Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 100(1955)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 351] [p. 351] Zuster Lutgardis Lutgart en de dood In 't najaar staan de bomen uit Sint-Truiden wégend van het fruit, het rijpe, en heel het westen door vangt van hun glans de gloor. In 't najaar heft elk' heuveltop van Brabant naar de zon zich op: een rustige offerande van weelge akkerlanden. En iedre kleine kloostertuin vlamt in het najaar paars en bruin en zilver. 't Is het milde deel van 't leven dat zich geeft geheel als 't najaar is en, goud-bestrooid, de aarde zich nog éénmaal tooit in licht, om dan in duldend derven verstild te sterven. Lutgart heeft in de oogst geloofd van 't jaar, al is het licht gedoofd voor haar tot in zijn bron. Want blind staat ze in de klare zon. Het is een lange, bange pijn vereenzaamd met zichzelf te zijn; nooit meer van vrienden het gelaat te zien, de dag die opengaat in kleur, de bloem die naar u wuift door 't open venster; immer schuift de kleine vreugde langs u heen. Wie blind is blijft alleen. Maar God is Licht en, héél gevangen in de ondoorgrondelijke Wil geeft Lutgart zich aan 't offer, stil, en leeft van het Verlangen. Want de oogst staat rijp. Het oogstlied stijgt in haar. Na iedre dag neigt dieper door haar hart in God. Verrukt wordt het straks blij geplukt. Vorige Volgende