Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 100
(1955)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 502]
| |
Historische kroniek
| |
1. Algemene Werken:Van de ‘Algemene Geschiedenis van de Nederlanden’, het groots opgezette standaardwerk in 12 delen, waarvan in 1949 het eerste van de pers kwam, is ondertussen het 7e deel verschenenGa naar voetnoot(2). Het handelt over de periode 1648-1748 en draagt als zeer juiste ondertitel ‘Op gescheiden wegen’. Door de Vrede van Munster (1648) immers wordt de scheiding van Noord en Zuid, die in feite reeds sedert 1585 bestond, op het internationaal plan bezegeld. Hun medewerking er aan verleenden: Prof. Rogier en J. Kramer voor de politieke geschiedenis van het Noorden, en dr J. Lefèvre voor die van het Zuiden; C.W. Roldanus, R. van Luttervelt en Ph. de Vries voor de kuituurgeschiedenis van het Noorden en F. Baudouin voor die van het Zuiden; de economische ontwikkeling van het Noorden wordt geschetst door Prof. J.G. van Dillen, deze van het Zuiden door Prof. J.A. van Houtte. De kerkelijke toestanden in het Zuiden maken het voorwerp uit van een afzonderlijk hoofd- | |
[pagina 503]
| |
stuk, te danken aan Prof. L. Willaert, s.j. Dat Noord en Zuid in deze periode totaal verschillende wegen insloegen vergemakkelijkt geenszins de lectuur van dit boekdeel, waarvoor overigens de afzonderlijke bijdragen steeds door vooraanstaande specialisten zijn geschreven. Wij vroegen in onze kroniek de aandacht nog niet voor de beknoptere ‘Geschiedenis der Nederlanden’ onder de redactie van de Nijmeegse hoogleraar L.G.J. Verberne. Elk van haar vier delen wordt geheel door één historicus opgesteld: het eerste, getiteld ‘Van Lotharingen naar Boergondië’, door dr P.C. Boeren, kwam reeds in 1948 van de pers; in 1950 verscheen deel III, getiteld ‘Het Koninkrijk der Nederlanden’, waarin de geschiedenis van het Noorden tot 1940 behandeld wordt door de hoofdredacteur Verberne; pas in 1953 zag het tweede deel het licht. Het werd bezorgd door Prof. Rogier en behandelt, onder de titel ‘Eenheid en Scheiding’, de periode van de dood van Karel de Stoute (1477) af tot aan de Vrede van Munster (1648). Het besluitende vierde deel, van de hand van de Vlaamse historicus J. Scheerder, die de geschiedenis van het Zuiden na 1648 afhandelt, ligt ter perseGa naar voetnoot(1). Door zijn bondiger en overzichtelijke voorstelling vormt begrijpelijkerwijze dit algemeen overzicht van het verleden onzer 17 Provinciën gemakkelijker lectuur voor een ruim publiek. In opdracht van de zeer bedrijvige uitgeversmaatschappij Elsevier stelden wij zelf een ‘Cultuurhistorische Atlas van België’Ga naar voetnoot(2) samen, waarin wij hopen, met behulp van inleidende teksten, historische kaarten en een overvloedig illustratiemateriaal, het verleden van ons land bevattelijk en aanschouwelijk te hebben geschetst. | |
2. De Middeleeuwen:Op de drempel der geschiedenis van ons land staan wij nog steeds voor het moeilijke probleem van de Germaanse kolonisatie en het daarmede gepaard gaande ontstaan van de Germaans-Romaanse taalgrens, die ons land halveert. Over haar al of niet stationair karakter is sedert de publicatie van de Duitse geschiedkundige Fr. PetriGa naar voetnoot(3) al heel wat inkt uit de pen gevloeid. Prof. Verlinden van de Gentse Rijksuniversiteit, die zich op zijn beurt sedert jaren met het vraagstuk bezighield, schreef onlangs een synthetische studieGa naar voetnoot(4), waarin hij de literaire bronnen opnieuw aan een kritisch onderzoek onderwerpt. Hij komt tot het besluit dat de Salische Franken, waaraan de dynastie der Merovingers ontsproot, geen rol speelden bij de wording van onze taalgrens, doch dat deze slechts tot stand kwam tussen de 9e en de 11e eeuw, toen de ruimte in Noord-België, ingevolge een grotere bevolkingsaangroei geleidelijk volledig werd bezet, wat dan de definitieve contactlinie met het gevestigde Zuidelijk Romaans gedeelte van ons land deed ontstaan. | |
[pagina 504]
| |
Voor een betere kennis van de kerkelijke toestanden tijdens de Vroege Middeleeuwen, inzonderheid in het bisdom Kamerijk, waarvan een belangrijk deel van onze gewesten kerkelijk afhing, is een recente studie van dr M.H. Koyen, o. praem., zeer belangrijkGa naar voetnoot(1). Hij behandelt hierin de hervormingen tegen bestaande wantoestanden in de Rijkskerk tijdens het episcopaat van Gerard I (1012-1051) en Lietbert (1051-1076), dus in de periode vóór de grote Gregoriaanse hervorming, die Kerk en Rijk tijdens de bekende Investituurstrijd tegenover elkaar stelde. In 1952 publiceerde de Kon. Vl. Academie een rijk-gïllustreerde verhandeling van de bekende Leuvense kunsthistoricus Prof. Kan. R. Lemaire over de Karolingische en Romaanse bouwkunst in de Nederlanden. Het Davidsfonds verdient alle lof omdat het dit werk, dat voor de vroege kultuurgeschiedenis van onze gewesten een werkelijke aanwinst betekent, opnam in haar Keurreeks van 1954Ga naar voetnoot(2). In de Verhandelingen van de Kon. Vl. Academie werden in 1954 twee lijvige studies gedrukt van jonge Gentse historici, beiden leerlingen van Prof. dr F.L. Ganshof. Een studie over het Strafrecht in Vlaanderen van de 11e tot de 14e eeuw, van de hand van zijn huidige assistent dr R.C. Van Caenegem, werd door het geleerde genootschap bekroond. Hij behandelde daarin de lange periode, gedurende dewelke het strafrecht geleidelijk door initiatief van de graven en de gemeenten overging van de ‘privaatrechtelijke’ naar de ‘publiekrechtelijke sfeer’Ga naar voetnoot(3). Niet alleen omwille van het geduldig bronnenonderzoek, maar tevens om de duidelijke structuur van het werk en de intelligente uiteenzetting van de stof dient de jonge schrijver te worden geprezen. Dr J.F. Verbruggen, die sedert verscheidene jaren reeds naam verwierf als specialist voor de Middeleeuwse militaire geschiedenis, publiceerde, eveneens in de bovengenoemde Verhandelingen, een lijvige studie over de Middeleeuwse krijgskunst in West-EuropaGa naar voetnoot(4). Uitgaande van zijn vroeger werk over het leger en de krijgskunst in het graafschap Vlaanderen, breidde de schrijver zijn onderzoek uit tot geheel West-Europa. Na een inleidend hoofdstuk over ‘Het probleem van de krijgskunst in de Middeleeuwen’ wijdt schrijver zijn aandacht achtereenvolgens aan: het optreden van de ‘ridders’, de rol van het ‘voetvolk’, de ‘algemene taktiek’ op het Middeleeuwse slagveld, - special op grond van grote veldslagen, als Bouvines (1214), Woeringen (1288) e.a. door de schrijver kritisch beschreven, - en tenslotte de ‘strategie van de Middeleeuwse versten’. Dit lijvige boekdeel levert de uitkomsten van jarenlange opsporingen, waarvoor dr Verbruggen grote verdiensten toekomen. | |
3. Nieuwe Geschiedenis:Naar het einde der Middeleeuwen toe ontstond in onze gewesten de staten | |
[pagina 505]
| |
of standenvertegenwoordiging - afgevaardigden van de geestelijkheid, de adel en de steden -, die de stemming van de vorstelijke ‘bede’ als essentiële opdracht voorgeschreven kreeg, doch die zich gaandeweg als een soort volksvertegenwoordiging is gaan gedragen tot aan het einde van het Oud-Regime. Tussen het vorstelijk absolutisme en de staten heeft zich begrijpelijkerwijze en aanhoudend een spanning doen gelden. Het duidelijkst kwamen de botsingen tot uiting tijdens de opstand tegen Spanje in de 2e helft der 16e eeuw. Dr P. Gorissen legde nu de hand op een belangrijke documentatie, die een langdurig en scherp conflict belicht tussen Karel V en de Brabantse prelaten, leden van de eerste stand, in de jaren 1520-1544Ga naar voetnoot(1). Zijn studie vormt een essentiële bijdrage tot betere kennis van het optreden van onze standenvertegenwoordigers in vroegere eeuwen: een buitengewoon spannend en voornaam onderwerp, waaraan nog niet voldoende aandacht werd besteed. In een vroegere kroniek bespraken wij reeds het belang van de studie van dr O. De Smedt voor de geschiedenis van Antwerpen als handelsmetropool tijdens haar 16e eeuwse bloeiperiodeGa naar voetnoot(2). Van zijn verhandeling over de Engelse Natie te Antwerpen verscheen nu een zeer lijvig tweede deel, waarin hij de inwendige organisatie van de Merchants Adventurers en hun handel en verkeer onder de loupe neemtGa naar voetnoot(3). De Engelse Natie, die te Antwerpen haar bloei aan de lakenimport was verschuldigd, vormde de talrijkste groep vreemde kooplieden in de Scheldestede en tevens de natie met de meest uitgebreide voorrechten. Zij verkreeg niet slechts gewichtige fiscale vrijstellingen, doch beschikte over een eigen werf, - de ‘Engelse kaai’ -, over eigen pakhuizen, over een eigen beurs en over een Natiehuis, waar de Court (bestuur) van de vereniging der Merchants Adventurers onderdak had. Sedert het midden der 16e eeuw ontving zij van de stad daarvoor het Hof van Liere (gedeelte van de huidige St. Ignatiushandelshogeschool). Eveneens van groot belang voor de economische geschiedenis van de Antwerpse handelsmetropool is de jongste studie van de in Amerika docerende Nederlandse historicus R. de Roover, die de rol en de ontwikkeling van de wisselbrief in het handelsleven van vroeger eeuwen nagaatGa naar voetnoot(4). | |
4. Hedendaagse Geschiedenis:Niemand zal ontkennen dat de arbeidersbeweging en het syndicalisme zich in de jongste jaren meer dan voorheen opwerpen als stuwende krachten in het openbare leven. Dit is niet zonder invloed gebleven op de historische productie, waarin de laatste jaren meer en meer studies het ontstaan en de ontwikkeling der arbeidersbeweging als onderwerp kiezen. Van de hand van dr | |
[pagina 506]
| |
S.H. Scholl, o, praem., verscheen, na zijn studie over de arbeidersbeweging in het arrondissement TurnhoutGa naar voetnoot(1), een nieuwe verhandeling over de geschiedenis van de arbeidersbeweging in West-VlaanderenGa naar voetnoot(2). Van bizondere betekenis zijn de algemener gehouden, doch goed gedocumenteerde studies van J. Verstraelen, die na zijn gewaardeerde ‘Inleiding tot de geschiedenis der Arbeidersbeweging’ (1949), nu een algemene geschiedenis schreef van de arbeidersbeweging tot 1914 in de grote Westerse staten Engeland, Duitsland en FrankrijkGa naar voetnoot(3). Al de hier geciteerde werken zijn uitgaven van het A.C.V. en besteden scherpe aandacht aan de Christelijke vakbeweging. Van socialistische zijde bezorgde L. Delsinne ons een synthetisch en betrouwbaar overzicht van de geschiedenis van de Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong af tot in 1894Ga naar voetnoot(4). Het betreft dus de vormingsperiode van de Socialistische partij tot even na de grondwetsherziening van 1893, die in België het meervoudig stemrecht invoerde en bij de nieuwe verkiezingen van 1894 met één slag 28 socialistische verkozenen op de 152 naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers zond. De literatuur over de dicht bij ons liggende periode tussen de twee wereldoorlogen (1919-1939), die al menig belangwekkend historisch geschrift ingafGa naar voetnoot(5), werd aangevuld door een doctorale dissertatie aan de Leidense Universiteit van de hand van C.A. van der Klaauw, die gewijd werd aan het onderzoek van de Belgisch-Nederlandse verhoudingen in deze tijdsspanneGa naar voetnoot(6).
Wij besluiten ons bondig overzicht met de herinnering op te roepen van een voornaam en bedrijvig historicus, die sedert het verschijnen van onze laatste kroniek overleed. Op 26 October 1954 ontviel ons Kan. dr Floris Prims. Het grootste gedeelte van zijn omvangrijk historisch oeuvre wijdde hij aan de stad Antwerpen, waar hij op 3 Maart 1882 het levenslicht aanschouwde. In 1923 verdedigde hij een doctorale dissertatie over de ‘Geschiedenis van het Antwerpse Turfdragersambacht’ en maakte daarna een aanvang met zijn monumentaal werk over de ‘Geschiedenis van Antwerpen’, dat 28 delen omvat. Hierop bezorgde hij in 1949 een algemeen index. Als bekroning van dit levenswerk publiceerde hij in 1951 zijn ‘Antwerpen door de eeuwen heen’, dat wij gaarne huldigen als een synthese van zijn jarenlange, onverdroten opsporingen. |
|