Pas in de laatste veertig bladzijden van het boek wordt de crisis behandeld, die tot de zondeval leiden moet. De ontwikkeling gebeurt hier tamelijk snel. Zoals in het voorgaande groeit ze uit de mens zelf. De bladzijden, die aan bekoring en zondeval worden gewijd, missen sterke epische voorstelling. De wijze waarop Adam en Eva tot de zonde komen is te abstract weergegeven; de schrijver beperkt zich hier tot een min of meer filosofische en in dat opzicht trouwens bevredigende motivering, en deze wordt wat symbolisch ingekleed. Doch epische of dramatische kracht gaat daarvan niet uit. De concrete voorstellingskracht faalt.
Daarentegen is het laatste deel van het verhaal, dat handelt over het lot van de twee geliefden na de val, uitstekend. Amper twintig bladzijden worden aan de vele jaren ballingschap besteed. Ook hier komt de abstraherende intellectueel af en toe om de hoek kijken, in formuleringen als volgende: ‘In Zijn wijsheid had de Heer bepaald dat de waardigheid van de wereld zou liggen in het erkennen van de Zijne. Wij vielen tussen beide uit en verloren de een en de andere’ (pag. 151), doch in hun geheel beschouwd zijn deze laatste bladzijden van het boek rijk en menselijk. De spelende fantazie heeft hier plaats gemaakt voor sobere en aangrijpende uitbeelding van menselijkheid. Deze menselijkheid is tragisch, ernstig, nederig doch waardig. Ze is wars van pathos en diep-echt. Niet enkel de uitbeelding van de oude Adam en Eva, doch ook die van Kaïn, welke origineel wordt gezien, is zeer geslaagd.
In het geheel beschouwd is de zielkundige motivering van deze debuutroman prijzenswaardig, al gaat de jeugdige visie van twee jonge mensen op de natuur en de liefde misschien al te zeer de essentiële mysteries van eigen innerlijkheid voorbij, en is zij wat pril en beperkt. Doch de schrijver is nog jong. Prijzen wij de voor zijn leeftijd merkwaardige fijnvoelendheid en intelligentie, waarmede hij het erotisch leven ziet.
Meer dan eens dacht ik al lezend aan Kamiel Van Baelen terug. Bij Ter Elst dezelfde pure atmosfeer, dezelfde fris-open jeugd van het gemoed, dezelfde eigenaardige mengeling van droom en realisme, dezelfde afwisseling van speelse fantazie en snelle intellectualiteit. En wijst ook het inschuiven van sprookjes en parabels in het verhaal niet op gelijkenis? Doch ik wil met dit alles slechts even op verwantschap, niet zo zeer op invloed wijzen.
Luc Ter Elst moet zijn volle rijpheid nog verwerven. Op de meeste bladzijden doet zijn boek aan een knappe en geslaagde stijloefening denken, zeer gevoelig en intelligent, doch hij is nog niet in het bezit van sterke persoonlijke kracht. Alleen de laatste bladzijden lijken me zeer sterk geschreven.
Naar geest en stof staat zijn debuut vreemd tegenover het tijdsrealisme - zij het ideologisch of bourgeois of proletarisch -, dat thans opgeld doet in onze letteren. Hij heeft iets eigens en oorspronkelijks gewaagd, en dat is op zich zelf reeds een verdienste. Hij is er ook in geslaagd. Bij zijn debuut staat vast dat we een knap jong schrijver zijn rijker geworden en sommige bladzijden in zijn werk doen mij zelfs vermoeden dat hij een belangrijk schrijver kan worden.