| |
| |
| |
Edward Valens Een waar verhaal
De mensen die zich 's avonds om zo'n uur of 11 tevreden gaan klaarmaken voor hun bed, omdat de wekker de volgende morgen al om 7 uur afloopt, en zij die 's avonds laat het gevoel krijgen dat dan hun dag pas goed begint, die twee soorten verschillen onderling veel. 't Is misschien wel waar, dat lieden van de eerste kategorie evenwichtiger, betrouwbaarder, kortom deugdzamer zijn, die anderen zijn zeker gevoeliger, temperamentvoller. Het donker maakt hen zo. Je moet steeds gespannen, op je hoede zijn. Gewaarwordingen en gebeurtenissen zie je 's nachts niet van ver al aankomen. Plotseling en heftig komen ze op je af en onverwacht slaan ze toe. Natuurlijk hou ik van de zon, maar dan om - liefst in het gezelschap van mijn vriendin Sonja, een nachtdier als ik - in een zo volstrekt mogelijke luiheid en zo naakt als ons kille fatsoen het maar toelaat, de warmte in mijn huid te voelen binnendringen. Ik hou ervan 's nachts te leven, als grenzen, normen, realiteiten betrekkelijk worden en je bereid bent tot dingen die het daglicht niet kan verdragen. Als je bijvoorbeeld best in het bovennatuurlijke wilt geloven, wanneer de duisternis je als een zwarte muur omringt. Wie van de nacht houdt, moet wel met de mogelijkheid van verschijningen rekening houden, want overal in die muur zitten diepe nissen en wat daar niet uit te voorschijn kan komen! Wie gewoon is de nacht te plukken en de loop der gebeurtenissen niet tegenwerkt door steeds met zijn neus in wiskundeboeken te zitten, die hoeft er niet aan te twijfelen, of hij wordt nog wel eens met de geestenwereld gekonfronteerd. Het genoegen van zo'n leerzame en onderhoudende kennismaking met het leven - nou ja - aan gene zijde moet men niet bederven door een overhaaste vlucht, want dat prikkelt de spoken tot verkeerde dingen. Zij zijn vaak tuk op practical jokes en ik ben ervan overtuigd, dat ze geen kans onbenut zullen laten om juist de man met het hazehart de stuipen aan te doen.
Als de toeschouwer zich beheerst, zijn zij ook redelijk. Men kan er de literatuur op nalezen.
Sonja, die het bovenstaande over mijn schouder heeft meegelezen,
| |
| |
zegt dat ik om de zaak zit heen te draaien en dat dit geleuter niets met mijn verhaal te maken heeft. Dat ik bovendien zelf doodsbenauwd was, toen ik mijn eerste spook onder ogen kreeg - Ik vind dat een taktloze opmerking, vooral gezien haar eigen rol bij wat er gebeurd is.
Met mijn voorliefde voor de nacht staat in nauw verband, dat ik een paar flinke planken in mijn boekenkast heb gereserveerd voor spookverhalen. Dat is de ideale lektuur voor tussen half 12 en 2 uur, in een schaars verlichte kamer. Daar slaap je goed op! De paar boekverkopers in mijn woonplaats bezoek ik regelmatig, en als ze iets goeds hebben op dit gebied, dan neem ik 't mee, tenminste als Sonja me niet is voorgeweest. Want ze heeft dezelfde literaire voorkeur als ik, en ik moet toegeven dat ze me al heel wat voor de neus heeft weggekaapt.
Onze kennismaking dateert zelfs van het gedenkwaardige moment dat een wanhopig geworden boekverkoper ten einde raad maar kruis of munt gooide om een antikwarische bundel die we beiden 't eerst hadden gezien. Sonja en ik hebben samen wel zowat het bekendste bij elkaar gekocht op dit gebied en wat nog ontbreekt zijn de zeldzaamheden, de bijzondere uitgaafjes bijvoorbeeld waarvan je maar zelden een exemplaar in handen krijgt. Sonja heeft er zo een paar en ik heb er een stuk of wat. Ik denk er wel eens aan, dat we maar moesten trouwen, want dan zou al dat moois in één boekenkast kunnen. Er zou dan trouwens nog wel meer kunnen, maar ik vrees dat dat me te ver van m'n onderwerp zou doen afdwalen.
Er bestond een boekje, we wisten het beiden, een bundeltje dat heel gewoon ‘Ghost Stories’ heette, van een van de Engelse grootmeesters in griezelverhalen. Het was een mooie uitgave uit het begin van de eeuw, iets heel anders dan de moderne verzamelbundels in pocketeditie, die we eigenlijk verfoeiden. Soms, als ik eens zo'n heerlijk bevrijdende droom had, waarin alles je voor de wind gaat, dan droomde ik wel, dat ik het boekje ergens tegenkwam, dat ik het kocht en bezat... Ik had het wel eens in handen gehad, en dat maakte mijn begeerte nog sterker.
De sombere nazomermiddag met aanhoudende motregen zorgde voor een passend decor achter het raam, toen Sonja mijn kamer binnenstapte en zonder kommentaar haar tas openmaakte. Ik keek
| |
| |
geamuseerd naar haar resolute bewegingen, de verbeten trek om haar mond, maar toen ze een boekje op tafel legde dat ‘Ghost Stories’ heette en dat - afijn, ik hoef het niet uit te leggen - toen zat ik perplex.
Natuurlijk had ik sportief moeten zijn, belangstellend moeten vragen waar ze het op de kop getikt had, wat het gekost had - ik had haar geluk moeten wensen.
Maar tot mijn eigen ergernis werd ik kwaad. Ik gooide een paar kollegediktaten op een hoop, stak nijdig een sigaret op en presenteerde Sonja er niet eens een. Ze keek mij stomverbaasd aan, want we reageerden nooit zo op een buitenkansje van de ander. Diep in ons hart, waar dat dan ook mag zijn, wisten we wel dat er ooit ergens een echtelijk bed zou staan met daarnaast een echtelijke boekenkast. Daarom was mijn optreden bespottelijk, maar hoewel ik dat op het moment zelf ook doorhad, bleef ik mokken, en toen Sonja, begrijpelijkerwijs gepikeerd, even later verdwenen was, zat ik nog te tandenknarsen van nijd. Dat boekje had ik willen vinden, achter in de donkere winkel van die antiquair. Ik had het verrukt van de plank genomen en opengeslagen op mijn hand laten rusten. Ik had een paar regels gelezen uit het verhaal dat op bladzijde 67 begon en dat ‘Een ware geschiedenis’ heette. Daarna zou ik achteloos naar de prijs hebben gevraagd, die er niet in stond - altijd een veeg teken.
Met een schok kwam ik tot mezelf. Sonja had het boekje zonet ongeopend voor me neergelegd en ik was er niet aan gekomen. Hoe kwam ik erbij, dat op pagina 67 een verhaal stond met juist die titel? Had ik het boek vroeger wel eens open gezien? Ik herinnerde me ineens de dromen over het vinden ervan, die veel minder scherp en gedetailleerd waren dan de waakdroom van zoëven. En die was niet uit mijn gedachten weg te slaan - steeds maar hetzelfde, die bladzijde, dat verhaal. Ik dwong me ergens anders aan te denken, maar dat hielp niets. Wat ter wereld kon mijn wil zo in een richting buigen die ik zelf niet gekozen had?
Het bleef die dag regenen en mijn humeur werd slechter en slechter. Ik had nogal wat te doen, maar er kwam van werken niets terecht. Soms betrapte ik mezelf op fantasieën over de wijze waarop ik het boekje uit Sonja haar handen zou kunnen loskrijgen. 's Avonds
| |
| |
ging ik de stad maar in. Ik dronk hier en daar een pilsje, teruggetrokken en zonder me met iemand te bemoeien. Bekenden zouden willen weten waarom ik zo'n rothumeur had en moest ik dan zeggen: ‘Sonja heeft verdomme Ghost Stories gekocht’? Of: ‘Dat verrekte boek kan alleen maar open bij bladzijde 67’? In het gunstigste geval zou iedereen denken, dat ik dronken was. Ik ging naar huis en kroop voor mijn doen vroeg in bed. Die nacht droomde ik dat ik bij de boekverkoper was, het boekje vond op een plank, het achteloos opensloeg - ach, de rest is bekend. Maar in deze droom was één ding nieuw en anders. Toen ik die paar regels gelezen had, sloeg ik het boek dicht, gooide het in een hoek en rende in een vlaag van panische angst de winkel uit - Achter me werd geschreeuwd. Een meisje had naast me gestaan, plotseling. Was het Sonja? Gestalten uit dromen zijn zo moeilijk te herkennen.
De volgende morgen had ik veel kolleges. Tussen de middag was ik even op mijn kamer om te eten en toen kwam Sonja binnenvallen. Ik geneerde me om de vorige dag en zocht naar de juiste woorden om het goed te maken. Zij bleef zonder iets te zeggen naar mijn eten zitten kijken en zo ontstond er een zeer onprettige stilte, die me nerveus maakte en daarna geïrriteerd. Ik vroeg ineens bijna nijdig wat ze kwam doen.
‘Ben je nog boos?’ vroeg ze zonder me aan te kijken, al haar aandacht gericht op een sigaret die ze aanstak.
‘Boos? Hoe haal je je dat nou weer in je hoofd?’ Ik geef toe, dat dit antwoord onredelijk was.
‘Ik merkte het gisteren wel, met dat boek. Eerst vond ik het gek dat je zo deed. Later bedacht ik, dat ìk vast net zo gedaan zou hebben als jij het gekocht had.’
Die bekentenis verbaasde me.
‘Waarom dan in 's hemelsnaam?’
‘Weet ik het?’ antwoordde ze. ‘Waarom was jij zo nijdig?’
Bij die woorden keek ze me hulpeloos, bijna verdrietig aan en alle ergernis vloeide uit me weg. Ik stond op het punt haar alles te vertellen over die ellendige pagina 67, toen ze m'n hand pakte en kwasi achteloos, maar in werkelijkheid zeer gespannen, vroeg:
‘Gelóóf jij aan spoken?’
Nu hadden we daar al vaak over gedebatteerd, een heel enkele
| |
| |
keer serieus, maar verder altijd op een ironische toon. Maar deze vraag van Sonja werd zo angstig, zo oprecht ook, gesteld, dat ik schrok. Een nauwelijks bewust vermoeden kwam bij me op en verbond haar angst met dat boek, maar ik onderdrukte die gedachte snel. Ik probeerde me er met wat vaagheden van af te maken:
‘Tja, liefje, je weet het nooit. Tenslotte heeft niemand bewezen dat ze bestaan en niemand heeft bewezen dat ze niet kunnen bestaan. Wat wil je?’
Sonja gaf geen antwoord en was duidelijk teleurgesteld door mijn manier van praten. Ik had toch geen zin om op dat ogenblik ernstig op die zaak in te gaan. Of had ik er het hart niet toe?
Het brood was op. Sonja wilde niets hebben en daarom stond ik op om naar kollege te gaan, al had ik er na de lange morgen niet veel zin in. Ik had mijn jas al aan en wilde de kamerdeur voor Sonja openhouden, toen ze haar tas openmaakte en er met enig geschutter de ‘Ghost Stories’ uit te voorschijn haalde. Ik keek haar verbouwereerd aan.
‘Hier,’ zei ze, ‘je moet 't maar eens lezen. Er staat een heel vreemd verhaal in, maar ik wil je beslist niets suggereren. Je moet zelf maar zien.’
En meteen rende ze de deur uit, de trap af en weg was ze, nog voor ik dankjewel had kunnen zeggen. Wat mankeerde haar? Eigenlijk was het zonder meer taktloos om me een boek waar ik zo duidelijk afgunstig op gereageerd had, de dag nadat ze het gekocht had al ongevraagd te leen te geven. Vreemder was nog haar schichtige gedrag, haar idiote vraag, zo doodernstig op het holst van de dag. En dan die onmiskenbare blik van opluchting toen ik het boek had aangepakt.
Schouderophalend legde ik het boekje maar op mijn bureau neer en met een hoofd vol onbegrepens liep ik naar de akademie. Aan het diktaat dat ik die middag opnam, heb ik nooit veel gehad.
Pas laat in de avond kwam ik weer thuis. Ik was in de stad blijven hangen en het was al tegen half 1. Ik kleedde me uit en kroop vlug in bed. Natuurlijk kon ik niet gaan slapen zonder iets in Sonja's boek gelezen te hebben. Het was buiten droog geworden, maar het was benauwd en drukkend en daarom had ik mijn raam opengezet, met de overgordijnen dicht. Ik dwong mezelf nergens
| |
| |
aan te denken, me niets meer van de afgelopen dag te herinneren en het boek open te slaan bij bladzijde 1, eerste verhaal. Ver kwam ik niet, want toen ik een halve pagina gelezen had, joeg plotseling een hevige windvlaag de gordijnen uit elkaar. Als het zo hard ging waaien, moest ik maar even kijken of de deur van mijn kamer goed in de knip zat. Ik stapte uit bed en legde het boek opengeslagen neer, met de rug naar boven, zodat de bladzijden niet om konden vallen. De deur bleek goed dicht te zijn en ik ging weer naar bed. Het boek lag er nog net zo. Toen ik verder wou gaan lezen, lag bladzijde 67 voor me en daar begon een verhaal met de titel ‘Een ware geschiedenis’.
Achteraf vind ik het eigenlijk nog het gekste, dat ik toen niet de kamer uitgerend ben, of dat ik me niet in paniek onder het bed heb verstopt. In plaats daarvan haalde ik, toen ik van de eerste schrik was bekomen, diep adem en ik begon te lezen waar het boek me blijkbaar wilde laten lezen. Onbewust was ik er ook wel op voorbereid, dat er met dit boek iets ongehoords en ongelooflijks aan de hand zou zijn.
Maar wat voor sensationeels ik ook van dat verhaal op bladzijde 67 verwacht mocht hebben, het viel me eerlijk gezegd verschrikkelijk tegen. Het was een ouderwets spookverhaal, zoals er dertien in een dozijn gaan. Het was nogal lang en bevatte alle traditionele elementen, om niet te zeggen clichés, van het gemiddelde vertelsel in dit genre. Daar had je de middeleeuwse abdij, die was omgebouwd tot landhuis; een afgezaagd decor. Daar woonde dan natuurlijk een familielid van de verteller en toen die laatste er op een zekere dag kwam logeren, werd de boel heel toevallig weer eens in opschudding gebracht door het huisspook. Dat moest de schim van een jonge vrouw voorstellen, die eeuwen geleden op een gruwelijke wijze vermoord moest zijn. Het arme kind had de gewoonte aangenomen eens in de zoveel jaar zwijgend bij de bedden van de inwoners van dat huis te komen staan, maar ze scheen verder nooit iemand kwaad te doen. Ook aan de verteller van het verhaal was ze verschenen en die had zich - beweerde hij - daarna sterk gedrongen gevoeld haar geschiedenis te boek te stellen. Had zíj hem dan het hele verhaal verteld? Het was een larmoyante aangelegenheid. Het meisje had een halfbroer gehad, die haar had willen ver- | |
| |
leiden. Ze had de onverlaat dapper weerstaan, en dat had ze met de dood moeten bekopen. Op een niet nader in het verhaal omschreven wijze - zulke verhalen geven nooit details! - waarvan men toch wel mocht aannemen dat ze beestachtig was, was het kind geschonden en vermoord.
Al lezend kreeg ik het gevoel lelijk bij de neus genomen te zijn. En dit alles was door zo'n beroemdheid geschreven! De snode halfbroer, zo ging het verder, had zich voor het gerecht vrijgepleit door te verklaren dat zijn slachtoffer een verschrikkelijk verbond met de duivel had aangegaan, en vooral omdat het meisje erg mooi was geweest, had men dat in die dagen grif aanvaard. Heksenprocessen waren toen aan de orde van de dag. Tientallen getuigen, aangemoedigd door de schatkist van de jonker, waren tijdens het proces barre details komen vertellen over vluchten op bezems, betoverd vee, mislukte oogsten, miskramen en meer van dat moois. Het eind van het liedje was geweest, dat de jonker een vrome daad had gedaan en de held van de dag werd. Dat de dode nadien nog vaak in de buurt van de voormalige abdij was gezien, was haar reputatie ook niet ten goede gekomen.
Het verhaal had een vreemd slot. Na de eigenlijke vertelling hield de schrijver namelijk een vurig pleidooi voor de onschuld van het meisje en deed hij een bijtende aanval op de satanische aanrander. Ik vond, dat zo'n konstruktie de totaalindruk van het verhaal nog zwakker maakte. Waarom moest er die schijn van autenticiteit aan gegeven worden? Misschien heeft die halfbroer wel gelijk gehad, dacht ik kwaadaardig, en toen betrapte ik mezelf erop, dat ik het verhaal al niet meer als een verzinsel beschouwde.
Weer waaide de wind mijn gordijnen ver open. Ik zou het raam moeten sluiten met dat weer en daarvoor stapte ik opnieuw uit bed. Buiten was het tot mijn verbazing bladstil. Ik dacht even aan onweer dat op til kon zijn, want dan had je ook wel van die plotselinge rukwinden. Maar overal zag ik sterren helder aan de hemel staan. Toch deed ik voor de zekerheid het raam dicht en daarna schoot ik weer onder de dekens. Het gordijn had ik opengelaten. Ongedierte kon nu toch niet meer binnenvliegen en zo kwam er nog wat licht van buiten. Ik knipte de lamp uit en bedacht toen, dat ik het boek op de dekens had laten liggen. Het zou
| |
| |
er af kunnen vallen en ik hoorde tenslotte voorzichtig met Sonja's aanwinst om te springen, al was ik er helemaal niet meer jaloers op. Ik tastte overal om me heen, maar vond het boek nergens meer. Bang dat het op de grond gevallen was, draaide ik me weer om naar de lichtschakelaar. Met mijn hand daar een paar centimeters vandaan, verstijfde ik. Nu schrok ik werkelijk pas goed. Ik meende een ogenblik, dat het kloppen van mijn hart mijn hoofd zou doen barsten. De gedachte aan wegkruipen kwam niet eens in me op, zo was ik van de kaart. De ontzetting dat dit kon gebeuren, de natuurlijke afkeer van elke levende voor wat dood is, het verlamde me minutenlang; of was het sekondenlang?
Ze stond in de hoek bij het raam en ik herkende haar direkt. Ik wist nu wie die gestalte in mijn droom was geweest waarvoor ik in paniek was weggerend. Scherp zichtbaar waren aan haar alleen de plekken in haar hals en op haar borst waar haar kleding verscheurd was en waar diepe, zwarte wonden te zien waren. En haar ogen brandden in het donker, angstaanjagend en bezeten. Zij had het boek geopend in de hand.
Hypnotiseerde ze mij? Eerst dacht ik iets van een triomf in haar vale gelaat te zien. Of was het bitterheid, een niet te verzadigen dorst naar wraak? Was het verhaal waar, of was zij geslaagd in een duivelse opzet het beeld van haar halfbroer te besmeuren? Want dat het verhaal niet een middelmatig verzinsel was, maar waar en verschrikkelijk, daar twijfelde ik niet aan. Al die gedachten die in me opkwamen, kalmeerden me wat en ik begon iets van medelijden te voelen. Ik zag haar naar me toe komen, ik zag dat haar lippen bewogen en plotseling voelde ik een heftige drang haar te helpen, haar voor te zijn, haar aan te spreken. Maar meer dan schorre klanken kwamen niet uit mijn keel en ik zag haar terugwijken, vervagen - het laatste wat ik nog dacht te zien, was dat ze mij het boek toestak. Daarna viel ik in een diepe, droomloze slaap.
De volgende morgen vond ik Sonja's boek terug in een hoek van de kamer. Ik was wel wat ontnuchterd en had het gevoel, dat de nacht vol verwarrende dromen was geweest, maar dat boek raakte ik met mijn voet nog niet aan. Mijn hospita kwam vragen, of ik 's nachts ook dat gejammer had gehoord, alsof er een kind vermoord werd. Ze had daarna gewoon niet meer kunnen slapen. Ik
| |
| |
antwoordde iets vaags over katten en begon gauw over iets anders.
Sonja liet niet lang op zich wachten. Eigenlijk had ik kwaad moeten worden omdat ze me niet had gewaarschuwd, maar ik zag toen ze binnenkwam meteen hoe ontdaan ze naar me keek. Ze zag ook het boek op de vloer liggen.
‘Wat zie je bleek,’ zei ze, en: ‘Ik zie het al -’
Ze zweeg even en zei toen zacht:
‘Ik geloofde het de volgende dag zelf niet meer, dacht dat ik een soort nachtmerrie had gehad. Maar ik twijfelde toch, en als ik het jou van te voren had verteld -’
‘Zou het verhaal dan de indruk op me hebben gemaakt, die het wilde maken?’ vroeg ik sceptisch.
‘Vond jij het eerst ook zo slecht?’ vroeg Sonja.
‘De werkelijkheid is natuurlijk altijd heel middelmatig,’ antwoordde ik. Het was een poging om Sonja uit haar tent te lokken, want ik wilde nu wel eens precies weten wat zij ervan vond. Maar ze speelde het balletje terug.
‘Wat vond jij nou van dat boek en dat verhaal - van haarzelf?’ Het laatste voegde ze er na enige aarzeling aan toe.
‘Tja,’ antwoordde ik ontwijkend, ‘ik weet het ook niet.’ Maar ik ging toch verder: ‘Eigenlijk geloof ik wel, dat het verhaal waar is. Het een of ander, misschien zij zelf wel, heeft me gewoon gedwongen dat ene verhaal te lezen. Dat is toch niet gewoon. Had jij dat ook?’
Sonja knikte. Ik vertelde haar uitvoerig, hoe iets of iemand ervoor gezorgd had, dat het boek op bladzijde 67 open was komen te liggen.
‘Omdat ik het tenslotte maar een heel middelmatig en flauw verhaaltje vond,’ ging ik verder, ‘kwam zijzelf. Om haar onschuld te verzekeren, dwong ze ons dat boek en dat verhaal op, en toen we te kritisch reageerden, vertoonde ze zich.’
‘Het klinkt heel aannemelijk,’ antwoordde Sonja, ‘maar dan blijft toch de vraag, of het nu werkelijk zo gebeurd is.’
‘Ik geloof van wel,’ zei ik na enige aarzeling. Sonja schudde haar hoofd.
‘Weet je,’ zei ze, ‘ik vond haar zo verschrikkelijk, zo duivels, ik was zo bang. Ze was goddank meteen weer weg. En jij had mede- | |
| |
lijden met haar, zei je net.’
‘Ze merkte zeker wel, dat ze dat bij jou niet kreeg,’ lachte ik. ‘Jullie vrouwen denken altijd kwaad van elkaar.’
‘En jullie mannen trappen in ieder aandoenlijk verhaaltje,’ antwoordde ze vinnig.
‘Toch hou ik het op haar onschuld,’ hield ik vol, en ik dacht aan die wonden, die verscheurde kleding, aan die ogen vooral.
‘Wij zijn verslaafd aan spookverhalen,’ zei Sonja nuchter, ‘en dan ga je witte muizen zien.’
‘Dus jij blijft erbij, dat we alles gedroomd hebben?’ vroeg ik.
‘Gedroomd misschien niet. We sliepen niet. Maar volgens mij is het wel zoiets geweest. Een hallucinatie of zo.’
Ik wist haast wel zeker, dat ze het niet meende. Ze wilde zich flink houden.
‘Waar of niet, het boek maakt gevaarlijke dingen los. In onszelf of in de werkelijkheid, dat doet er ook niet zoveel toe. Wat doen we ermee?’
‘We gaan het verbranden,’ zei Sonja resoluut.
‘Maar alsjeblieft niet hier!’ riep ik.
Tenslotte werden we het erover eens, dat we het zouden verkopen aan een andere antiquair dan waar Sonja het gevonden had. Dat lukte, en we kregen er nog een aardige prijs voor. De man was er blij mee en hij was ook zo eerlijk dat te laten merken. Hij beweerde, dat er door verzamelaars nogal eens naar gevraagd werd en dat de kopers er een fikse som voor overhadden. Toch was er iets merkwaardigs mee, vertelde hij. Er konden niet veel exemplaren van circuleren, want het was nogal zeldzaam. Niettemin werd het vrij vaak aangeboden.
De oplossing van dat raadsel hadden wij kunnen geven, maar we hebben het niet gedaan. Wie de ‘Ghost Stories’ koopt, moet het zelf maar ondervinden. Van het geld dat we kregen, zijn we een flinke borrel gaan drinken en omstreeks middernacht hadden we voldoende afleiding aan elkaar.
|
|