orkest is volgzaam en schaart zich in de aula om de kist, die op een verhoging is neergezet. Van buiten schuifelen bekende en onbekende mensen binnen.
Na een handbeweging van de regisseur nemen de dragers de kist weer op, waarna ze de aula schoorvoetend verlaten. Wij volgen, zoekend naar een passend tempo. We regelen onze gang naar de telgang van de kist, een zwart veelpotig dier, een deinend lichaam, dat zonder overwegingen en zonder aarzelen zich instinktmatig voortbeweegt.
‘Arend uw laatste gang is indrukwekkend en wordt aan beide zijden gemarkeerd door gebeitelde beden, wensen en bijbelteksten.’
We staan stil. Tussen de dragers door zie ik de opgehoogde verse aarde. Het gat. ‘De groeve’. Men verspreidt zich in een halve cirkel rond het graf. De aanspreker stelt zich strategisch op, tegenover ons, aan de andere kant van de kuil. Op zijn vrijwel onmerkbare hoofdknik laten de dragers de kist zakken. De touwen glijden geruisloos over onzichtbare katrollen. Sommige aanwezigen snuiven. Daarbovenuit hoor ik een merel fluiten. Ik probeer de vogel te ontdekken, maar mijn aandacht wordt afgeleid, doordat iemand op mijn arm drukt. Bea. Haar gezicht is een gipsen masker. Tranen schuiven blinkend over de ronding van haar wang. Ze legt haar arm op de mijne. Haar koude vingers wriemelen aan mijn pols. De lucht is egaal grijs. Niet onvriendelijk. De kist is weg. ‘Is er iemand die iets zeggen wil? vraagt de aanspreker.’
Een gebaarde jongen komt naar voren, Wilco. Hij kijkt in het graf en draait zich daarna half naar ons om.
‘Arend is er niet meer’, klinkt zijn stem verwonderd. ‘Dag Arend’, terwijl hij ons de rug toekeert, ‘Je was een fijne jongen’.
Hij schudt zijn hoofd en haalt zijn schouders op.
‘We zullen hem niet vergeten’, zegt hij tenslotte en hij keert terug naar zijn plaats. Er wordt gekucht en gefluisterd. Ik zie boze blikken en gefronste wenkbrauwen. Ineens staat de dominee voor de kuil. Hij begint te spreken. Ik vang slechts enkele woorden op, omdat ik naar Bea kijk. Ze streelt nog steeds mijn pols. Het laat me niet langer koud. Bea sluit haar ogen niet, wanneer de dominee bidt. Wel vouwt ze haar handen, maar ze blijft tegen me leunen.
Ik voel dat er iemand op me let. Ik wend mijn blik van Bea af en val in de ogen van Wilco, verraderlijke kuilen van minachting. Een tinteling in mijn nek kruipt snel naar mijn wangen, oren, haren. Overal is mijn huid klam en warm.