Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 182]
| |||||||||||||||
Historische Kroniek
| |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten en van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Weinigen echter weten dat hij ook nog op andere gebieden werkzaam is geweest en niet in minder belangrijke mate. Wij bedoelen o.m. zijn actie op het sociale plan, zijn werk te Londen voor de Belgische vluchtelingen tijdens de eerste wereldoorlog en zijn politieke bedrijvigheid. Op deze aspecten willen wij in dit artikel even de nadruk leggen.
***
In het Seminarie te Mechelen (1900-1905) vertoonde Floris Prims reeds een speciale voorliefde voor hetgeen men toen ‘Economie politique’ noemde, maar eigenlijk sociologie was. Hij bestudeerde grondig Rerum Novarum, het handvest der christelijke sociale beweging, en verdiepte zich in boeken en tijdschriften die handelen over de sociale kwestie. ‘De Gids op maatschappelijk Gebied’ die toen wekelijks verscheen te Bilzen onder de redactie van Karel Gielen, schreef een prijsvraag uit: ‘Hoe zullen wij het socialisme in de Kempen voorkomen?’. Hij stuurde een antwoord in, dat bekroond werd. Van dat ogenblik af werd hij regelmatig medewerker aan dit sociale tijdschrift en schreef in 1904 verscheidene artikels over de liberale huishoudkunde. Hij was toen 22 jaar. E.H. Frans van den Heuvel, later gestorven als bestuurder van de maatschappelijke werken van het arrondissement Brussel, stond hij ijverig bij voor het inrichten van een studiekring voor het onderzoeken van sociale problemen, iets wat in 1903 nog gewaagd en uitzonderlijk was. In deze kring nam hij zeer dikwijls het woord. Tegen ieders verwachting in werd hij na zijn priesterwijding in 1905 naar de Universiteit van Leuven gezonden voor ‘geschiedenis’. Maar Professor Victor Brants, die het talent en de kennis op sociaal gebied van de jonge priester had opgemerkt, wist te verkrijgen dat hij óók de sociale wetenschappen mocht studeren. Nu zou het koortsachtige leven beginnen, dat hij tot aan zijn dood heeft volgehouden ondanks zijn wankelende gezondheid. De twee candidaturen in de geschiedenis combineert hij en legt in 1906 examen af met grote onderscheiding. Tijdens de vacantie gaat hij de Feriënkurse volgen te München-Gladbach en bij zijn terugkeer leest hij in het dagblad dat hij benoemd is tot leraar in de handelswetenschappen aan het pas opgerichte St. Stanislascollege te Berchem. De jonge leraar neemt de redactie in handen van De Gids op maatschappelijk gebied (1906) en wordt voorzitter van de Berchemse afdeling der K.V.H.U. Soms trekt hij nog naar Leuven om enkele colleges te volgen, want einde 1907 legt hij het licentiaatsexamen af in de geschiedenis. Zijn vrije tijd besteedt hij volkomen aan sociale studiën, studiekringen en voordrachten. Hij gaat de sociale weken volgen in Frankrijk en Duitsland en op de eerste Vlaamse Sociale Week te Leuven van 22 tot 26 september 1908 spreekt hij over de Duitse christelijke vakverenigingen. Ieder jaar zou hij nu | |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
de sociale week te Leuven helpen inrichten en er een voordracht houden. Professor A. Carnoy schrijft in een brief: ‘Het was een slanke, gedistingeerde figuur die een grote tegenstelling uitmaakte met de gewone toehoorders van de sociale weken. Er was veel scherpzinnigheid in zijn ogen en zijn opmerkingen bij de besprekingen waren altijd interessant. Er was niets banaals in al wat hij naar voren bracht. Zijn gedachten waren op zekere punten nogal radicaal en vielen met de mijne samen’. In augustus 1908 neemt hij ook deel aan de eerste vergadering van het Internationaal Christelijk Vakverbond te Zürich samen met R. Debruyne en Gust Eylenbosch. Op 23 december 1912 wordt hij gehecht aan het algemeen secretariaat der katholieke beroepsverenigingen te Gent op aandringen van Pater Rutten en aan het Instituut voor katholieke documentatie te Brussel. Van dit laatste wordt hij directeur en bezorgt als dusdanig een reeks brochures getiteld Vragen des Tijds alsmede van januari 1913 af een dagwijzer die maandelijks verschijnt en waarin hij de politieke feiten uit het leven van Kamer en Pers optekent. In de Jaarboeken van het Davidsfonds verzorgt hij de sociale kroniek. In 1912 houdt hij driemaal een publiek debat met Hendrik De Man, onder voorzitterschap van wijlen Hubert Verwilghen, ten huize van Juffrouw Belpaire. Het nu nog actuele vraagstuk over de verhouding van Godsdienst en Socialisme werd er met geestdrift behandeld. In 1913 houdt hij een tegensprekelijk debat met Camille Huysmans te Vilvoorde en meermaals komt hij in betrekking met Minister Vandervelde. Zijn aandeel in de strijd tegen het Modernisme en het Integralisme werd onlangs nog duidelijk aangetoond in twee pas verschenen werken: In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 van L.J. Rogier en N. De Rooy (blz. 530 en vlg.) en in het boek van Pater J. Colsen over Monseigneur Poels (blz. 530 en vlg.). Uit dit laatste werk halen we volgende passus: ‘Eind April is Floris Prims te Rome en heeft een onderhoud met Zijne Eminentie de staatssecretaris Merry del Val. Prims verklaart openhartig geen zending te hebben, maar persoonlijk op de hoogte te zijn van feiten, die misschien Zijne Eminentie van nut kunnen zijn. Te Gent verschijnt het blad “La correspondance catholique”. Dit blad is door de bisschop van Gent gelaakt. De redacteur, een katholiek advocaat, lid van de Sodalitas Borrommea en van het Sodalitum pianum, doch zonder andere speciale titels, stoort zich niet aan de wenk van zijn bisschop, onder voorwendsel dat hij geen andere orders kent dan van Rome: de H. Vader, de Kardinaal Staatssecretaris en de Kardinaal de Laï. “De Correspondance” lastert Pater Rutten, maakt alle sociale werken verdacht en beroept zich op Mgr. Benigni en op Z. Em. Kardinaal de Laï. Zij loopt te koop met een goedkeuring van de aartsbisschop van Lyon. De invloed van de Correspondance is verderfelijk... Merry del Val geeft een diplomatiek antwoord en vermaant Prims goed op zijn woorden te letten.’ (p. 531). De oorlog maakt echter plots een einde aan deze activiteiten en op | |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
6 september 1914 wordt hij door Monseigneur De Wachter, hulpbisschop van Mechelen, naar Engeland gezonden om te zorgen voor de Belgische vluchtelingen aldaar. In België weergekeerd behaalt hij in maart 1919 het doctoraat in de Zedeen Geschiedkundige Wetenschappen met de grootste onderscheiding. Zijn proefschrift heette Geschiedenis van het Antwerpse Turfdragersambacht. Hij zet onmiddellijk zijn sociale actie verder en op 1 october 1920 wordt hij gehecht aan het Secretariaat der federatie van de studiekringen te Antwerpen en wordt hij benoemd tot leraar aan de katholieke Normaalschool aldaar. Aan de sociale scholen te Brussel en Heverlee doceert hij sociologie en staathuishoudkunde en vanaf 1921 geeft hij een cursus over de economische geschiedenis van België en standsorganisatie aan de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen te Antwerpen. Hij blijft nog steeds hoofdredacteur van De Gids op maatschappelijk gebied en in 1921 (tot 1923) geeft hij een geïllustreerd weekblad uit voor de volksontwikkeling nl. De Vlaamse Werkman. Want hij wilde de arbeidersstand op een hoger peil brengen en met dit doel schreef of bewerkte hij enkele toneelstukken die in de jaren 1920-25 dikwijls werden opgevoerd te Antwerpen en in gans het Vlaamse land. Van 1904 tot 1925 schreef hij een vijftigtal brochures en tijdschriftartikelen alsmede boeken over sociale wetenschap. Vermelden we de belangrijkste: De grootstad en haar sociale betekenis (1910). - De wereldbrief Rerum Novarum als leidraad voor studiekringen (1912). - De vakorganisatie der nijverheidswerklieden (1914). - Materialisme, Marxisme, Socialisme en hunne evolutie (1922). - De ontwikkeling der sociologie (1925). - Beknopte Staathuishoudkunde (5 uitgaven). - De sociaal-economische geschiedenis van België (3 uitgaven). En toch laat hem de geschiedenis niet helemaal los. E.H.P.J. Goetschalckx had in 1901 op aandringen van het bisdom een tijdschrift gesticht: Bijdragen tot de Geschiedenis, inzonderheid van het aloude hertogdom Brabant. Door de oorlog verhinderd te verschijnen, zag het opnieuw het licht op vijftiende October 1922 maar nu met medewerking van Floris Prims. Deze had immers zo pas het doctoraat in de geschiedenis behaald, E.H. Goetschalckx werd oud (+ 1925) en wilde zijn werk overdragen aan een jongere kracht. In 1922 laat Prims zijn eerste artikels verschijnen in dit historisch tijdschrift: ‘De oude geldwaarden - Het archief der Antwerpse ambachten.’ Is het misschien daarom dat hij op 2 maart 1925 archivaris benoemd werd? Wij weten het niet, maar van dat ogenblik af, laat hij de sociale actie varen voor geschiedkundige navorsingen. Dit werd in vele milieu's met teleurstelling vastgesteld.
***
Over zijn werk te Londen voor de Belgische vluchtelingen tijdens de eerste wereldoorlog zijn ook weinigen op de hoogte. Door zijn kerkelijke overheid | |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
naar Londen gezonden in 1914, heeft hij daar een werkzaamheid aan de dag gelegd die merkwaardig en zelfs heldhaftig mag genoemd worden. Wanneer hij te Londen arriveert met de eerste groep vluchtelingen, vooral uit Antwerpen en Mechelen afkomstig, richt hij onmiddellijk een comité op om al deze mensen huisvesting en een broodwinning te verschaffen. Het was zijn grote bekommernis contact te leggen enerzijds tussen de vluchtelingen onderling en anderzijds tussen hen en hun achtergebleven families in België en Frankrijk. Om dit te bereiken sticht hij een weekblad De stem uit België dat van 25 september 1914 af onophoudend verschijnt tot aan het einde van de oorlog: eerst op 4, dan op 6 en 8 bladzijden, en van 21 mei 1915 af doorgaans op 12 en 14, met een oplage van 24.000 exemplaren. Zijn bureau had hij eerst gevestigd in de kelder van een katholieke kerk in de Victoriastreet, daarna in de ‘Office’ van The Catholic Association (Russell Square, 55); eindelijk verscheidene jaren lang in een huis van de Duke of Bedford (Russell Square, 23). In dit blad verschenen, naast allerhande familieberichten, nieuws uit het vaderland en van het oorlogsfront, ook wetenschappelijke artikels en bijdragen. Onder de menigvuldige medewerkers vermelden we: Professor L. Van der Essen, Professor Mter L. Van Bauwel, Mter. J. Vermeulen, E.P. Callewaert, E.H. Dr. K. Elebaers. Hij zelf schreef er verschillende artikels in, meestal over godsdienst en politiek. Enkele titels: Vlaamse Beweging en Duitse overweldiging (8 jan. 1915), De oorzaken van de wereldoorlog (23 juli 1915), De socialistische propaganda (8 October 1915), De Belgische socialisten en de vredesvoorwaarden (6 oct. 1916), Godsdienstkennis in oorlogstijden (12 jan. 1917), De waarborgen van internationale overeenkomsten (1 maart 1918). Ook liet hij als feuilleton twee romans verschijnen waarvan de inhoud geput was uit het vluchtelingenleven: Refugeeliefde en Bracelet Esclave. Beide verschenen onder de deknaam van P. van Opstal. Iedereen was hartelijk welkom op de Russell Square en de deur van zijn bureau stond geen ogenblik stil. Tijdens het weekend echter verliet hij Londen om zijn mensen te gaan bezoeken, die een plaats gevonden hadden op het platteland. Met zijn draagaltaar trok hij dan op naar de protestantse streken, waar noch kerk noch katholieke priester was. Zo reist hij verschillende keren naar Snook Cottages bij West-Hartlepool, waar talrijke Limburgse gezinnen onderdak hebben gevonden, om daar mis te lezen en de heilige Sacramenten toe te dienen. God weet hoeveel mensen Father Prims gedurende deze vier bange jaren getroost en geholpen heeft. Weinigen kennen ook zijn aandeel in de totstandkoming van de wapenstilstand van 1918. Meermaals onderhandelde hij hierover met de Duitse Bisschoppen. De heer Laude, Directeur van het Interuniversitair Instituut voor Overzeese gebieden, schrijft in een brief: ‘Gedurende gans de oorlog gaf hij blijk van oprechte vaderlandsliefde. Onophoudend interesseerde hij zich voor de vluchtelingen en voor onze soldaten. Hij stond bekend en was gewaardeerd voor zijn persoonlijke en | |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
bescheiden edelmoedigheid ten bate van zijn landgenoten. E.H. Prims was een der edelste figuren van de oorlog 1914-1918.’
***
De politiek is altijd een van zijn stokpaardjes geweest. Toen hij nog college liep te Herentals, kwam zijn Vlaamsgezindheid reeds spoedig boven. Op rhetorica richtte hij een ‘Vlaamsche Kring’ op (het college van Herentals was toen nog volledig franstalig) en het orgaan daarvan was De Studentenkreet, dat in een paar geschreven exemplaren verscheen en alzo van hand tot hand ging. Hierin schreef hij onder de schuilnaam ‘Digammaro’ (F. P. zijn de griekse digamma en ro) ofwel ‘De eerste bloeiende’ (Florens Primus). Ook schrijft hij artikels in Jong-Dietschland en in De Student van Dr. Laporta. Tot de redactie van dit laatste tijdschrift behoorde hij samen met Frans Van Cauwelaert, J. Muls, Th. Van Tichelen enz... Hierover schrijft E.H. Van Meerbergen in het septembernummer van Boekengids in 1935: ‘De bijdragen van Flor de Witte (andere deknaam) vallen buiten de romantische toon van goedendags en ge-“Breydel”, wijzen de studenten nuchter zakelijk op instudering van sociale toestanden en op practisch dienstbetoon aan hun volk, elk in zijn kring.’ De studenten hebben hem steeds nauw aan het hart gelegen en op hun vele vergaderingen nam hij het woord o.m. op een landdag te Boom. ‘Maar in geheel zijn Vlaamse werking heeft hij steeds ingezien en onderlijnd hoe ook het sociale daarvan een onderdeel was, en dat er dus niet louter sprake mocht zijn van een taaivraagstuk,’ zo schreef Monseigneur Broeckx in een brief. Daar hij een gezonde opvatting had over het Vlaamse vraagstuk en de Vlaamse Beweging, was hij ook wars van de enggeestigheid waarvan het Vlaams nationalisme blijk gaf. Hij bestreed het dan ook heftig in de jaren 1938-1940 in enkele locale weekbladen als Het Nieuwsblad van Geel, Polder en Kempen van Brasschaat en De Katholieke Klok van Wetteren, onder de deknaam ‘Berthout’. Vinnige pennetwist werd tegen hem gevoerd door een V.N.V. er uit de Kempen in het weekblad De Nieuwe Kempen en in Volk en Staat. Hij was echter niet alleen actief in de Vlaamse politiek, maar ook in wat we zouden kunnen noemen de politiek van de katholieke democratie. Dat de politiek hem werkelijk in het bloed zat bewijst wel het feit dat hij, nog student zijnde, meermaals het woord nam op kiesmetingen o.m. te Beerse en te St. Pieters-Lille tegen een liberaal kandidaat kamerlid. En wanneer te Antwerpen het liberaal aristocratisch en franskiljons schepencollege de plaats moest ruimen voor een coalitie van katholieke en socialistische Vlaamse democraten, verscheen hij samen met Frans Van Cauwelaert en Camille Huysmans op de pui van het Stadhuis na een woelige gemeenteraadszitting en stapte met hen mede op in de machtige betoging, die toen door de Antwerpse straten trok. Door zijn priesterschap was hij er | |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
echter meer op aangewezen de politiek te dienen door raadgevingen dan wel door daden. En hoeveel Kamerleden en politici zijn bij hem niet komen aankloppen om raad wanneer zij voor moeilijke beslissingen stonden? Een vooraanstaand hedendaags politicus schrijft in een brief: ‘Bij hem heb ik voor het eerst in het leven die warme sympathie aangevoeld voor alles wat met de verbetering van sociale toestanden was verbonden.’
***
N.B. In ‘Dietsche Warande en Belfort’ schreef Floris Prims naast boekbesprekingen volgende artikels:
|
|