| |
| |
| |
De laatste ronde
Abonnementen 1955
Het spijt het beheer van D.W. en Belfort ten zeerste te moeten meedelen dat voor de volledige jaargang 1955 van ons tijdschrift geen abonnementen meer kunnen genoteerd worden. Het aantal abonnees en de verkoop van losse nummers namen in de laatste maanden zo toe, dat een paar nummers van de lopende jaargang uitgeput raakten, ook al werd de oplage van ons tijdschrift in het begin van dit jaar verhoogd.
Nieuwe abonnementen kunnen nu alleen nog ingaan vanaf Juli (tweede halfjaar 1955). Hiervoor dient 125 fr gestort op postrekening nr 1052.48 van Standaard-Boekhandel, Antwerpen of op nr 4269.91 van dhr. J. Florquin, beheer-secretaris, Leuven. - Losse nummers, in zoverre ze nog beschikbaar zijn, tegen 30 fr.
| |
Na middernacht
Onlangs publiceerde Marc van den Broucke een korte, maar boeiende studie over August Snieders, de romancier en de combatieve hoofdredacteur van ‘Het Handelsblad’ die, ondanks smaad en bekamping, in 1893, op acht en zestigjarige leeftijd, een stuk over zichzelf met volgend ontroerend voornemen besloot: ‘Trouw, tot het einde toe, zal ik mijn werk voortzetten’.
‘Hij heeft woord gehouden, getuigt Marc van den Broucke. Zijn werk voor de krant heeft hij voort verricht tot hij, de 75-jarige, op 10 juli 1900, terwijl hij zijn artikel voor de Gulden-Sporenviering schreef, wenend de pen moest neerleggen, omdat het, eindelijk, niet meer ging.’
Het is de tragedie van de schrijver vast te moeten stellen ‘dat het niet meer gaat’ en de pen te moeten neerleggen. Wij moesten de moed hebben de pen te breken, als wij niets meer te zeggen hebben. Maar zolang de gedachte ons verteert, zolang de schoonheid ons in haar ban houdt, zolang wij er van overtuigd zijn dat wij aan de wereld een boodschap te brengen hebben, mogen wij de pen niet laten rusten. En ook nadien moeten wij hopen, dat iemand onze taak zal voortzetten met dezelfde geestdrift en hetzelfde vuur.
P.G.B.
| |
Hubert van Herreweghen interviewt Jos de Haes voor de televisie
Dit is de bundel ‘Gedaanten’ van Jos de Haes, die in de Ark van Teirlinck werd gezet. Hoe oud zijt ge nu, meneer de Haes?
En hoeveel bundels hebt gij reeds geschreven?
Eigenlijk maar één. Dit laatste boekje bevat alles wat ik van vroeger werk wens te bewaren.
Een dun bundeltje, dat is betrekkelijk weinig. Er zijn dichters zoals Emanuël Hiel of Willem Bilderdijk die 200.000 verzen geschreven hebben.
Ons Heer moet van ieder zijn getal hebben.
Goed. Maar waarom schrijft gij zo weinig?
Ik schrijf zoveel ik kan.
Ik heb de indruk dat een dichter gemakkelijk een vers moet schrijven. Hij kent zijn taal, hij heeft woorden en gevoelens te veel...
Ik zie het anders. Een dichter is een schrijver die eigenlijk niet kan schrijven en het toch probeert te doen.
| |
| |
Een soort stotteraar, dus?
Juist. Een dichter kan niet schrijven omdat hij niet kan spreken en hij kan niet spreken omdat hij te veel let op de klank van het woord, op al wat dat woord betekent buiten zijn gewone zin, en zoverder.
Paul van Ostayen zei dat het hem om de mondhoeken zat (met een gebaar). Hier. Hoe gemakkelijker zijn mondhoeken werken, hoe slechter verzen hij schreef. Maar op het einde van zijn leven werden zijn mondspieren stram...
Zit het bij u ook in de mondhoeken?
Bij mij zit het overal. Maar ik doe mijn best om serieus en goed te leren spreken. Nee, ik denk dat het meer in de hersenen zit. Er is daar dikwijls iets niet in orde...
Ja, ik heb dat nog horen zeggen.
Dat wil zeggen er hapert iets in de leiding van de hersenen naar de woorden, naar de uitspraak. En dan doet de mens, de dichter, grote moeite om het toch gezegd te krijgen... En als hij goed kan zeggen wat er dan in zijn hersenen was samengestropt...
Toen ik nog een heel klein manneke was en voor het eerst op straat mocht, zag ik jongens spelen met een catapult. Dat was in Leuven, en die jongens noemen in hun dialect dat ding - kattepil.
Ik verstond het maar half, ik verbond die naam met dingen die ik kende, en ik sprak van een - kattebil. Al die perfecte dialectsprekers lachten mij uit.
Als ik dan een tijd later het woord catapult kon uitspreken zoals het hoort, was ik langs - kattebil en kattepil - te werk gegaan zoals een dichter dat moet doen.
Ik had het woord moeizaam veroverd...
Veroverd door schande, vernedering, geldingsdrang...
Sssst... Een dichter werkt met de woorden die wij allemaal gebruiken, hij zegt water, gras, bomen, huis,
of varkenshesp voor mijn part, maar hij gebruikt die woorden zó dat men hoort hoeveel moeite hij heeft moeten doen.
Maar gij spreekt al zeer goed. Gij kunt gij ‘catapult’ al zeer goed uitspreken.
Ja, maar er zijn nog veel moeilijker woorden.
(Doek)
| |
Ook gij, Vandeloo?...
De Limburgse schrijver Jos Vandeloo is een man die wij waarderen als novellist. Over zijn jongste boek ‘Wij waren twee Soldaten’, zijn wij zelfs van plan veel goeds te zeggen. Maar wij waarderen hem minder waar hij in een essay over ‘Facetten van het Vlaamse Proza’ (Uitgave ‘Het Antenneke’, Gent. 1955), ofwel van onnadenkendheid (wat ons het liefst zou zijn) ofwel van bekrompenheid (om geen ander woord te gebruiken) blijk geeft. Wie dat opstel leest, moet onvermijdelijk de indruk krijgen dat Vandeloo, om redenen die wij niet willen onderzoeken, de linkse auteurs in het gevlij wil komen.
De bedoeling van zijn opstel is: aantonen dat de hedendaagse Vlaamse romankunst tegen de Hollandse opweegt. Hij doet dat hoofdzakelijk door het aanhalen van citaten uit Hollandse tijdschriften en kranten, van de hand van bekende of onbekende beoordelaars. In bijkomende orde verdedigt hij de eenheid van de Noord- en Zuidnederlandse letterkunde en de gedachte dat die eenheid in de jongste jaren is versterkt. Hierbij spreekt hij terloops zichzelf tegen, klaarblijkelijk zonder reden. Op blz. 2 schrijft hij namelijk: ‘Vroeger (d.i. vóór 1930) was er op dit gebied (van de letterkunde) vanuit Nederland haast geen belangstelling voor wat er in Vlaanderen gebeurde’. Onderaan dezelfde bladzijde, stipt hij daarentegen aan dat in Holland werden uitgegeven: ‘Streuvels en Gezelle, vervolgens Timmermans, Van de Woestijne, Vermeylen, Teirlinck,
| |
| |
Buysse, Walschap en Roelants’. Het lijstje is lang niet volledig, wat op zichzelf begrijpelijk is, maar als het verlengd wordt, zoals het kon gedaan worden met namen als René De Clercq, Caesar Gezelle, Antoon Thiry, Frans Delbeke, e.a. - zonder van Ernest Claes te gewagen - bewijst het dat er in Holland altijd belangstelling is geweest voor Vlaams werk, indien het maar voldoende waarde bezat. Ook de geschiedenis van de tijdschriften, ‘De nieuwe Gids’, ‘Het Tweemaandelijksch Tijdschrift’, ‘Groot-Nederland’, ‘Roeping’, ‘De Gemeenschap’, ‘De Stem’ e.a. is in dat opzicht bijzonder leerrijk.
Maar eigenlijk gaan onze bedenkingen niet in de eerste plaats tegen deze misvatting, wel tegen het feit dat Vandeloo bij zijn opsomming van belangrijke Vlaamse romanciers de rechtse auteurs onrecht aandoet. Hij vermeldt enerzijds Teirlinck, Walschap, Elsschot, Brulez, Gijsen, Daisne, Lampo, Van Aken, Van Hoogenbemt, Desplenter, Walravens, Boon, Claus, Van Lishout, Meewis, D'Haese, Goddemaer, Jonckheere en Herreman (van wie ons niet bekend was dat hij verhalen geschreven heeft!). Anderzijds noemt hij Roelants, Vandekerkhove, Claes, Depauw, Michiels, Demedts, De Pillecyn en Duribreux. Aan de ene kant is het lijstje volledig; aan de andere kant is het dat, wegens het ontbreken van Albe, Lebeau, Leeman, Matthijs, Putman, Van Baelen, Van de Velde, Van Hemeldonck, e.a. niet.
Vandeloo heeft alle kritiek willen ondervangen door een slotbeschouwing, die luidt: ‘Ik maak geen aanspraak op volledigheid. Hoeveel namen en uitspraken zou ik hebben moeten citeren om tot een beperkte volledigheid te komen?’ Was volledigheid een onbereikbaar ideaal, onpartijdigheid in de onvolledigheid was wel te verwezenlijken. De verzwegen rechtse auteurs betekenen meer dan sommige linkse die hij, met voorbeeldige zorg om niemand te kwetsen, van de eerste tot de laatste heeft laten recht wedervaren. Nog een verontschuldiging is mogelijk. Vandeloo kan opwerpen: het zijn de citaten uit de Hollandse besprekingen, die de namen uit mijn overzicht bijgebracht hebben. De verontschuldiging houdt echter geen steek - want het is niet moeilijk om met even deugdelijk Hollands materiaal een essay te stofferen, waarin de rechtsen boven hun waarde zouden opgetild en de linksen te kort gedaan worden.
Partijgangers van klein gevit, minderwaardigheidsoprispingen en gekonkel uit afgunst, zijn wij nooit geweest. Maar wanneer de enggeestigheid systeem wordt, verzetten wij ons, vooral wanneer die enggeestigheid trekken van overeenkomst vertoont met iets dat wij pluimstrijken heten. Het woord is aan Vandeloo. Er is plaats in ons tijdschrift voor een terechtwijzing van zijn kant. Wij zouden ze gaarne in ontvangst nemen.
A.D.
| |
Salvatore quasimodo
Het gedicht ‘Lettera alla Madre’ uit de bundel La Vita no è sogno (Milaan, 2e dr. 1952) volgt hier in vertaling.
Brief aan Moeder
‘Mater dulcissima, nu dalen de nevels,
het kanaal stoot verward aan de dijk,
de bomen zwellen van water, branden van sneeuw;
ik ben niet droef in het Noorden: ik ben niet
in vrede met mijzelf, maar verwacht
vergiffenis van niemand, velen moeten mij tranen
van mens tot mens. Ik weet dat gij niet wèl zijt, dat gij leeft
zoals alle moeders van dichters, arm
en rechtvaardig in de maat van uw liefde
voor uw verre zoon. Vandaag ben ik het
die schrijf.’ - Ten slotte, zegt gij, twee woorden
van die jongen die 's nachts vluchtte in een korte mantel,
met wat verzen op zak. Arme kleine, zo vurig van hart,
vroeg of laat wordt hij ergens gedood. -
‘Ja, ik weet nog: het was van de grauwe kade
vol trage treinen die amandels en oranjeappels voerden,
bij de monding der Imera, stroom van eksters,
van zout, eucalyptus. Maar nu zeg ik u dank
| |
| |
(ik wil het) voor de ironie die gij legde
om mijn lippen, zacht als de uwe.
Die glimlach heeft mij voor smart en tranen behoed.
En het geeft niet, dat ik soms ween voor u,
voor al degenen die wachten zoals gij,
en niet weten waarop. Ach, vriendelijke dood,
spaar de hangklok in de keuken tikkend aan de wand,
heel mijn kindsheid vergleed langs het email
van haar wijzerplaat, de geschilderde bloemen;
spaar de handen, het hart van de ouden.
Maar iemand antwoordt, misschien? O dood van vroomheid,
kuise dood. Vaarwel, mijn lieve, vaarwel, mijn ducissima mater.’
| |
Middelheim
In Middelheim kreeg ik het beet,
Ik zat te snikken als een kind
naast Henry Moore in 't gras.
Er kwam een schotse Brit voorbij,
Een juf uit Amsterdam sprak Frans.
Toen werd ik plots héél ziek.
De beiaard zong zo schoon hij kon,
op Zadkine floot een mus,
er bloeiden bloemen om mij heen.
Toch voeld' ik mij zo Rus...
Een veearts kwam daar aangegaan.
bekeek mijn tong en zei mij dat
| |
In memoriam Peter Mertens
Op 9 Juni 11. overleed te Leipzig, op 63-jarige leeftijd, de h. Peter Mertens. Hij was een Oost-Vlaming, studeerde te Leuven, nam als soldaat deel aan de eerste wereldoorlog, werd te Namen krijgsgevangen gemaakt, en bleef na de oorlog in Duitsland. Hij werd te Leipzig een der bijzonderste medewerkers van Prof. Dr Anton Kippenberg, stichter en leider van het Insel-Verlag, een der voornaamste uitgeverijen van Duitsland.
Peter Mertens is een der ijverigste propagandisten geweest voor de Vlaamse letterkunde in Duitsland, en het is voor een groot deel aan hem te danken dat in de eerste jaren na 1918 de Vlaamse literatuur in dat land een gevestigde naam kreeg, waar onze jongere generatie van schrijvers nog altijd de weldaden van ondervindt. Gesteund door Prof. Kippenberg, die de Vlamingen een warm hart toedroeg en de Vlaamse letterkunde van dichtbij volgde, vertaalde hij met de uiterste zorg een ganse reeks Vlaamse werken die in Duitsland op honderdduizenden exemplaren werden verspreid. Hij heeft vooral naam gemaakt als vertaler, of leider van de vertalingen, van Felix Timmermans, Streuvels, Ernest Claes, e.a. Door de omstandigheden gedwongen bleef hij na de laatste oorlog te Leipzig, in de Russische bezettingszone. Het Insel-Huis was totaal vernield door de bombardementen en vestigde zich te Wiesbaden. Maar ook daar, ondanks zijn lichamelijk lijden van de laatste jaren, zette Peter Mertens, de enige waarschijnlijk in de Russische zone, zijn werk voort, en de dood kwam hem verrassen terwijl hij zich onledig hield met het uitgeven van een paar Vlaamse werken door hem zelf vertaald.
Aan deze goede edele mens, die Vlaanderen trouw bleef tot het eind, zullen al degenen die hem hebben gekend, met dankbare gevoelens terugdenken.
E.C.
Aan deze Laatste Ronde werkten mede: P.G. Buckinx, E. Claes, A. Demedts, G. Durnez, H. Van Crombruggen, H. Van Herreweghen.
|
|