| |
| |
| |
Philippien Molenaars
Een jaar met Simone
Simone: een meisje dat tien jaar is, als we haar in onze psychologische praktijk ontmoeten.
Ze komt op ons spreekuur, samen met haar moeder. Moeder beantwoordt onze groet vol verwachting, Simone houdt zich stilletjes. Na de eerste kennismaking schijnt ze het best te vinden bij haar stripverhaal te blijven, terwijl wij gaan praten met haar moeder. Deze zegt dat ze ten einde raad is. Ze heeft het gevoel dat ze het kontakt met haar dochter verloren heeft en ziet ook het kontakt tussen Simone en haar andere kinderen verzwakken.
Simone zelf voelt zich moe en lusteloos. De huisarts kan echter geen bijzonderheden ontdekken. Simone lijkt op alle fronten vastgelopen. Over vader praat moeder niet.
De vraagstelling van moeder luidt als volgt: wat is er met Simone aan de hand, waarom trekt ze zich zo terug, wat gaat er in haar om en wat zijn de mogelijkheden tot herstel van haar kontakten.
Over de voorgeschiedenis van Simone vertelt moeder: zwangerschap, geboorte en ontwikkeling verliepen normaal. Buiten de kinderziektes had Simone nooit bijzondere ziektes doorgemaakt. Haar behoefte aan sociale kontakten was nooit erg groot geweest, ze speelde bij voorkeur alleen. Ze is de oudste van drie kinderen. Er zijn nog twee broertjes van acht en vier jaar. Vader is leraar, moeder werkt part-time als verpleegster in een ziekenhuis; beiden met plezier. De relatie met vader, moeder en de andere kinderen was altijd wel goed geweest. Eigenlijk kan de moeder geen duidelijk moment aangeven, waarop de moeilijkheden rond haar dochtertje begonnen zijn. Voor haar gevoel is ze de laatste twee jaar langzaam veranderd en het is net alsof Simone haar ‘tussen de vingers doorglipt’. Vader is het er mee eens dat Simone bij ons komt, maar heeft van tevoren gezegd zich er zo weinig mogelijk mee te willen bemoeien. Overigens noemt moeder de huwelijksrelatie gezond. Als we Simone bij het gesprek betrekken, komt zij naar voren als een terughoudend en gereserveerd meisje, dat echter bij een rustige benadering iets ontspant. Ze durft ons nauwelijks aan te kijken; haar
| |
| |
manier van bewegen is weinig vloeiend. Gezamenlijk besluiten we tot een psychologisch onderzoek van Simone om ons enig beeld te verschaffen van haar persoon, haar mogelijkheden en haar moeilijkheden.
Onderzoekresultaten:
Begaafdheidsonderzoek: gemiddelde verstandelijke kapaciteiten; de praktische intelligentie blijkt beter ontwikkeld dan het abstraktievermogen, m.a.w. ze werkt beter met haar handen dan met haar hoofd. Haar schoolvorderingen, gemeten naar de normen van een gemiddelde vierde klasser, liggen duidelijk achter en zijn niet in overeenstemming met haar oorspronkelijke mogelijkheden.
In het persoonlijkheidsonderzoek vinden wij een hoge mate van gespannenheid, die o.a. is te merken aan lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn en buikpijn.
Ook blijkt uit het persoonlijkheidsonderzoek, dat zij haar eigen situatie als onbevredigend beleeft. Vanuit zichzelf beschikt ze niet over de mogelijkheden de ontstane situatie te doorbreken. Erger nog: ze is diep teleurgesteld in zichzelf, omdat zij beseft dat ze niet kan beantwoorden aan de verwachtingen van haar omgeving.
Op grond van de onderzoekresultaten adviseren wij de ouders Simone in spelbehandeling te laten nemen, opdat zij zich ondersteund en geholpen zal voelen om de vicieuze cirkel waarin ze beland is, te doorbreken.
Na enige aarzeling stemmen de ouders met ons advies in. We zullen moeder wekelijks bij het gebeuren betrekken door korte gesprekken aan het einde van elke behandeling, al dan niet in aanwezigheid van Simone. Vader zal proberen af en toe met moeder mee te komen.
Tot slot komen we in een gesprek met de leerkracht van Simone overeen, dat hij voorlopig geen al te hoge eisen aan haar schoolprestaties zal stellen, maar het samenwerken met de andere kinderen zal bevorderen en positief gedrag ook positief zal waarderen.
Wat zijn nu de uitgangspunten van de therapie, die Simones metamorfose moeten bewerkstelligen?
Hieronder volgen enkele uitgangspunten, waarvan wij uitgaan ten aanzien van de kinderen, met wie wij aan het werk gaan. Een handleiding die op elk kind past, bestaat niet. Elk kind is een unica, een
| |
| |
nieuw avontuur. Elk kind bepaalt de weg die we met hem of haar zullen opgaan. Dit stelt hoge eisen aan de flexibiliteit en gevoeligheid van de therapeut. De therapie, zoals wij die bedrijven, komt het meest overeen met de kontakttherapie, zoals beschreven in het boek van Moustakas: Speltherapie voor het gefrustreerde kind, het gestoorde kind, de gehandicapte. In deze therapie maakt de therapeut samen met het kind een levend proces van persoonlijke groei door. Hij probeert samen met het kind een nieuwe werkelijkheid te ontdekken.
Deze kontakttherapie vindt gewoonlijk plaats in een spelkamer, met materialen van allerlei aard. De meest gebruikte zijn zand, water, verf en klei, ongestruktureerde materialen dus, waar het kind zelf al dan niet vorm aan kan geven en waar het zich, gezien de aard van het materiaal, ‘vrij’ in kan maken. Een stuk spanning kan afvloeien door het kliederen met bijvoorbeeld water en zand.
Het gestruktureerde materiaal bestaat vorrnamelijk uit zwaarden, pistolen, messen, speren en een boksbal. Daarmee wordt agressie op een voor ieder aanvaardbare wijze uitgeleefd.
Poppen en andere voorwerpen die menselijke figuren voorstellen, zijn van essentiële betekenis, omdat ze een objekt kunnen zijn voor direkte gevoelsuitingen. Belevingen met personen uit de naaste omgeving van het kind kan het rechtstreeks in zijn spel uitbeelden. Konfliktsituaties kunnen met behulp van menselijke figuren door het kind direkt in beeld gebracht worden. Spelletjes, tekenmateriaal, autootjes, bootjes enz. zijn belangrijk omdat het kind zich dan vrijblijvend bezig kan houden en zich, als het daar behoefte aan blijkt te hebben, kan onttrekken aan de spelsituatie. Het materiaal moet uiteraard met veel zorg uitgekozen en samengesteld zijn en zonodig aangepast aan de behoeften van een bepaald kind. Het meest belangrijk is echter het emotionele klimaat, dat in deze spelkamer ontstaat en de gevoelsmatige relatie tussen de therapeut en het te behandelen kind.
Het kind gaat de spelkamer al snel als een plekje van hemzelf ervaren. Eén van de vragen die dan ook altijd komen: ‘Is deze kamer van mij, komen hier ook andere kinderen?’
Ondanks alle vrijheid, die het kind heeft, om zich naar behoefte uit te leven, moeten er door de therapeut toch grenzen gesteld worden. Er zou geen therapie mogelijk zijn zonder grenzen, grenzen die de tijdsduur, het hanteren van het materiaal, het fysieke kontakt met de therapeut betreffen. Deze grenzen, die door de therapeut aangebracht
| |
| |
worden, houden een stuk zekerheid voor het kind in.
In een therapeutische relatie vormen de beperkingen de begrenzing waarin het groeiproces zich gaat voltrekken.
Als Simone voor het eerst de spelkamer binnenkomt, zie ik dat ze erg gespannen is. Haar schouders zijn opgetrokken en haar haren hangen zo ver mogelijk in haar gezicht. Ze durft me nauwelijks aan te zien, kijkt schichtig rond, wel met een alerte blik. Ze gaat op een stoel zitten. Ze toont vooralsnog geen enkel initiatief en het is aan mij om haar op gang te helpen.
Voorzichtig wijs ik haar op wat mogelijkheden en laat haar wat spullen zien. Nòg geen reaktie. Ik probeer een gesprekje op gang te brengen over haar hobby's. Ze leest bij voorkeur stripboeken, verder komt ze niet. Verven? Kleien? Tekenen? ‘Ik kan eigenlijk niets.’ ‘Zullen we dan samen iets gaan maken?’ Dat lucht kennelijk op. Ik stel voor gipsen beeldjes te gaan gieten vanwege het snelle en goed ogende resultaat. Ik laat haar de vormen uitkiezen en leg haar uit hoe ze het gips moet mengen met water. Overal gaat ze heel omzichtig mee om, wacht bij iedere nieuwe handeling op een aanwijzing en voert deze dan ook precies zo uit. Als alles klaar is, zoeken we samen een plaatsje uit, hââr plaatsje, waar we de beeldjes laten drogen. ‘De volgende keer zijn ze droog,’ leg ik haar uit, ‘dan kijken we wat we er verder mee doen.’
Ze zucht diep na deze prestatie. Ze durft zich iets vrijer te bewegen nu en kijkt wat er in de kasten aan materiaal is. ‘Veel speelgoed,’ konstateert ze. ‘Mag ik dan volgende week weer terugkomen? Ben ik lief geweest?’ ‘Je bent lief geweest en ik vind het fijn als we elkaar volgende week weer zien.’
De week daarop komt Simone weer erg gespannen binnen, schouders opgetrokken, haren in het gezicht. Simone loopt rechtstreeks op de gispen beeldjes af en we halen heel voorzichtig de vormen eraf. Het resultaat verbaast Simone, de beeldjes zien er gaaf uit. Ze vindt dat er een kleur op moet, ‘wit is geen kleur.’
Ik wijs haar waar de verf staat en ze kiest met zorg uit wat ze wil gebruiken. Ze gaat weer op dezelfde stoel zitten als de vorige week. Met hele voorzichtige streekjes begint ze kleur aan te brengen op de beeldjes. Ik schenk limonade voor haar in en vraag haar of ze het prettig vindt als de radio zachtjes aan staat. Dat lijkt haar wel
| |
| |
wat en ze maakt de indruk het gezellig te vinden. Spraakzaam is ze echter geenszins. Ze wordt helemaal in beslag genomen door het verven van de beeldjes. Door haar langzame en nauwkeurige werkwijze is het resultaat best leuk te noemen. Ze kijkt zelf met grote ogen naar haar werkstuk, ‘ik wist niet dat ik dàt zou kunnen.’ ‘Zie je dat je het wèl kunt, je hebt het helemaal zelf gedaan, ik heb je er niet bij geholpen.’
Ze knikt enthousiast. Ik voel zelf ook enige opluchting, ruim samen met haar op en ga alvast naar haar moeder. Moeder kan uiteraard nog geen nieuwe ontwikkelingen melden.
Na nog een aantal weken op de hierboven genoemde wijze met Simone bezig te zijn geweest, komt ze op een goede dag anders binnen. Ze gaat uitdagend midden in de kamer staan, kijkt rond en gooit bakken water in de zandbak; ze mengt water en zand met heftig bewegende armen, tot slot begint ze met modder naar de muur te smijten. Hier overschrijdt ze een grens en ik zeg haar dat ze best met water en zand in de zandbak mag spelen, maar dat ik niet wil dat ze er hier mee gooit. Dit brengt haar van slag, ze is niet gewend dat ik haar iets verbied. Bedremmeld kijkt ze naar de klodders op de muur en barst in snikken uit. Ik trek haar tegen me aan, laat haar uitsnikken en vraag haar of ze me kan vertellen wat er deze week gebeurd is. Voor het eerst praat ze vrijuit over zichzelf. ‘Eigenlijk moet ik dit niet tegen je vertellen, want nou vind jij me misschien ook niet lief meer en mag ik hier niet meer terugkomen.’ Ik leg haar uit, dat ik het juist fijn vind als ze me vertelt wat haar dwars zit, dat ik er juist ben om haar te helpen en dat we samen zullen proberen om een manier te vinden om wat beter met haar vader, moeder en broertjes om te gaan. Ze luistert aandachtig, ziet dan opeens weer de bemodderde muur en begint met een roerende ijver alles schoon te maken. ‘Ik maak de muur zelf weer mooi, jij moet blijven zitten en kijken of ik het goed doe.’
Ik prijs haar uitvoerig en voel dat er deze keer iets essentieels gebeurd is. Simone gaat ook anders weg, ze beweegt gemakkelijker, kijkt wat blijer en neemt enthousiast afscheid.
De weken, die op de uitbarsting van Simone volgen, gaat ze intens op in het kliederen met zand, water en vingerverf. Ze laat zich hier helemaal in gaan en is van het begin tot het eind uitputtend bezig zich hierin uit te leven. Dan begint ze met stukken klei, eerst slaat ze de klei zo plat mogelijk, met alle kracht die ze in zich heeft. Daar- | |
| |
na begint ze er geleidelijk aan vorm aan te geven, aanvankelijk wat stuntelig en onhandig, maar daarna toch steeds vaardiger en de ene kandelaar en asbak verrijst na de andere. Ze wordt rustiger en we sluiten iedere zitting af met een gesprekje waarin Simone zich steeds makkelijker gaat uiten en waaruit blijkt, dat ze zich anders opstelt tegenover haar vader en moeder. ‘Eigenlijk zijn ze wel een béétje lief voor mij, ik krijg bijna nooit meer straf.’ Bij een volgende gelegenheid vraagt moeder of ze mij, voor ik met Simone begin, even kan spreken. Ze vertelt dat Simone de laatste tijd ‘anders’ is, ze kan het niet precies omschrijven ‘het was net of ze soms blij was.’ Er is ook weer een vriendinnetje over de vloer geweest.
Ik zeg haar dat ik het gevoel heb dat we samen op de goede weg zitten, maar dat er toch nog wel veel moet gebeuren. Als ik bij Simone kom, vraagt ze wat haar moeder tegen me gezegd heeft: ‘zeker dat ik niet lief ben thuis’. Als ik haar ons gesprekje weergeef, lichten haar ogen op, ze zegt niets. Ze loopt deze keer meteen door naar het poppenhuis en haalt de kleine beweegbare poppen tevoorschijn. Ze wil het poppenhuis opnieuw inrichten; bij de eerste twee kamers vraagt ze of ik het gezellig vind zo.
Na enige bevestiging van mijn kant gaat ze zelfstandig verder en richt heel rustig de rest van het huis in. Als het naar haar zin is, pakt ze de poppen, vader, moeder en twee jongetjes. Ze laat ze een heel spel spelen, waarin de dingen van alle dag gebeuren, naar bed gaan, opstaan, aankleden, naar school gaan enz. Ze voert alle gezinsleden op, zelf speelt ze als poppetje geen rol. Ze begeleidt alle handelingen van kommentaar, haar mimiek is strak. ‘Zo gaat het nou bij ons,’ zegt ze opeens, doet de poppen in de doos en zet het poppenhuis op zijn plaats. Ze schrijft met grote letters haar naam op de schoolborden, ‘dan kan je me deze week niet vergeten.’ De toon waarop ze tegen mij praat, is al heel anders dan in het begin; ik zie wat meer kleur in haar komen, ze ontwikkelt een stukje eigenheid.
De volgende keren grijpt ze telkens naar de poppen. Er is wel een duidelijke verandering: ze neemt nu zelf óók deel aan het gezinsleven. Iedereen krijgt een plaats toebedeeld, zelf telt ze nu ook mee. De situaties die ze speelt, komen in het begin steeds op hetzelfde neer. Ze toont nog weinig verweer tegen de opmerkingen, die vader maakt over haar slechte schoolprestaties, met moeder kan ze beter overweg, daar gaat ze zachter mee om, daar heeft ze een duidelijker
| |
| |
band mee; aan haar broertjes heeft ze geen boodschap, daar zet ze zich fel tegen af. Geleidelijk aan verandert het spel: Simone wordt emotioneler, maar ze krijgt wel een andere plaats binnen het gebeuren, de verhoudingen komen wat evenwichtiger te liggen. In een van onze slotgesprekjes kruipt Simone op mijn schoot en komt met een gerichte vraag: ‘Hoe moet ik nou alles tegen papa en mama zeggen?’ Ik houd me stil. Ze gaat door, terwijl haar hele lichaam trilt: ‘Ik voel me soms zo alleen, ik wil er ook zo graag bijhoren en ik wil ook goede punten halen op school, ik wil heel veel vriendinnetjes hebben.’ Ik zeg haar dat ze best aan haar vader en moeder mag laten blijken hoe ze zich voelt. ‘Je kunt er best met papa en mama over praten, je zult zien dat ze je begrijpen.’ Overtuigd lijkt ze niet, maar we spraken af dat ze er zèlf thuis over zal praten. Bij het afscheid zeg ik tegen moeder, dat Simone haar en haar man iets belangrijks te vertellen heeft. Moeder knikt en speelt er meteen goed op in, ze zullen 's avonds samen praten.
Met het verwoorden van haar problemen overwint Simone in feite haar gevoel van een afgewezen, mislukt kind.
Nu is het zaak, deze gunstige ontwikkeling op de juiste wijze te hanteren. De volgende zittingen gebruiken we, om het gevoel van bevrijding, dat ze zich in de beslotenheid van de spelkamer verworven heeft, ook door te zetten naar buiten. Ik speel samen met Simone een aantal rollenspellen, waarin Simone afwisselend de rol van de moeder, de vader en de broertjes op zich neemt, ik speel de rol van Simone. Ze beleeft hier veel plezier aan en als ze zich er klaar voor voelt, betrekken we er alle gezinsleden persoonlijk in. Het blijkt, na een moeilijke start, uitstekend te werken.
Ik zie dat Simone veranderd is, ik kan haar nu geleidelijk aan los gaan laten. Op voorzichtige wijze bouwen we onze relatie af, ze komt steeds minder, totdat ze weer zelf verder kan.
| |
| |
Nu ik dit schrijf, gaat het Simone nog steeds goed. Ze heeft de aansluiting met haar omgeving prima in stand kunnen houden, voelt zich bevrijd en funktioneert ook op school aanzienlijk beter dan voorheen.
Het komend jaar zal zij naar het vervolgonderwijs overstappen.
Voorjaar, 1981
Met dank aan de ouders van Simone, die toestemming gaven tot deze publikatie in Chrysallis.
|
|