| |
| |
| |
Edward Valens Spelen met vuur
Tegen middernacht veranderde er iets aan het feest. De konversatie werd definitief gestaakt en Jan Wildervank kreeg de pest in. Dat overkwam hem de laatste jaren niet zo vaak meer. Hij was leraar en in dat vak leer je het wel af je kwaad te maken. Daarom was Lola, die het aan zijn gezicht kon zien, stomverbaasd. Ze schrok zelfs een beetje.
Het feest was er tenslotte voor Jan. Hij was die dag jarig en zijn broers waren het komen vieren. Zes kerels, allemaal ouder dan hij, met hun vrouwen bij zich - op één na, want dat was Wout en die was nog ongetrouwd. Een beer van een vent was dat, de jongste op Jan na, en even in de dertig. Wielrennen was zijn hobby. Hij deed er in de vakantie zelf ook wel eens aan en hij praatte nooit over iets anders.
Tussen zulke mensen was Jan altijd een buitenbeentje geweest. In het gezin van de oude Wildervank had iedereen het jongste broertje als een simpele ziel beschouwd. De moeder nam het ook niet vaak voor hem op; die jongen had een studiehoofd, die was zo anders. Jan deed zijn best op school, zat met zijn neus in de boeken, kocht die dingen en nam ze nog mee naar huis ook. Dat was niets voor die familie. Boeken beschouwde je als een noodzakelijk kwaad, voor op school. Verder gooide je er wat mee. Die van Jan lagen soms al uit de band voor hij ze zelf had kunnen lezen. De broers liepen wel mulo of hbs af, maar dat ging dan strompelend en leraren waren in dat gezin niet populair. Eén van de broers had tien jaar over de hbs gedaan en hij was thuis om zijn volharding geprezen. De oude Wildervank was reder. Hij vond dat ongebonden leven wel mooi. De onnozele Jan met zijn mooie rapporten ergerde hem de ene dag en vertederde hem de andere. Toen Jan na het eindexamen met de boodschap kwam dat hij geschiedenis wilde studeren en dat hij zelfs leraar wou worden, kreeg de vader een onbedaarlijke lachbui. Nog hikkend van de pret gaf hij zijn toestemming en dat was Jan z'n geluk, want kort daarna, toen de oude zijn bezinning terug had, had hij zijn gulheid graag ongedaan ge- | |
| |
maakt. Dit ging hem toch net iets te ver. En hij bedacht dat die jongste jongen wel erg uit de pas liep. Maar een woord is een woord. Jan greep de kans en zorgde er snel voor een kamer te krijgen in de universiteitsstad, want daar begon zijn vrijheid: ongebonden boeken kopen; en lezen.
Zijn familie ontmoette hij in zijn studietijd af en toe. Hij zocht ze niet al te vaak op. Wat afwezig, teruggetrokken, maakte hij de huwelijksfeesten van de broers mee. Grote, uitbundige vrouwen hadden die gevonden. Zeilers en voetballers waren ze in hun vrije tijd en voor de rest deden ze zaken en reden ze in grote snelle auto's rond. Ze lachten bulderend als het nodig was en als het niet nodig was nog liever. Maar toen de oude stierf - tevreden omdat vijf van de jongens zo goed aan de vrouw waren geraakt en Wout kwam ook wel terecht - toen toonden de broers gepaste rouw, want beroerde kerels waren ze eigenlijk geen van allen.
Dat ging Jan ook wel inzien naarmate hij ouder werd en toen ontliep hij zijn familie ook niet meer zo vaak. Zijn wrok zakte een beetje. Hij begon de pesterijen van vroeger maar te vergeten en kreeg steeds meer gevoel van eigenwaarde. Maar soms, als hij voor de klas stond en merkte hoe prettig het ging als de leerlingen luisterden, kon hij intens genieten van zo'n moment door te bedenken dat zijn broers niet in de klas zaten -
De klap op de vuurpijl was, dat Jan juist met zo'n Lola kwam aanzetten. Al tijdens de studiejaren waren ze met elkaar omgegaan, maar hij had Lola maar liever nog niet aan de familie voorgesteld. Een veel te broos vogeltje voor zulke rabauwen, dacht hij vaak. Maar zo broos was ze toch niet. Toen ze wilden gaan trouwen, moesten ze natuurlijk wel voor de dag komen. De broers hoorden er van op en belegden een familieraad, waar Lola en Jan verschenen. Zij was beeldschoon, slank, donker en ze glimlachte als een madonna op renaissanceschilderijen. Dat ontging die broers natuurlijk, maar Jan zag het wel. Misschien verkeek hij zich daarom op Lola. De zes mannen die haar keurden, hadden in hun carrière wel geleerd kwaliteit te onderkennen. Goddank beheersten ze zich op die bijeenkomst en waren ze zelfs zachtaardig vriendelijk. De vrouwen ook; die hadden Lola meteen als een der hunnen opgenomen in de kring. Wout, de ongetrouwde woesteling, deed zelfs schutte- | |
| |
rig. Lola was een sukses. Ze had zelf enorm plezier om die schoonfamilie en dat verraste Jan.
Hun bruiloft begon kalm, maar het werd al gauw een wild feest. De moeder, een stille vrouw, altijd wat op de achtergrond, was vroeg naar huis gegaan; ze was niet zo sterk meer. Daarna beheersten de broers het feest en Lola en Jan verdwenen maar zo snel ze konden op huwelijksreis. Ze gingen twee maanden naar Zuid-Europa; een cadeautje van de oudste broer. Later was hun verteld dat zulke feesten meer gevierd moesten worden; er was veel glasschade geweest in het restaurant.
Jan z'n dertigste verjaardag was aangegrepen voor een excuus om weer eens de familie in haar geheel bijeen te brengen. Eikaars verjaardagen vierden ze niet regelmatig. De oudere broers deden er onderling wel wat aan, maar vooral Jan en Lola verzuimden vaak. Lola vond dat jammer, want ze schatte de ruige oerkracht van die mensen hoog. Ze vond het prachtig zoals die ongetemde kerels tegen elkaar konden razen, met de vrouwen fel daar tussendoor. Je kon er zo heerlijk buiten blijven.
Daarom had ze de organisatie van dit grote verjaardagsfeest graag in handen genomen en ze had alle broers met hun vrouwen uitgenodigd. Het was een beetje buiten Jan om gedaan en dat was maar goed ook. Anders zou er misschien niets van gekomen zijn. Je kunt een jarige, vooral als hij dertig wordt, niet een feest opdringen dat hij zelf niet wil. Het is toch al zo'n melancholieke dag.
In het begin van de avond ging alles heel gewoon: koffie met gebak en konversatie. Jan schikte zich in het onvermijdelijke. Hij wist dat elk serieus gesprek met zijn broers uitliep op bekvechterij. Ze spraken hem tegen omdat ze dat gewend waren en omdat ze hem nu zo'n schoolmeester vonden; dat was een ras waar ze een ingekankerde afkeer van hadden. Ze zouden elk van hun eigen kinderen opvoeden tot de schrik der scholen. Daar kon Jan niet tegenop. Het had geen zin zijn beroep te verdedigen, te vertellen wat de prettige kanten waren.
De avond begon daarom met burenroddel. Lola maakte dat niet zo vaak mee en daarom genoot ze er nu van. Daarna kwam de politiek aan de beurt en Jan kon praten als de beste om zijn broers
| |
| |
duidelijk te maken dat je de dingen niet zo zwart-wit moest zien. Zij hadden een duidelijke mening: dit was fout, dat was goed en op die en die moest geschoten worden. En leve het koningshuis. Zonder zo'n gezonde mening hadden zij nooit zoveel sukses in zaken kunnen hebben en dat vonden ze een argument waar je alle tegenspraak mee doodsloeg. Jan streed moedig maar tevergeefs tegen de botte opinies. Hij werd gaandeweg moedelozer. Was hij dertig geworden om nog eens tegen dit stel van leer te moeten trekken? Hij zweeg maar. De anderen praatten toen eensgezind en opgewekt verder over vissen en voetballen en wielrennen, de onbetwiste specialiteit van Wout. Die was naast Lola gaan zitten en genoot er verlekkerd van zo'n mooie vrouw dicht bij zich te hebben. Hij had tussen de bankbiljetten foto's in zijn portefeuille, waar Jurriaan Stuitje, de nationale wielerkampioen, op stond. En omdat de Tour de France net begonnen was en Jurriaan triomfen vierde, moest iedereen de nieuwste foto bekijken. Lola kreeg hem wel het laatst in handen, maar zij werd van een uitvoerige toelichting voorzien. Met name werden haar de machtige, gespierde, behaarde dijbenen aangewezen, want daar lapte die knaap het 'm mee. Dacht ze toen aan de dijbenen van Jan?
Die zag het allemaal wel gebeuren. Verdomme, mompelde hij zacht, verdomme, verdomme. De zuiplappen, de smeerlappen. Hij zat nu geïsoleerd; omdat hij niet viste en niets over wielrennen wist, lieten ze hem buiten de gesprekken. Terwijl Wout en Lola nog vertrouwelijk over de foto gebogen zaten, hief Willem, de oudste broer, makelaar in onroerende goederen, hees en onzuiver een lied aan, een hit. Hij sloeg hard met een asbak de maat op het glazen blad van de salontafel. Iedereen ging meezingen, het werd een leven als een oordeel en toen was het tegen twaalven.
Jan besloot een daad te stellen. Nadenken, met overleg te werk gaan, bracht hij niet meer op. Hij had wat drank op en de woede had hem nu te pakken. Hij was met één stap bij het nog wat nagiechelend tête à tête, griste de foto weg, greep naar zijn aansteker. Even brandde het papier met een hoge, gele vlam, daarna vielen de verkoolde snippers op het tapijt. Stelletje apen, bracht hij er met diepe verachting uit, maar dat hoorde bijna niemand. Toch was het plotseling even volkomen stil geworden in de kamer.
| |
| |
Twintig minuten later stierf het geluid van de laatste wegscheurende auto in de nachtelijke straat weg. Dat was Wout, die had nog het langst van allemaal staan vloeken, zo lang en zo grof dat zelfs Lola niet solidair was gebleven en zich had afgewend.
Jan Wildervank was tevreden met de overwinning. Ze zouden voorlopig niet weer over de vloer komen, maar het mocht best een breuk blijven. Dat Lola 's avonds bij het naar bed gaan en 's morgens bij het ontbijt opvallend koel had gedaan, daar trok hij zich maar niets van aan. Hij had prima geslapen. De dag was plezierig en licht. Hij praatte vlotter dan ooit en de kinderen leken veel belang-stellender. Een van die dagen was het waarop het lesgeven eigenlijk ontspanning was. Laat in de middag ging hij vrolijk naar huis.
Lola kwam hem niet tegemoet, toen hij de voordeur opende, en dat deed ze meestal wel. Hij rook ook niet de geur van koffiezetten, wat het hoogste genot voor hem was als hij om deze tijd uit school kwam. Hij dacht dat Lola weg was, maar hij vond haar in de kamer. Ze zat voor zich uit te kijken. Haar groet klonk heel effen. Op de vraag wat er in godsnaam aan de hand was, gaf ze geen antwoord, maar ze wees naar het avondblad, dat op de grond naast haar stoel lag. Jan raapte het op.
Er stond een grote foto van Jurriaan Stuitje op de voorpagina, met een kop in vette letters eronder: Wielerkampioen levend verbrand in hotel.
Later in de avond bedacht Jan Wildervank dat hij alleen als gevolg van Lola's vreemde gedrag zich iets van die affaire had aangetrokken. Zoiets kon toch gebeuren. Het toeval koos vreemde wegen. Hij haalde zich de details uit het artikel in de krant nog eens voor de geest: de man was in zijn slaap verrast door het vuur, dat in zijn hotelkamer ontstaan moest zijn. Maar niemand begreep wat de oorzaak was. Het leek op iets als een smeulende sigaret in bed, maar het was algemeen bekend dat de sportheld niet rookte, nooit. Kortsluiting was er ook niet geweest.
Lola had eten gemaakt en niets gezegd. Ze had vaag welterusten gemompeld toen ze naar bed was gegaan. Wie was er nu gek geworden?
| |
| |
De telefoon ging. Jan nam op, noemde zijn naam en hoorde dat de telefoon aan de andere kant werd neergegooid. Dat herhaalde zich een kwartier later. De derde keer kwam Lola uit bed en nam zij de hoorn op. Toen Jan in de gang kwam, stond ze al op gedempte toon te praten. Ja en nee en hoezo? was het enige wat ze zei. Wie belde haar? Jan wilde niets vragen, bang dat ze zou weigeren te antwoorden.
De volgende dag ging het niet lekker op school. Jan had slecht geslapen doordat hij zich het optreden van Lola zo had aangetrokken. 's Morgens was ze er eerder uit geweest dan hij. Zijn ontbijt had klaar gestaan, maar zij was in de keuken aan het redderen gebleven. Ze had niet mee gegeten.
Jan was slecht gekoncentreerd tijdens de lessen en nog slechter gehumeurd. Hij was onredelijk, gaf strafwerk om niets. De jongens en meisjes vroegen of hij het gelezen had van Jurriaan - wat verschrikkelijk. Die was hun favoriet in deze tijd van het jaar. Een van de jongens vroeg of hij in het lokaal van meneer Wildervank een foto van de wielrenner mocht ophangen. Dat was geen gekke vraag, want hij liet de kinderen wel vaker foto's van hun idolen opprikken. Dat maakte het oude lokaal in de haveloze school een beetje gezelliger. Maar nu zei hij nee. Hij viel zelfs woedend uit, raasde en schreeuwde wat ze zich in hun hoofd haalden. De klas begreep er niets van en was verongelijkt.
Lola trok wel wat bij, want je kunt niet altijd tegen elkaar blijven zwijgen. Maar hun gesprekken bleven kil, zakelijk. Het verliefde en kameraadschappelijke was tussen hen weg. Was er maar een kind, dacht Jan soms, dan kon je zo'n sfeer niet volhouden. Het was toch niet gewoon. Bij Lola had hij nooit iets gemerkt van hysterie en dit leek er veel op. Hij kwam er achter dat ze vaak met Wout telefoneerde. Die was zeker die eerste avond ook telkens aan de lijn geweest. Ze ontmoetten elkaar ook wel eens. Op een dag zag hij de sportwagen van zijn broer wegrazen uit de straat, toen hij er net met zijn eendje kwam binnenrijden.
Hij had al een paar keer geprobeerd de kwestie uit te praten met Lola, maar ze had het tere punt ontweken; ze was gewoon de ka- | |
| |
mer uitgelopen. Waar heb je het over? vroeg ze toen hij weer eens een poging deed.
Jan werd nerveus en ging steeds meer roken, ook voor de klas, waar het door de schoolleiding verboden was. Op een keer viel een brandende lucifer uit zijn vingers, schroeide een gat in zijn kolbert-jasje, viel op zijn bureau neer, op een stapel proefwerken. Met een flinke klap kon hij het beginnende vuurtje doven, maar met de onrust in de klas had hij meer moeite. De evenwichtige sfeer in zijn lessen leek voorgoed weg te zijn. Het geval met de lucifer lekte uit. Een van de leerlingen zou wel gepraat hebben, want Wildervank was niet populair meer de laatste tijd, vooral door het incident met de foto van Stuitje. De direkteur gaf hem een uitbrander.
En hoe het kwam zou wel nooit uit te zoeken zijn, maar er lekte meer uit op school. Er werden door leerlingen toespelingen gemaakt als ze zijn lokaal binnenkwamen of als ze er weer uitliepen. Dan hoorde hij mompelen over Jurriaan en foto en brand. Op een morgen moest hij met een kollega invallen voor toezicht op het schoolplein. Er stond een grote groep kinderen in een kring en daar werd druk gelachen. De beide leraren slenterden er heen. Plotseling zagen ze vlammen op de grond en de leerlingen, die hen zagen aankomen, renden joelend en lachend uit elkaar. Nog even zag Jan Wildervank wat daar brandde: een groot stuk tekenpapier met een kop erop, in ruwe lijnen. Een kaal hoofd en een donkere bril waren duidelijk te onderscheiden. Hij droeg zo'n bril en al jaren geleden was zijn hoofdhaar uitgevallen. De kollega trok hem er snel vandaan en praatte geagiteerd over strenge maatregelen. Wist hij er iets van?
Zat Wout overal achter? En Lola?
De toestand werd thuis niet meer zoals het voor de verjaardag was geweest. Wat ze tegen elkaar zeiden, bleef onpersoonlijk. Lola bleef Wout ontmoeten.
Er gebeurde weer een ongeluk, nu in de keuken. Het kwam door een grove fout van Jan, want hij maakte iets schoon met wasbenzine, terwijl hij een brandende sigaret er vlak naast had gelegd op de rand van de gootsteen. Er kwam een steekvlam en er had brand kunnen ontstaan, maar Jan reageerde snel en gooide een natte doek
| |
| |
op de vlam, die direkt doofde. Lola was lijkbleek geworden en kon een hele tijd niets zeggen. Ze zat maar te kijken. Daarna laaide de haat op die al die tijd op de loer had gelegen, gevoed door de telefoongesprekken, de middagen met Wout. Ze schold en raasde en Jan kreeg alles naar zijn hoofd geslingerd wat hij zo vaak vragenderwijs overwogen had.
In het vervolg sliep hij alleen, in de logeerkamer. Ze duldden el-kaars nabijheid niet langer. Al sinds het feest was er trouwens van vrijen niets meer gekomen. Jan lag tot diep in de nacht in bed te lezen - detectiveverhalen meestal om de kwelling van bandeloze gedachten te verjagen. Hij rookte in bed zolang hij las. Soms sliep hij doodvermoeid in met een boek in de hand, maar hij zorgde er altijd voor de sigaret bijtijds te doven.
Op school werd gezegd dat hij overwerkt was en de direkteur nam hem apart om hem vriendelijk een dokter aan te raden, een specialist liefst. Hij had het ook over ziekteverlof.
Lola werd pas wakker toen de vlammen al uit de kamer van Jan naar buiten sloegen en de mensen op straat moord en brand stonden te roepen. Er was geen redden meer aan. Langs een balkon wist ze in haar nachtkleren naar de buren te vluchten.
De broers hielpen haar geweldig in die dagen. Ze hoefde nergens voor te zorgen en een van hen bood haar een kalm baantje op zijn kantoor aan. Goddank had Jan nooit iets gezegd over kremeren.
Toen de kist in het graf verdween mompelde ze zacht: idioot, idioot. Wout, die naast haar stond, vroeg maar niet wat ze precies bedoelde. Toen ze terugliepen, gaf hij haar een arm.
|
|