Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Gery Helderenberg De Tamboer Over korenakkers daveren fanfaren, processiefanfaren door windstoten en zon, pijpers, hoornblazers, fijfelaren, de stralende bombardon, scherpe trompetten en droge fagotten op de plechtige stap door rogge en vlas... De hagen staan groen als massieve beschotten, de lucht hangt blauw lijk brandend glas. Bij wijlen als de koperen kornetten pozen de rukwind alle geluiden met zwijgen scheurt hoort men op gevleugelde hozen de nuchtere trom aan de beurt. Geroffel op rhythmen van slag en cadansen, de knetterende stok op 't gespannen vel en de trommelaar slaat de heilige dansen, heel zijn leven vergaat in dat spel! Tot, een winteravond onder bevriezende luchten de canada beeft ontbladerd en bloot, op de voutekamer hoort men vreemde geruchten, alles wordt kouder voor de nakende dood. De trommelaar verstomt sinds de pijn hem porde, hij luistert in d'ijlte, op de maatslag bedacht. De magere vinger die als brandhout verdorde tamboert op 't bed in de nacht. [pagina 92] [p. 92] De stap der fanfaren zit hem nog in de benen, de stap van de treurmarschen ook. Kom, kom, de vrienden moeten niet wenen, ook hun glorie verdampt als rook. En wat hoort hij: heel ver uit de tijden door de lochtingen koren en vlas? De trommel, rom rom, gespannen met zijde con sordino, en een mildere bas. De trommel, rom rom, reeds uit andere gewesten, de trommel uit stoeten vol vlaggen en goud, de trom der fanfaren, de trom der orkesten... Ach! de man is versleten en oud. Maar plots overeind: met trommel en stokken wie rammelt daar over de vloer? Morgen spelen de makkers en luiden de klokken en begraaft men trom en tamboer. Vorige Volgende