstens een grootgrondbezitter is, zo niet eerste minister. Het is duidelijk dat ze in elegante boudoirs zitten te schrijven, met paarse inkt en een robijnen pen, dat ze volstrekt onverschillig staan tegenover de boekhouding van de uitgever en onervaren zijn in elke vorm van armoede behalve die van de geest. Wel worden ze voortdurend getroffen door het gebrek aan gelijkenis in hun weergave van de hogere kringen waar ze toch thuis schijnen te horen, maar aan de andere kant geven ze geen blijk van een grotere bekendheid met enige andere vorm van leven. Als hun adellijke dames en heren al onwaarschijnlijk zijn, hun intellectuelen, winkeliers en landarbeiders zijn onmogelijk. En hun verstand schijnt de eigenaardige onpartijdigheid te hebben om zowel wat ze hebben gezien en gehoord als wat ze niet hebben gezien en gehoord, weer te geven met eenzelfde onbetrouwbaarheid. We veronderstellen dat er maar weinig vrouwen zijn die nooit iets met kinderen onder de vijf jaar te maken hebben gehad. | |
[pagina 118]
| |
Toch komt er in CompensationGa naar eindnoot7., een recente roman van het gemoed-en-hoedje soort, ‘verhaal uit het leven gegrepen’ staat erbij, een kind van vier en een half voor dat in deze hoogdravende stijl spreekt - ‘Oh, ik ben zo gelukkig, lieve grootmamma. Ik heb, - ik heb iemand gezien, zo verrukkelijk. Hij lijkt op alles wat mooi is, - de zoete geur van bloemen en het uitzicht van Ben Lomond, - of nee, nog beter - hij lijkt op waar ik aan denk en wat ik zie als ik heel, heel gelukkig ben en hij lijkt eigenlijk ook op mamma als ze zingt. En zijn voorhoofd lijkt op die verre zee,’ ging ze door, en wees op de blauwe Middellandse zee, ‘het lijkt zonder eind, - zonder eind. Of op de groepjes sterren waar ik het liefste naar kijk op mooie warme avonden ... Kijk nu niet zo ... uw voorhoofd lijkt op Loch Lomond als de wind waait en de zon zich verborgen houdt. Ik vind het het fijnste als de zon schijnt en het water glad is ... Zo, ja - zo mag ik het liever... het is nu nog mooier door de donkere wolk die erover heen gegaan is, als de zon plotseling al de kleuren van de bossen en van de glanzend paarse rotsen doet oplichten, en alles wordt weerkaatst in het wateroppervlak.’ Het verbaast ons niet om te horen dat de moeder van dit jeugdig fenomeen, dat symptomen vertoont die zo schrikbarend veel lijken op die van de puberteit verdrongen door jenever, zelf een feniks is. Er wordt ons steeds weer verzekerd dat ze een buitengewoon originele geest bezat, dat ze geniaal was en ‘zich bewust van haar originaliteit’, en ze had gelukkig een minnaar die ook geniaal was, een man met een ‘zeer originele geest’. We lezen dat deze minnaar, hoewel hij ‘wonderlijk’ veel op haar leek ‘in aanleg en mogelijkheden’, toch ‘veruit haar meerdere was in geloof en ontwikkeling’, en ze zag in hem ‘de “Agape” - zeldzame vondst - waarover ze gelezen had en waarvan ze de betekenis bewonderd had in haar Griekse testament. Want door het grote gemak waarmee ze talen kon leren, had ze de Heilige Schrift in de oorspronkelijke spraken gelezen.’ Natuurlijk! Grieks en Hebreeuws zijn slechts kinderspel voor een heldin. Sanskriet is voor haar zo gewoon als het abc, en ze kan elke taal foutloos spreken behalve het Engels. Ze is een polka- | |
[pagina 119]
| |
dansende polyglot, een CreuzerGa naar eindnoot8. met een crinoline. Arme mannen! Zo weinigen van jullie kennen ook maar Hebreeuws. Jullie menen dat het iets is om over op te scheppen als jullie slechts, zoals Bolingbroke, ‘dat soort geleerdheid begrijpen kunnen en wat erover geschreven is’.Ga naar eindnoot8a. En jullie adoreren misschien vrouwen die in achtereenvolgens alle Semitische talen geringschattend over jullie kunnen denken. Maar ja, gezien het feit dat we bijna elke keer te horen krijgen dat de heldin een ‘prachtig klein hoofd heeft’ en gezien het feit dat haar intellect waarschijnlijk al vroeg gestimuleerd is door aandacht voor kleding en manieren, mogen we wel concluderen dat ze Oosterse talen kan oppikken met het luchtige gemak van een vlinder die honing zuigt. Men kan zich trouwens gemakkelijk de reikwijdte van de geleerdheid van de heldin voorstellen wanneer dat van de schrijfster zo overduidelijk is. In Laura Gay,Ga naar eindnoot9. nog een roman van diezelfde school, is de heldin blijkbaar minder thuis in het Grieks en Hebreeuws, maar dat wordt goed gemaakt door een bepaald speelse vertrouwdheid met de Latijnse klassieken, met de ‘goede oude Vergilius’, ‘de elegante Horatius, de menselijke Cicero en de plezierige Livius’. Het is voor haar zelfs zo vanzelfsprekend om Latijn te citeren, dat ze het bij een picnic doet in een zeer gemengd gezelschap van dames en heren, daar ze er, zo krijgen we te horen, ‘geen notie van had dat het edelste geslacht jaloers zou kunnen zijn wat dit betreft. En, inderdaad’, vervolgt de biografe van Laura Gay, ‘als het wijste en edelste deel van dat geslacht in de meerderheid was, zou een dergelijke reactie ook niet voorkomen. Maar zolang er Juffrouwen Wyndham en Mijnheren Redford zijn, moet men zich grote opofferingen getroosten ter wille van hun bestaan’. Opofferingen, veronderstellen we, zoals het zich onthouden van Latijnse citaten die maar in zeer beperkte mate interessant en toepasselijk zijn en waar de wijze en edele minderheid van het andere geslacht het even goed zonder zou willen stellen als de domme en laag-bij-de-grondse meerderheid. Welopgevoede mannen hebben net zo min als welopgevoede vrouwen de gewoonte om in gemengd gezelschap Latijn te citeren. Ze kunnen hun vertrouwdheid met de ‘menselijke Cicero’ in bedwang houden zonder het in de gewone conversatie te laten overkoken, en zelfs toespelingen op de | |
[pagina 120]
| |
‘plezierige Livius’ zijn niet absoluut onbedwingbaar. Maar het Latijn van Cicero is nog de meest eenvoudige verschijningsvorm van het conversatietalent van Juffrouw Gay. Op de Palatijn met een groepje toeristen vervalt ze in dit soort prachtige volzinnen: ‘De waarheid kan alleen objectief gezien zuiver zijn, want zelfs in die geloofsovertuigingen waar ze overheersend is, subjectief zijnde, en opgesplitst in delen, krijgt elk van die delen noodzakelijkerwijs iets eigens, dat wil zeggen dat het min of meer besmet wordt met bijgeloof; terwijl in zo een geloofsovertuiging als de rooms-katholieke, domheid, eigenbelang, de invloed van oude heidense gebruiken, en de macht van het gezag, zich langzamerhand hebben vastgezet op de zuivere waarheid, en haar uiteindelijk hebben veranderd in een verzameling bijgeloof voor het grootste deel van de aanhangers, en hoe weinigen zijn er, helaas, wier ijver, moed en intellectuele drijfkracht in staat zijn deze opeenhoping te analyseren, en de parel van grote waarde bloot te leggen die verborgen ligt onder al die rommel.’ Ik ben vaak vrouwen tegengekomen die origineler en diepzinniger dingen zeggen dan Laura Gay, maar zelden één zo ontiegelijk lang van stof. Een adellijke dominee die half en half verliefd op haar is, schrikt van de hierboven geciteerde gedurfde opmerkingen, en er rijst bij hem een vermoeden dat ze neigt tot vrijdenken. Maar hij vergist zich. Als ze een keer verdriet heeft en hij voorzichtig vraagt ‘haar te mogen herinneren aan een depôt van kracht en troost in moeilijke ogenblikken dat we maar al te geneigd zijn te vergeten totdat we door het leven zwaar worden beproefd’, dan krijgen we te horen dat ze inderdaad haar ‘toevlucht neemt tot dat heilige depôt’, benevens de theepot. Er hangt een vleugje orthodox Christendom over de stoet van rijkdommen en mooie rijtuigen in Laura Gay, maar wel een orthodoxie verzacht door de studie van ‘de menselijke Cicero’, en door een ‘intellectuele neiging tot analyseren’. Compensation is veel sterker doorspekt met dogma, maar daar staat tegenover dat er drie maal zoveel snobisme en onwaarschijnlijke incidenten in zitten ter streling van de tong der vrome wuftheid. De heldin, Linda, is nog bespiegelender en spiritueler dan Laura Gay, maar zij is aan het hof ‘gepresenteerd’ en heeft meer en veel voornamere vrijers. Er komen heel slechte, fascinerende vrouwen in voor, zelfs een Franse lionne, | |
[pagina 121]
| |
en kosten noch moeite zijn gespaard om ons een verhaal op te dissen, even opwindend als in de meest immorele roman. Het is in feite een heerlijke potpourri van Almack's,Ga naar voetnoot* Schotse helderziendheid, ontbijten van Mr. Rogers,Ga naar voetnoot** Italiaanse schurken, bekeringen op het sterfbed, hoogstaande schrijfsters, Italiaanse maitresses en pogingen om oude dames te vergiftigen, het geheel opgediend met gebabbel over ‘geloof en ontwikkeling’ en ‘zeer originele geesten’. Ook Mejuffrouw Susan Barton, de hoogstaande schrijfster, wier pen ‘snel en gedecideerd over het papier beweegt bij het schrijven’, wijst de beste huwelijkskansen af, en hoewel ze oud genoeg is om Linda's moeder te kunnen zijn (er wordt immers gezegd dat ze Linda's vader afgewezen had), wordt haar hand gevraagd door een jonge graaf, de afgewezen vrijer van de heldin. Maar genialiteit en deugd moeten natuurlijk door acceptabele aanzoeken geschraagd worden, anders zou het maar een saaie boel zijn, en vroomheid moet, zoals alles trouwens, om comme il faut te zijn, maatschappelijke status hebben, en toegang tot de beste kringen. Rank and BeautyGa naar eindnoot10. is een luchtiger en minder godsdienstige variëteit van de gemoed-en-hoedje soort. Van de heldin wordt ons verteld dat ‘zo ze haar vader's trots op hoge afkomst had geërfd en haar moeder's schoonheid, zelf had ze de enthousiaste gemoedsgesteldheid, die misschien bij haar leeftijd past zelfs in lagere standen, maar die slechts bij wie een lange stamboom hebben, verfijnd is tot de vurige geest van wilde romantiek, door hen als hun beste erfdeel beschouwd.’ Deze enthousiaste jonge dame wordt, via het voorlezen van de krant aan haar vader, verliefd op de eerste minister, die door middel van hoofdartikelen en het ‘resumé van de debatten’ stralend in haar verbeelding staat als een heldere alleenstaande ster, zonder parallax voor haar zolang ze in de provincie woont als de eenvoudige Miss Wyndham. Maar alras wordt ze Baronesse | |
[pagina 122]
| |
Umfraville van zichzelve en doet de wereld versteld staan van haar schoonheid en talenten als ze plotsklaps tevoorschijn komt uit haar herenhuis in Spring Gardens, en U raadt het al, ze zal binnen afzienbare tijd in contact komen met het nog nimmer aanschouwde objet aimé. Misschien suggereren de woorden ‘eerste minister’ een gerimpelde of dikke zestiger, maar men moet zich dat anders voorstellen. Lord Rupert Conway is ‘als nog bijkans een jongeling geroepen tot de hoogste post in het heelal die een onderdaan bekleden kan’, en zelfs hoofdartikelen en een resumé van de debatten hebben geen droombeeld opgeroepen waar de feiten bij ten achter blijven. De deur ging weer open en Lord Rupert Conway trad binnen. Evelyn wierp één blik op hem. Het was voldoende, ze was niet teleurgesteld. Het was alsof een beeltenis waar ze lang naar gekeken had plotseling tot leven was gekomen en vlak voor haar uit zijn lijst was gestapt. Zijn rijzige gestalte, de voorname eenvoud van zijn manieren, - het was een levende Vandyke, een ridder, één van zijn voorouders die adellijke ridders waren - of één op wie hij in haar verbeelding altijd geleken had, die lang, lang geleden samen met een Umfraville de heidenen bevochten had ver over zee. Was dit werkelijkheid? Het lijkt er inderdaad weinig op. Geleidelijk blijkt dat het ministerhart geraakt is. Lady Umfraville is op bezoek bij de koningin op Windsor en De laatste avond van haar bezoek, toen ze terugkwamen van het paardrijden, nam de heer Wyndham haar en een groot gezelschap mee naar de top van de Keep om het uitzicht te zien. Ze leunde op de kantelen, van die ‘statige hoogte’ neerziend op het panorama daar beneden, toen Lord Rupert naast haar verscheen. ‘Wat een uniek uitzicht!’ kreet zij. ‘Ja, het zou een vergissing geweest zijn om te vertrekken zonder het hierboven gezien te hebben. U bent tevreden met Uw bezoek?’ | |
[pagina 123]
| |
Het is meteen duidelijk dat de ‘eureka uitdrukking op zijn gelaat’ een huwelijk voorspelt aan het eind van het derde deel, maar vóór die begerenswaardige voltrekking zijn er zeer ingewikkelde misverstanden, die voornamelijk voortkomen uit de wraakzuchtige intriges van Sir Luttrell Wycherley, genie, dichter en op alle mogelijke manieren werkelijk een zeer bijzondere figuur. Hij is niet alleen een romantisch dichter maar ook een verstokte lichtmis en een cynische grapjas. Maar zijn diepe hartstocht voor Lady Umfraville heeft zijn epigrammatisch talent dermate aangetast dat hij in conversatie een zeer slecht figuur slaat. Als ze hem afwijst, stuift hij de bosjes in en rolt zich in het stof en, weer bijgekomen, wijdt hij zich aan de meest moeizame en duivelse plannen voor wraak, waarbij hij zich vermomt als kwakzalver en een praktijk begint, voorziende dat Evelyn ziek zal worden en dat men hem erbij zal ontbieden. Als op het laatst al zijn intriges op niets uitdraaien, neemt hij afscheid van haar in een lange brief geheel geschreven, zoals blijkt uit de volgende passage, in de stijl van een vooraanstaand literator: ‘Oh, vrouwe, gekoesterd in pracht en praal, zult gij ooit één gedachte wijden aan het armzalige wezen dat zich nu tot u richt? Zult gij ooit, terwijl uw vergulde galei de rustige stroom der welvaart afdrijft, zult gij ooit, terwijl de zoetste muziek - uw eigen lof - u zachtjes wiegt, de verre zucht horen uit die wereld waarheen ik nu ga?’ Over het geheel genomen echter geef ik de voorkeur aan Rank and Beauty, hoe luchtig ook, boven de twee andere romans die ik noemde. De dialogen zijn natuurlijker en levendiger, er is wat eerlijke onwetendheid en geen geleerddoenerij. Het verbazende intellect van de heldin mogen we op goed geloof aannemen zonder de gesprekken waarin ze de redeneringen van sceptici en filosofen weerlegt, of haar rhetorische oplossingen van de mysteries van het heelal, te hoeven lezen. Schrijvers van de gemoed-en-hoedje school zijn bijzonder eensgezind in hun woordkeus. In hun romans komt meestal een dame of heer voor die in meer of mindere mate een oepas- | |
[pagina 124]
| |
boomGa naar voetnoot* is; de vrijer bezit een mannelijke inborst; geesten zijn doordrenkt met diverse zaken; harten zijn hol; gebeurtenissen worden aangewend; vrienden worden ten grave gedragen; de kindertijd is een innemende periode; de zon is een lichtend hemellichaam dat ter kimme neigt, of de regendroppels in haar stralende boezem vergaart; het leven is een droeve zegen en Albion en ScotiaGa naar voetnoot** zijn alledaagse woorden. Er bestaat ook een opvallende overeenkomst in het soort moraliserend commentaar zoals bijvoorbeeld: ‘Het is een feit, even bedroevend als waar, dat alle mensen, van hoog tot laag en van rijk tot arm, door een slecht voorbeeld worden beïnvloed’, dat ‘Boeken, hoe onbeduidend ook, altijd wel iets bevatten waar nuttige informatie uit te halen valt’, dat ‘Ondeugd zich maar al te vaak de taal der deugd toeëigent’, en ‘Verdienste en een edel karakter ook werkelijk aanwezig moeten zijn om erkend te worden, want luid misbaar en aanmatiging kunnen onmogelijk indruk maken op wie de menselijke natuur te goed kent om gemakkelijk te worden misleid’, en dat ‘Om te kunnen vergeven, men gekwetst geweest moet zijn’. Er is zonder twijfel een groep lezers die deze opmerkingen uitzonderlijk indringend en scherp vinden, want men ziet vaak dat ze dubbel en driedubbel met potlood onderstreept zijn, en er wordt met fijne hand kloekmoedig goedkeuring aan deze steeds weerkerende nieuwigheden gehecht door een duidelijk leesbaar très vrai, met veel uitroeptekens versterkt. De stijl van de omgangstaal in deze romans wordt vaak gekenmerkt door veel vindingrijke omkeringen, en een zorgvuldig vermijden van die goedkope manier van uitdrukken die men elke dag kan horen. Boze jonge heren roepen uit: ‘Medunkt, aldus is het altoos’, en in het halve uurtje voor het diner vertelt een jonge dame aan haar naaste buur dat ze, toen ze voor de eerste keer Shakespeare las, ‘weggeglipt was naar het park en onder de schaduw van het groene lover met verrukking de bezielde bladzijden van de grote magiër verslond’. Maar de opmerkelijkste inspanningen van de gemoed-en-hoedje schrijvers liggen op het gebied van hun filosofische bespiegelingen. De schrijfster van Laura Gay bijvoorbeeld maakt, nadat ze | |
[pagina 125]
| |
haar held en heldin heeft laten trouwen, naar aanleiding hiervan de volgende stichtelijke opmerkingen: ‘als die sceptici wier ogen zich zo hebben blindgestaard op de materie dat ze in de mens niets anders meer zien kunnen, zich eens met hart en ziel aan zulk een gelukzaligheid zouden kunnen overgeven, dan zouden ze tot de uitspraak komen dat de ziel van de mens en de poliep geen gemeenschappelijke oorsprong hebben en niet van hetzelfde weefsel zijn.’ Dames die schrijven, kunnen blijkbaar nog iets anders zien dan alleen de materie. Ze zijn niet beperkt tot het waarneembare, maar kunnen hun ogen af en toe verkwikken met het Ding an sich, en zijn daardoor natuurlijk beter dan wie ook in staat om sceptici van hun stuk te brengen, zelfs van die opmerkelijke maar ons onbekende school die stelt dat de ziel van de mens uit het zelfde weefsel bestaat als de poliep. De zieligste flutromans door dames zijn het soort dat we orakelend kunnen noemen - romans die bedoeld zijn om de religieuze, filosofische of morele theorieën van de schrijver uiteen te zetten. Er schijnt onder vrouwen een idee te bestaan dat nogal verwant is aan het bijgeloof dat de woorden en daden van idioten bezield zijn en dat degene die het meest verstoken is van gezond verstand, het meest geschikt is om te dienen als ontvanger van openbaringen. Naar hun geschriften te oordelen zijn er bepaalde dames die menen dat verbazingwekkend gebrek aan kennis op het gebied van de wetenschap en het leven, de allerbeste voorwaarde schept om een mening te kunnen vormen op het gebied van de taaiste morele en filosofische problemen. Hun recept voor het oplossen van al dergelijke problemen is blijkbaar ongeveer als volgt: Neem het hoofd van een vrouw, doe er een vulling in van kleingehakte beetjes filosofie en literatuur en hardgebakken foutieve ideeën over de maatschappij, laat het elke dag een paar uur boven een schrijftafel hangen, en dien het heet op in zwak Engels, wanneer er geen behoefte aan bestaat. Men komt zelden een schrijfster tegen van het orakelende soort die gebrek aan zelfvertrouwen heeft wat betreft haar vermogen om over theologische kwesties te oordelen, - die enig vermoeden heeft dat ze niet in staat is om zeer precies onderscheid te maken tussen goed en kwaad in alle kerkelijke groeperingen, - die niet precies begrijpt hoe het komt | |
[pagina 126]
| |
dat de mensen het tot nu toe verkeerd gedaan hebben, - en die niet vervuld is van medelijden voor filosofen in het algemeen, omdat ze haar niet hebben kunnen raadplegen. Grote schrijvers die er zich bescheiden tevreden mee stellen hun ervaringen in de vorm van een verhaal op papier te zetten, en die gemeend hebben dat de opgave om mensen en dingen te laten zien zoals ze zijn al moeilijk genoeg is, worden zuchtend betreurd als in gebreke blijvend in het uitoefenen van hun kunst. ‘Zij hebben geen grote vragen opgelost’ - en ze staat klaar om hun verzuim goed te maken door u een complete levensfilosofie en handleiding voor de godgeleerdheid op te dienen in een liefdesgeschiedenis waarin dames en heren van goede familie beschaafde wederwaardigheden doormaken, ter algehele verwarring van Deïsten, PuseyistenGa naar voetnoot* en Ultraprotestanten en tot volledige bevestiging van een zeer bepaalde opvatting van het christendom die ofwel wordt samengevat in een zinnetje in klein kapitaal, ofwel ontploft in een wolkje van sterren op bladzijde driehonderddertig. Het is natuurlijk waar dat u waarschijnlijk zult vinden dat de dames en heren merkwaardig weinig lijken op mensen die u eerder het geluk of het ongeluk heeft gehad te ontmoeten, want over het geheel genomen is het vermogen van een damesschrijfster om het werkelijke leven en haar medemensen te beschrijven omgekeerd evenredig aan haar zelfverzekerde welsprekendheid over God en de andere wereld, en ze verkiest u meestal tot de ware ideeën over het onzichtbare te voeren door middel van een totaal vertekend beeld van het zichtbare. Een roman die in hoge mate typerend is voor het orakelende soort is The Enigma: a Leaf from the Chronicles of the Wolchorley House,Ga naar eindnoot11. Het ‘enigma’ dat deze roman moet oplossen vraagt zeer zeker vermogens die minstens zo geweldig zijn als die van een damesschrijfster, aangezien het gaat om niets meer of minder dan het bestaan van het kwaad. Het probleem wordt | |
[pagina 127]
| |
op de allereerste bladzijde gesteld en het antwoord wordt al vaag aangeduid. De levendige jonge dame met het ravenzwarte haar zegt, ‘Het hele leven is een onontwarbare chaos’, en de zachtmoedige jongedame met het kastanjebruine haar kijkt naar het schilderij van de Madonna dat ze aan het copiëren is en ‘Daar scheen de oplossing van dat machtige raadsel te liggen.’ De stijl van deze roman is even verheven als het doel. Bepaalde passages waaraan we veel geduldige studie hebben gewijd gaan ons begrip zelfs volledig te boven, ondanks de visuele hulp van cursief en klein kapitaal, en we moeten verdere ‘ontwikkeling’ afwachten om ze te kunnen begrijpen. Over Ernest, het toonbeeld van een jonge dominee, die iedereen bij elke gelegenheid terechthelpt, lezen we ‘hij had het niet op met het huwelijk van het verkoopbare soort, na een maatschappelijke ontheiliging’, en dat, in een bepaalde spannende nacht, ‘de slaap zijn verdeelde hart niet bezocht had, waar in diverse soorten en combinaties, de opgehoopte gevoelens van verdriet en vreugde rumoerden’, en ‘voor het verkoopbare menselijk artikel had hij geen tolerantie, welke soort het ook ware, of welke waarde er ook aan toegekend werd, zij het aanzien of klasse, zijn rechtschapen ziel verafschuwde het, wiens ultimatum, de zelfbedrieger, voor hem de grote geestelijke leugen vertegenwoordigde, “levend in ijdele schijn, bedriegend en bedrogen wordend”, daar hij niet veronderstelde dat de gebedsriem en de verbrede rand aan het kledingstuk alleen maar een sociaal foefje waren.’ (De cursivering en de kleine kapitalen zijn van de auteur en hopelijk helpen ze de lezer de tekst te begrijpen.) Over Sir Lionel, het toonbeeld van een oude heer, wordt gezegd dat ‘het simpele ideaal van de middeleeuwen, afgezien van de anarchie en de decadentie, in hem waarlijk weer tot leven scheen te zijn gekomen, de tijd dat de banden die mensen samenbinden, uit heroïsch materiaal werden gesmeed. De eerstgeboren kleuren van oorspronkelijk geloof en waardigheid, op de gemeenschappelijke ziel der mensen gegraveerd, en onmerkbaar overgegaan in de wijde boog van broederschap waar de oerwet van orde groeide en zich vermenigvuldigde, elk volmaakt in zijn soort, en onderling afhankelijk.’ U ziet natuurlijk duidelijk hoe de kleuren eerst op een ziel gegraveerd worden en dan onmerkbaar overgaan in een boog, op welke boog | |
[pagina 128]
| |
van kleuren - een regenboog blijkbaar - de wet van orde groeide en zich vermenigvuldigde, elk - blijkbaar de boog en de wet - volmaakt in zijn soort? Mocht u hierna eventueel toch nog meer hulp willen hebben om inzicht te krijgen in Sir Lionel, dan kunnen we u vertellen dat in zijn ziel ‘de wetenschappelijke gedachtengangen niet tot volmaaktere harmonieën van het goede en het ware konden leiden, dan in de oertrillingen die als een dampkring eromheen zweefden!’ en toen hij een brief verzegelde, ‘Zie, het beantwoordende kloppen in de boezem van de goede oude man was in simpele waarheid de echo van de eerlijke getuigenis van een hart dat hem niet veroordeelde, terwijl zijn oog, bedauwd van liefde met iets van voorouderlijke trots bleef rusten op het onvervaagde motto van de familie - “loiautè”.’ De meest eenvoudige zaken ondergaan een anti-platvloers-heidsbehandeling door dezelfde verheven stijl. Gewone mensen zouden zeggen dat een exemplaar van Shakespeare op de salontafel lag, maar de schrijfster van The Enigma, tuk op een leerzame omschrijving, vertelt u dat er op tafel lag ‘die grote schat van het menselijk denken en voelen, die het hart onderwijst door de kleine naam “Shakespeare”.’ Een wachter ziet in een hoog raam wat langer dan gewoonlijk nog een licht branden, en vindt het dom van de mensen om laat op te blijven terwijl ze naar bed zouden kunnen gaan. Maar uit angst dat dit feit al te gewoon en platvloers zou klinken, wordt het treffend en zeer subtiel als volgt gebracht: ‘Hij verwonderde zich zeer - zoals mensen nu eenmaal voor anderen denken in een noodzakelijkerwijs afzonderlijke persoonlijkheid en dientengevolge (dit echter ontkennende) vanuit een verkeerde premisse, - over hoe anders hij zou handelen, hoe zeer hij de rust op prijs zou stellen waarover binnen zo makkelijk werd gedacht.’ Een lakei - een gewone Jeames,Ga naar voetnoot* met dikke kuiten en een plat accent - doet de voordeur open en de gelegenheid wordt te baat genomen om u te vertellen dat hij ‘behoorde tot die grote klasse van verwende bedienden, die leven onder de vloek van Kaïn - “vagebonden” op het aangezicht der aarde, en wiens oordeel | |
[pagina 129]
| |
over het mensdom variëert volgens een gegradeerde schaal van geld en uitgaven ... Dezen en dezulken zijn, oh Engeland, de dwaallichten van uw decadente beschaving!’ We hebben van diverse ‘dwaallichten’ gehoord, van Dr. Cumming tot Robert OwenGa naar eindnoot12. en van Dr. Pusey tot de Geestekloppers, maar nooit eerder van het dwaallicht dat afstraalt van poeder en lakeienpluche. Op dezelfde manier worden heel gewone voorvallen uit het beschaafde leven verheven tot de vreselijkste crises, en dames met lange rokken en manches à la Chinoise, gedragen zich zo ongeveer als heldinnen uit bloedige melodrama's. Mevrouw Percy, een oppervlakkige vrouw van de wereld, wil graag dat haar zoon trouwt met de kastanjebruinharige Grace, aangezien zij een erfgename is. Maar, zoals zonen dat plegen te doen, hij wordt verliefd op de zwartharige Kate, het arme nichtje van de erfgename, en bovendien vertoont Grace zelf alle tekenen van volmaakte onverschilligheid ten opzichte van Horace. In dergelijke situaties zijn zoons vaak chagrijnig of vurig, moeders zijn afwisselend manoeuvrerend en giftig, en de jonge dame zonder bruidsschat ligt 's nachts vaak wakker en huilt nogal veel. We raken langzamerhand gewend aan dit soort dingen, zoals we ook gewend geraakt zijn aan maansverduisteringen waar we niet meer om janken of op tinnen ketels slaan. Maar we hebben nog nooit gehoord van een dame met een modieus ‘frontje’ voor die zich in deze omstandigheden gedraagt als mevrouw Percy. Als ze toevallig op een dag Horace met Grace ziet staan praten bij een raam, zonder het minste idee waarover en zonder de minste reden om te veronderstellen dat Grace, die de vrouw des huizes is en een waardig persoon, haar zoon zou accepteren als hij zich aanbood, stormt ze plotseling op ze af, omhelst ze allebei en zegt ‘opgewonden en met roodgloeiende wangen’ - ‘Dit maakt mij werkelijk gelukkig, want mag ik u niet zo noemen, Grace? - mijn Grace - de Grace van mijn Horace! - mijn dierbare kinderen.’ Haar zoon legt haar uit dat ze zich vergist en dat hij met Kate verloofd is, waarop zich de volgende scène voordoet: Ze richtte zich op tot ongekende hoogte, (!) en uit haar ogen bliksemde het vuur van haar woede: | |
[pagina 130]
| |
‘Ellendig jong!’ zei ze, hees en minachtend, en met gebalde vuist, ‘Neem dan de doem op u van uw eigen keuze! buig uw rampzalige hoofd en laat eens moeder's -’ Hier, en door het hele verhaal heen trouwens, zien we hoe verward de opzet is, wat typerend is voor flutromans door vrouwen. Het is een verhaal van het tamelijk moderne salonleven - een leven waarin men polka's speelt en het Puseyisme bespreekt, maar toch worden er types en voorvallen en soorten gedrag opgevoerd die niets anders zijn dan flarden uit de meest uiteenlopende romances. Een blinde Ierse harpspeler, ‘een laatste overblijfsel van de schilderachtige zangers van de dagen van weleer,’ maakt ons aan het schrikken bij een Zondagschool- | |
[pagina 131]
| |
feestje met thee en cake in een Engels dorp. Er is een waanzinnige zigeunerin in een rode cape die brokstukken van romantische liedjes zingt en op haar sterfbed een geheim onthult dat, gecombineerd met de getuigenis van een dwergachtige, gierige koopman die vreemdelingen met een vloek en een duivelse lach begroet, het bewijs vormt dat Ernest, de jonge modeldominee, de broer van Kate is. En er is een super-deugdzame Ierse oplichter die ontdekt dat een dokument vervalst is door de datum van het papier te vergelijken met de datum van de zogenaamde handtekening, hoewel hetzelfde dokument een rechtbank is gepasseerd en aanleiding is geweest tot een noodlottig besluit. De Hall waar Sir Lionel woont is de eerbiedwaardige buitenplaats van een oude familie, en waarschijnlijk daardoor stijgt de fantasie van de schrijfster op tot grote slottorens en kantelen, waar ‘Hoor! de wachter blaast op zijn horen’. Op een nacht die Pleaceman zich zeker nog kan herinneren zijn de bewoners op hun slaapkamers en er steekt een briesje op waar eerst van gezegd wordt dat het zwak was, vervolgens dat het de oude ceders hun takken tot op het gras deed neerbuigen, en de schrijfster vervalt dan in de volgende middeleeuwse stijl van schrijven (de cursivering is van ons): ‘Het banier ontplook bij dat geluid en schudde zijn beschermende vleugel uit, terwijl de opgeschrikte uil wiekslagte in de klimop en het uitspansel neer zag door haar “argusogen”, - “De stille melodieën van de helpers des hemels”. En hoor! twee slagen klonken uit de wachttoren en: “Twee uur” echode de vertolker daarbeneden.’ Zulke verhalen als The Enigma doen ons denken aan de tekeningen die slimme kinderen wel eens maken ‘uit het hoofd’, waarop je rechts een moderne villa ziet staan, op de voorgrond twee ridders met helmen die aan het vechten zijn, en links een grijnzende tijger in de jungle, allemaal bij elkaar gezet omdat de artiest het mooie zaken vindt, en nog meer misschien omdat hij zich herinnert dat ze op andere plaatjes stonden. Maar we vinden de schrijfster op haar middeleeuwse stelten veel aardiger dan op haar orakelende, - als ze het heeft over het Ich en over ‘subjectief’ en ‘objectief’, en precies de streep trekt van de Christelijke waarheid tussen ‘rechtse excessen en linkse afvalligheid’! Mensen die van deze streep afwijken worden met | |
[pagina 132]
| |
een neerbuigend air van barmhartigheid ten tonele gevoerd. Over een zekere Mejuffrouw Inshquine vertelt ze ons met al de helderheid van cursief en klein kapitaal: ‘funktie niet vorm als de onvermijdelijke uiterlijke expressie van de geest in deze tijd van bedehuizen, had haar slapjes in beslag genomen.’ En à propos Mejuffrouw Mayjar, een evangelische dame die iets te veel de neiging heeft om te praten over haar bezoekjes aan zieke vrouwen en over hun zieleheil, wordt ons gezegd dat de model-dominee niet ‘iemand was om, door de superkorst heen, de onderstroom bij het subject in de richting van het goede te verwerpen, noch de desondanks positieve voordelen voor het object.’ We stellen ons het extra deftige accent voor en de vooruitstekende kin die via de cursivering in de zinnen van deze dame zwakjes tot uitdrukking komen! We onthouden ons van het citeren van haar orakelende leerstellige passages, want die behandelen zaken die te ernstig zijn voor onze bladzijden op het moment. De aanduiding ‘flut’ lijkt misschien ongepast voor een roman die blijk geeft van belezenheid en zoveel intellectuele activiteit als The Enigma, maar ik gebruik deze aanduiding met opzet. Als het waar is, waar de wereld het al lang algemeen over eens is, dat een zeer grote hoeveelheid onderwijs nog geen wijs man maakt, dan zal een zeer middelmatige hoeveelheid onderwijs nog minder een wijze vrouw maken. En de schadelijkste vorm van vrouwelijke flutterigheid is de literaire vorm, omdat het het wijdverbreide vooroordeel tegen grondiger onderwijs voor vrouwen bevestigt. Wanneer mannen zien hoe meisjes hun tijd verprutsen met eindeloze besprekingen over hoedjes en baljurken, en met giechelen of sentimentele liefdes-confidenties, of hoe vrouwen van middelbare leeftijd hun kinderen slecht opvoeden en zichzelf opvrolijken met gemene roddels, dan kunnen ze nauwelijks iets anders zeggen dan: ‘Laat meisjes in 's hemelsnaam beter onderwijs krijgen, laat ze iets beters aan hun hoofd hebben - een degelijker bezigheid’. Maar na een paar uur praten met een orakelende intellectuele vrouw, of een paar uur lezen van haar boeken, zeggen ze waarschijnlijk, ‘Per slot van rekening als een vrouw dan iets geleerd heeft, dan moet je eens zien wat ze ermee doet! Haar kennis blijft iets dat ze verworven heeft, inplaats van tot beschaving te worden. In | |
[pagina 133]
| |
plaats van getemperd te worden tot bescheidenheid en eenvoud door een grotere bekendheid met gedachten en feiten, is ze zich koortsachtig bewust van haar kundigheden. Ze houdt er een soort geestelijk zakspiegeltje op na en zit er steeds in te kijken naar haar eigen “intellectualiteit”. Ze bederft de smaak van je beschuitbolletje bij de thee met filosofische vraagstukken, aan het diner vernedert ze mannen door ergens meer vanaf te weten, en op een soirée grijpt ze de gelegenheid aan om ons de les te lezen over het kardinale probleem van de relatie tussen geest en materie. En dan moet je eens zien hoe ze schrijft! Ze ziet vaagheid aan voor diepzinnigheid, bombast voor welsprekendheid, en aanstellerij voor originaliteit. Op de ene bladzijde loopt ze te pronken, op de andere rolt ze met de ogen, op een derde trekt ze grimassen, en ze wordt hysterisch op een vierde. Ze heeft misschien wel veel gelezen dat door grote mannen geschreven is, en een paar dingen die door grote vrouwen geschreven zijn, maar het is haar even onmogelijk om het verschil te zien tussen haar eigen stijl en die van hen, als het voor een man uit Yorkshire is om het verschil te horen tussen zijn eigen Engels en dat van een man uit Londen: opgeblazen snoeverij is het plaatselijk accent van haar intellect. Nee, - de gemiddelde vrouw is qua aanleg een te oppervlakkige en krachteloze bodem om veel grondbewerking te kunnen verdragen, en een die alleen voor de zeer lichte gewassen geschikt is.’ Het is wel waar dat de mannen die zulk een conclusie trekken uit een zo bijzonder oppervlakkige en onvolledige waarneming, misschien niet de meest wijze mannen ter wereld zijn, maar het is niet aan ons om hier hun mening te weerleggen - wij wijzen er alleen maar op dat die mening door veel vrouwen die zichzelf opwerpen als vertegenwoordigers van het vrouwelijk intellect, onbewust wordt uitgelokt. Ik geloof niet dat een man ooit in die mening versterkt is door de omgang met werkelijk beschaafde vrouwen, die hun geleerdheid geabsorbeerd hebben inplaats van erdoor geabsorbeerd te zijn. Een werkelijk beschaafde vrouw, net als een werkelijk beschaafde man, is door haar geleerdheid des te eenvoudiger en minder opdringerig geworden, ze ziet erdoor zichzelf en haar meningen in enigszins juiste verhoudingen. Ze maakt haar geleerdheid niet tot een voetstuk vanwaar ze zich vleit een volledig overzicht te hebben over | |
[pagina 134]
| |
mensen en dingen, maar maakt er een observatiepost van, waaruit ze een juist oordeel kan vormen over zichzelf. Ze spuit geen poëzie, noch citeert ze Cicero bij het minste of geringste, niet omdat ze meent dat er offers gebracht moeten worden aan het mannelijk vooroordeel, maar omdat die wijze van te koop lopen met haar geheugen en haar kennis van het Latijn haar niet als opbouwend of elegant voorkomt. Ze schrijft geen boeken om filosofen van hun stuk te brengen, misschien omdat ze boeken kan schrijven waar ze plezier in hebben. In een gesprek hoeft niemand voor haar beducht te zijn, want ze begrijpt je, zonder je te willen laten merken dat jij haar niet begrijpen kunt. Ze geeft je geen informatie, wat de grondstof van de beschaving is - ze geeft je sympathie, de meest subtiele essentie ervan. Een talrijker soort flutromans dan de orakelende (meestal geïnspireerd door een of andere vorm van High ChurchGa naar voetnoot* of het transcendentale Christendom) is wat we het witte-halsdasjes soortGa naar voetnoot** kunnen noemen, waarin de stijl van denken en voelen van de Evangelische groepering vertegenwoordigd is. Het zijn deftige traktaatjes in het groot, bedoeld als een medicinaal snoepje voor Low Church jongedames, een Evangelisch surrogaat voor modieuse romans zoals de Mei BijeenkomstenGa naar eindnoot13. een surrogaat zijn voor de opera. Zelfs Quaker-kinderen, zou men zo denken, wordt het genot van een pop toch niet ontzegd, maar het moet een pop zijn met een saaie jurk en een luifelhoed - niet een wereldse pop gekleed in gaas en lovertjes. Er bestaan geen jongedames, lijkt me zo - tenzij ze lid zijn van de Church of the United Brethren, waar de mensen trouwen zonder vrijerijen - die het kunnen stellen zonder liefdesgeschiedenissen. En zo | |
[pagina 135]
| |
zijn er dus Evangelische liefdesgeschiedenissen voor Evangelische jongedames, waarin de wisselvalligheden van de tedere hartstocht geheiligd worden door denkbeelden over Wedergeboorte en Verzoening die alles goedmaken. Deze romans verschillen van het orakelende soort zoals een Low Church vrouw verschilt van een High Church vrouw: ze zijn iets minder verwaand en zeer veel onontwikkelder, iets minder foutloos in hun syntaxis, en heel wat meer vulgair. De Orlando van de Evangelische literatuur is de jonge hulppredikant gezien vanuit het standpunt van de middenstand, waar vanzelfsprekend wordt aangenomen dat batisten dassen een even sensationeel effect hebben op jongedamesharten als epauletten in de klassen daarboven en daaronder. In het gewone type van deze romans is de held bijna zeker een jonge hulppredikant over wie wereldse mamma's misschien niet zo gunstig denken, maar die de harten van hun dochters volkomen in zijn ban heeft. Zij kunnen ‘nooit meer die preek vergeten’, tedere blikken worden opgevangen vanaf de treden naar de preekstoel in plaats van de operaloge, onderonsjes zijn gekruid met citaten uit de Heilige Schrift in plaats van citaten van dichters, en vragen over hoe het staat met de gevoelens van liefde van de heldin zijn vermengd met zorgen over hoe het staat met haar ziel. De jonge hulppredikant heeft altijd een achtergrond van goedgeklede en rijke, zo niet chique kringen, - want Evangelische flutterigheid is net zo snobistisch als elke andere soort flutterigheid, en de Evangelische damesschrijfster heeft, terwijl ze op de ene bladzij een uitleg geeft over het type van de zondebok, ambities om op een andere bladzijde de manieren en gesprekken van aristokraten weer te geven. Haar schilderingen van chique kringen zijn vaak curieuze studies, beschouwd als oefeningen van het Evangelische voorstellingsvermogen. In één bijzonderheid zijn de romans van de Witte Halsdasjes School verdienstelijk realistisch - hun favoriete held, de Evangelische jonge hulppredikant, is altijd een nogal geesteloos personage. De meest recente roman van dit soort die we hier toevallig voor ons hebben, is The Old Grey Church.Ga naar eindnoot14. Het is een volslagen kleurloos en zwak boek. Er is niet één soort zaken waar de schrijfster een sterkere greep op schijnt te hebben dan op enig andere, en we zouden absoluut niet kunnen raden bij welke | |
[pagina 136]
| |
aspecten van het leven zij haar ervaringen heeft opgedaan als niet bepaalde platheden in de stijl er voldoende aanwijzing voor waren dat ze het geluk heeft gehad, hoewel ze er geen gebruik van heeft kunnen maken, om voornamelijk om te gaan met mannen en vrouwen wier scherpe kantjes er niet allemaal door overbeschaafde conventionaliteit afgeslepen zijn. Het is voor een Evangelische romanschrijfster minder vergeeflijk dan voor ieder ander om nodeloos haar onderwerpen te kiezen tussen titels en rijtuigen. De echte dramatiek van het Evangelisme - en er is overvloed aan mooie dramatiek voor ieder die begaafd genoeg is om het te kunnen zien en weer te geven - is te vinden bij de midden- en lagere stand. En is het soms niet zo dat Evangelische ideeën juist een bijzondere belangstelling doen ontstaan voor de zwakke dingen der aarde dan voor de machtige? Waarom kunnen onze Evangelische damesschrijfsters ons dan niet de werking van hun religieuze denkbeelden tonen bij mensen (er zijn er heus veel van op aarde) die geen rijtuig houden, ‘niet eens een met koper beslagen sjees’, die het zelfs klaarspelen hun eten naar binnen te krijgen zonder een zilveren vork, en uit wier mond het twijfelachtige Engels van de schrijfster precies goed zou klinken? Waarom kunnen we geen schilderingen van het godsdienstige leven bij fabrieksarbeiders krijgen die even interessant zijn als mevrouw Stowe's schilderingen van het godsdienstige leven bij negers?Ga naar eindnoot15. In plaats daarvan werden we misselijk gemaakt door vrome dames met romans die ons doen denken aan wat men soms ziet bij een wereldse vrouw die pas ‘bekeerd’ is, - ze is nog even dol op dineren als daarvoor, maar nu nodigt ze dominees uit in plaats van galante heren, ze denkt nog evenveel aan kleren als daarvoor, maar ze kiest voor soberder kleuren en modellen, haar conversatie is nog even nietszeggend als daarvoor, maar de nietszeggendheid is nu gekruid met preken in plaats van praatjes. The Old Grey Church is zo een zelfde soort Evangelische travestie van een modieuze roman, en de gemene intrigerende baronet ontbreekt natuurlijk niet. Het is de moeite waard om een staaltje te geven van de conversatie stijl die toegeschreven wordt aan deze hooggeboren lichtmis - een stijl die met zijn overdaad aan cursief en overduidelijke toespelingen Miss SqueersGa naar eindnoot16. waardig zou zijn. Tijdens een bezoek in de avond aan de ruïnes van het | |
[pagina 137]
| |
Colosseum, heeft Eustace, de jonge dominee, de heldin Mejuffrouw Lushington apart genomen van de rest van de groep om een onderonsje te kunnen hebben. De baronet is jaloers en hij uit zijn wrok als volgt: ‘Daar zijn ze, en Juffrouw Lushington vast heel veilig, want ze staat onder de heilige leiding van Paus Eustace de Eerste, die natuurlijk een stichtelijke predikatie tegen haar heeft afgestoken over de slechtheid van de heidenen van vroeger dagen, die, zo wil de traditie, precies op deze plek de wilde beesteren hebben losgelaten op die arme St. Paulus. Oh, nee, tussen haakjes, ik geloof dat ik me vergis, en dat ik mijn gebrek aan geestelijkheid verraad, en dat het helemaal de heilige Sint Paulus niet was en ook niet hier. Maar laat maar, het kan toch evengoed dienen als tekst om over te preken, waarvan men een zijweg kan inslaan naar de gedegenereerde heidense christenen van tegenwoordig met al hun slechte praktijken, om dan te eindigen met de vermaning “Gaat uit het midden van hen en scheidt u af.”Ga naar voetnoot* - En, Miss Lushington, U hebt zich vanavond werkelijk wel zeer stipt aan dit bevel gehouden, want zolang we hier zijn hebben we u nog niet gezien. Maar iedereen schijnt het er over eens te zijn dat het een verrukkelijk uitje geweest is, en we voelen ons beslist allemaal zeer verplicht aan Mijnheer Grey omdat hij het voorgesteld had, en aangezien hij zo een buitengewoon goede gids schijnt te zijn, hoop ik dat hij nog iets bedenkt dat ook zo aangenaam is voor iedereen.’ Dit soort wauwelende dialoog en even wauwelende verhaaltrant, die, net als een slechte tekening, niets voorstelt en nauwelijks aangeeft wat de bedoeling is, loopt door het hele boek. En we twijfelen er niet aan dat de beminnelijke schrijfster het beschouwt als een stichtelijke roman en meent dat Christelijke moeders er verstandig aan doen het hun dochters in handen te geven. Maar alles is betrekkelijk. We kennen Amerikaanse vegetariërsGa naar eindnoot17. wier normale dieet bestond uit droog meel en, als hun eetlust opgewekt moest worden, dan stimuleerden ze die met nat meel, en we vinden het dan ook voorstelbaar dat er Evangelische kringen zijn waar The Old Grey Church verslonden wordt als een machtige en interessante roman. | |
[pagina 138]
| |
Misschien nog de minst leesbare damesflutromans zijn de modern-antieke, waar het huiselijk leven van Jannes en JambresGa naar eindnoot18. uit de doeken gedaan wordt, de privé liefdesaffaires van Sennacherib of de innerlijke strijd en uiteindelijke bekering van Demetrius de zilversmid.Ga naar eindnoot19. Om de meeste flutromans valt tenminste nog te lachen, maar die modern-antieke school heeft een soort logge, loden zwaarwichtigheid waar we welhaast onder bezwijken. Geen duidelijker bewijs van het onvermogen van literaire vrouwen tot het beoordelen van hun eigen mogelijkheden, dan het veelvuldig ondernemen van wat alleen bij de uiterst zeldzame combinatie van ontwikkeling en geniale aanleg gerechtvaardigd zou zijn. De meest schitterende poging om het verleden weer leven in te blazen is natuurlijk toch altijd maar bij benadering juist, - is altijd het bezielen van de oude vorm met de moderne geest, Was ihr den Geist der Zeiten heisst,
Das ist im Grund der Herren eigner Geist,
In dem die Zeiten sich bespiegeln.Ga naar eindnoot20.
Toegegeven, een groot talent, volledig op de hoogte met alles dat ons rest van een vroegere tijd, kan soms, door de helderziende kracht van zijn invoelend vermogen, de ontbrekende tonen in ‘de Muziek van het mensdom’Ga naar eindnoot21. invullen, en de fragmenten tot een geheel reconstrueren dat het verre verleden werkelijk nader brengt en het begrijpelijk maakt voor ons trager bevattingsvermogen. Maar deze vorm van verbeeldingskracht moet altijd wel zeer zeldzaam blijven, omdat zij zowel nauwkeurige en gedetailleerde kennis vraagt als creatieve energie. En toch zien we dames die steeds verkiezen hun geestelijke middelmatigheid nog duidelijker te laten uitkomen door een maskerade op touw te zetten van antieke namen, door hun eigen onbenullige sentimentaliteiten te laten debiteren door Vestaalse maagden of Egyptische prinsessen, en door hun rhetoriek toe te schrijven aan Joodse hogepriesters of Griekse filosofen. Een recent voorbeeld van deze zwaarwichtige stompzinnigheid is Adonijah, a Tale of the Jewish Dispersion,Ga naar eindnoot22. behorend tot een serie, waarin, zo wordt beweerd, ‘smaak, humor en gezonde principes verenigd zijn’.Ga naar eindnoot22a. We nemen aan dat Adonijah de | |
[pagina 139]
| |
gezonde principes vertegenwoordigt en dat de smaak en de humor in de andere delen van de serie te vinden zijn. We lezen op de omslag dat de gebeurtenissen in dit verhaal ‘buitengewoon belangwekkend’ zijn en de inleiding eindigt als volgt: ‘Voor diegenen die interesse gevoelen voor de verstrooiden van Israël en Judea, zullen deze bladzijden misschien informatie verschaffen over een belangrijk onderwerp, evenals vermaak.’ Daar het belangrijke onderwerp waarover dit boek informatie moet verschaffen niet nader genoemd wordt, ligt het misschien op een of ander esoterisch gebied waartoe ons de sleutel ontbreekt; mocht het te maken hebben met de verstrooiden van Israël en Judea op enig tijdstip in hun geschiedenis, dan zijn we van mening dat een redelijk goed geïnformeerd schoolmeisje hier al veel meer vanaf weet dan te vinden is in deze Tale of the Jewish Dispersion. Adonijah is gewoonweg een liefdesgeschiedenis van het onbenulligste soort, die verondersteld wordt leerzaam te zijn, zeker omdat de held een Joodse gevangene is en de heldin een Vestaalse maagd en omdat zij met hun vrienden tot het christendom bekeerd worden via de kortste en makkelijkste methode, goedgekeurd door de ‘Maatschappij ter Bevordering van de Bekering van Joden’, en omdat het verhaal in plaats van in gewone taal geschreven te zijn, verfraaid is met die eigenaardige hoogdravende stijl waarvan sommige damesschrijfsters denken dat die een antiek tintje geeft en die onmiddellijk te herkennen is aan dit soort zinsneden: ‘de grootse heerserskwaliteiten ongetwijfeld bezeten door Keizer Nero’ - ‘de stervende telg van een verheven stam’ - ‘de deugdzame deelgenote van zijn rustbed’ - ‘ah, bij Vesta!’ - en ‘ik zeg u, Romein’. Tussen de citaten op de omslag van dit boek die tegelijk tot lering en tot versiering strekken, is er één van Miss SinclairGa naar eindnoot23. waaruit we leren: ‘mannen der wetenschap, der wijsheid en der deugd erkennen zelf dat ze producten der fantasie lezen’, waaruit de lezer zeker de opwekkende conclusie moet trekken dat Dr. DaubenyGa naar eindnoot24. de heer Mill of de heer Maurice zich openlijk kunnen permitteren Adonijah te lezen, zonder het tussen de kussens van de sofa te hoeven verstoppen, of het bij stukjes en beetjes tijdens het eten onder tafel te hoeven lezen. ‘Geen bakker worden als je hoofd van boter is’, zegt het spreekwoord, dat zo uitgelegd zou kunnen worden dat geen | |
[pagina 140]
| |
vrouw iets zou moeten schrijven, die niet bereid is de consequenties te dragen. We zijn ons ervan bewust dat onze opmerkingen wel heel anders klinken dan die van de boekbesprekers die, met een eeuwig wederkeren van steeds dezelfde emoties, alleen geëvenaard zo stellen we ons voor in het werk van kraamverpleegsters, de ene romanschrijfster na de andere laten weten dat ze haar voortbrengselen ‘met vreugde begroeten’. We zijn ons ervan bewust dat de dames op wie onze kritiek gemunt is, gewend zijn om in de fijnste opgeklopte phrasen te horen dat hun schilderingen naar het leven brilliant zijn, hun karakters goed getekend, hun stijl fascinerend en hun gevoelens hoogstaand. Maar mochten ze soms de neiging hebben om ons onze direktheid kwalijk te nemen, dan willen we ze vragen even stil te staan bij de karige lof en de bedillerige kritiek die hun lofredenaars in petto hebben voor auteurs die hard op weg zijn om klassiek te worden. Zodra een vrouw laat blijken dat ze zeer begaafd is of een bruikbaar talent heeft, wordt haar de eer aangedaan matig geprezen te worden en streng bekritiseerd. Er bestaat een eigenaardig systeem van warmteregeling zodat wanneer het talent van een vrouw op nul staat, de journalistieke goedkeuring het kookpunt bereikt, wanneer ze tot de middelmaat behoort is deze niet hoger dan zomertemperatuur, en mocht ze ooit uitstekend werk leveren dan zakt het enthousiasme van de kritiek tot het nulpunt. Harriët Martineau, Currer Bell en Mevrouw Gaskell zijn zo nonchalant behandeld alsof ze mannen waren. En elke criticus met een hoge dunk van het aandeel dat vrouwen uiteindelijk in de literatuur zullen hebben, zal zich uit principe onthouden van enige bijzondere clementie ten opzichte van het werk van literaire vrouwen. Het moet namelijk aan ieder die onpartijdig en diepgaand studie maakt van vrouwenliteratuur duidelijk zijn, dat de grootste gebreken niet zozeer te wijten zijn aan een tekort aan intellect, maar eerder aan een tekort aan die morele kwaliteiten die een rol spelen bij literaire prestaties - geduldige ijver, een gevoel van verantwoordelijkheid voor wat gedrukt wordt en een besef van de heilige ernst van de kunst van het schrijven. Bij de meeste boeken die vrouwen schrijven ziet men het soort gemak dat uit een gebrek aan een hoge standaard voortkomt en het soort vruchtbaarheid in het maken van stompzinnige combinaties of | |
[pagina 141]
| |
slechte imitaties dat door een beetje zelfkritiek in bedwang zou worden gehouden en tot onvruchtbaarheid gereduceerd. Zoals mensen die totaal geen oor voor muziek hebben vals zingen, terwijl een graadje meer gevoel voor de wijs genoeg zou zijn om ze hun mond te doen houden. De domme ijdelheid van in druk te willen verschijnen krijgt geen tegenwicht door een besef dat zinloos geschrijf intellectueel of moreel vernederend is, maar schijnt integendeel te worden aangemoedigd door de zeer verkeerde indruk dat schrijven op zich voor een vrouw een bewijs van superioriteit is. Om die reden meen ik dat men door het grootste deel van de vrouwenliteratuur een onjuist beeld krijgt van het gemiddelde intellectuele peil van vrouwen, en dat terwijl die paar vrouwen die goed schrijven zeer ver boven het gewone intellectuele niveau van hun sexe staan, al die vrouwen die slecht schrijven er ver beneden staan. Zodat de strengere kritici toch een ridderlijke plicht vervullen als ze het feit alleen van vrouwelijk schrijverschap elk vals prestige, dat het bedriegelijk aantrekkelijk zou kunnen maken, ontnemen, en als ze vrouwen met middelmatige begaafdheden aanraden, - bij wijze van tenminste een negatieve dienst die zij hun sexe kunnen bewijzen - om het schrijven te laten. Het standaard excuus voor vrouwen die gaan schrijven zonder daarvoor bepaald geschikt te zijn, is dat de maatschappij hen van andere werkkringen uitsluit. De maatschappij is aan veel dingen zeer schuldig en heeft zich te verantwoorden voor het voortbrengen van veel ongezonde artikelen, van slechte augurken tot slechte poëzie. Maar de maatschappij, net als ‘de materie’, ‘de regering’ en andere verheven abstracties, krijgt zijn deel van zowel overdreven blaam als van overdreven lof. En tegen één vrouw die uit noodzaak schrijft, zijn er denkelijk drie die uit ijdelheid schrijven. En trouwens, het pure, gezonde feit van werken voor je brood heeft zo iets hygiënisch, dat het niet waarschijnlijk is dat het meest waardeloze en rotste soort vrouwenliteratuur onder dergelijke omstandigheden tot stand gekomen is. ‘In allen smartelijken arbeid is overschot’,Ga naar eindnoot25. maar flutromans door dames zijn, stellen we ons voor, niet zozeer het resultaat van smartelijke arbeid als van tijdverdrijf. Gelukkig zijn we niet afhankelijk van argumenten om te kunnen aantonen dat vrouwen op hun manier volledig de gelijken | |
[pagina 142]
| |
van mannen zijn wat het schrijven van romans betreft. Een hele verzameling grote namen van nu en vroeger komt ons in gedachten ten bewijze van het feit dat vrouwen romans kunnen schrijven, niet alleen maar goed, maar behorend tot de allerbeste, - romans die bovendien iets heel bijzonders hebben, een waarde die ligt op een heel ander gebied dan dat van mannelijke aanleg en ervaring. Al is hun onderwijs beperkt, vrouwen zijn toch niet buitengesloten van het materiaal voor literatuur en geen enkele andere kunst is zo weinig star in de eisen die gesteld worden. Zoals een kristallijnen massa kan zij elke vorm aannemen en toch mooi zijn als wij er maar de juiste elementen in gieten - echte observatie, humor en hartstocht. Maar het is nu juist dit gebrek aan starre eisen dat het romanschrijven al te verleidelijk maakt voor onbekwame vrouwen. Dames hebben meestal wel tamelijk goed in de gaten hoe goed ze piano kunnen spelen. Hierbij moeten specifieke moeilijkheden van het spel overwonnen worden, en onbekwaamheid komt onherroepelijk ten val. Elke kunst met een eigen onontkoombare techniek is in zekere mate beveiligd tegen het optreden van puur incompetente stompzinnigheid. Maar bij het schrijven van romans is er geen enkele hinderpaal waar onbevoegdheid over struikelen kan, zijn er geen uiterlijke criteria die het een schrijver onmogelijk maken om domme vlotheid voor meesterschap te houden. En zo zien we steeds weer het oude verhaal zich herhalen van de ezel van La Fontaine die merkt dat hij met zijn snuit wat geluid uit een fluit kan krijgen en uitroept, ‘Moi, aussi, je joue de la flute’,Ga naar eindnoot26. - een fabel die ik tot slot aanbeveel in de aandacht van elke vrouwelijke lezer die het risico loopt een bijdrage te leveren aan het aantal ‘flutromans door dames’.
Vertaling: Mary Duyvendak N.B. De noten onder aan de pagina zijn van de vertaler. |
|