Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 306]
| |
Amerikaanse letteren
| |
[pagina 307]
| |
goede in de geestelijke ontwikkeling van deze auteur mag ons evenwel niet beletten ook zijn andere werken te onderzoeken en te appreciëren. In 1936 kwam ‘Uncle Tom's Children’Ga naar voetnoot(1) van de pers, een bundel verhalen met 'n veelzeggende titel. Hier is een verontwaardigd racist aan het woord, een auteur die nog opgesloten zit in zijn ‘négritude’, zoals Sartre het noemt. Een auteur echter met een zeer groot talent, die verbeten protesteert tegen de mensonterende behandeling van zijn rasgenoten in het Zuiden van de Verenigde Staten. Verbijstering en afgrijzen grijpen u aan bij de lectuur van deze verhalen van moord- en lynchpartijen, waarvan ge al wel gehoord en gelezen hebt, maar die u toch maar vluchtig en terloops beroerden, tot ze hier in al hun détails uitgebeeld worden. Wright slaat u als het ware met de vuist in 't gelaat, en ge begrijpt zijn woede, zijn opgekropte haat, als ge leest hoe een moeder afgemaakt wordt met een nekschot, of hoe men een onschuldige negerjongen, na een nachtelijke klopjacht, met pek en veren bestrijkt om hem nadien te roosteren. In 't licht van dit werk kunnen we ‘Black Boy’Ga naar voetnoot(2) beter begrijpen, Wright's autobiografie. We gebruiken een eerder kaal eufemisme als we zeggen dat zijn jeugd ongelukkig was. Zeer vroeg verliet vader Wright zijn echtgenote, zodat de jongen door zijn moeder opgevoed werd. Nadien, toen deze laatste door een verlamming getroffen werd, kwam hij bij zijn grootmoeder terecht. Op vijftien jaar besloot hij zijn eigen weg te gaan, belandde in Memphis, in Chicago, en tenslotte in New-York. Via een literaire club sloot hij in 1932 aan bij de communistische partij. ‘Black Boy’ onthult ons wat de jeugd van een negerjongen was in en om de jaren van de eerste wereldoorlog en beschrijft ons een bestaan, zó vol armoede, miserie en ellende dat we er onthutst bij blijven. Geen blanke kan zich zulke jeugd indenken. Honger is het fysische leidmotiv, honger nogmaals honger. Op zesjarige leeftijd zwerft de jonge Wright in de kroegen rond, waar bezopen negers hem whisky leren drinken en hem als boodschapper gebruiken voor hun meer dan gewaagde liefdesverklaringen. Huiselijke twisten, een verlamde moeder, ettelijke baantjes, en tenslotte, wellicht het ergst van al, het langzaam groeiende rassenbesef: schrik van de blanken, haat en afgunst, maar daarbij toch een zekere bewondering voor hen omdat ze alles kunnen en alles mogen. Wright's jonge vrienden berusten gauw in de gedachte dat ze toch maar minderwaardige kleurlingen zijn, maar hijzelf wil dit niet toegeven en weigert als een paria behandeld te worden. Door een ingeboren koppigheid gedreven vecht hij verder. Tenslotte bereikt hij zijn doel en wordt een van Amerika's grootste romanciers, wiens naam vernoemd wordt naast die van een Hemingway, een Steinbeck, een Dos Passos. Zijn huidskleur bezorgde hem evenwel een haast onoverkomelijke achterstand, en om slechts daar | |
[pagina 308]
| |
te geraken waar anderen konden vertrekken, werd hij verplicht een titanische strijd te voeren. Het communisme heeft op vele kleurlingen een begrijpelijke aantrekkingskracht uitgeoefend en ook Wright onderging die invloed. In ‘The God that failed’Ga naar voetnoot(1) vertelt hij hoe hij tot het communisme kwam en waarom hij er mee brak. Het komt me voor dat zijn communisme eerder naïef was, van historisch materialisme en marxistische dialectiek althans is in zijn uiteenzetting weinig of niets te vinden. Hij bekent trouwens zelf dat nóch de communistische economische opvattingen, nóch het vakverenigingswezen hem bijster interesseerden, maar slechts de idee om het negerprobleem in een revolutionair élan te bundelen en op te lossen. Het is duidelijk dat zulke wankele en idealistische basis, gekoppeld aan Wright's scherp individualistisch karakter, hem dra in conflict zal brengen. Later (in ‘Black Power’) zal hij bekennen dat hij met de communistische partij brak (in 1944) omdat ze hem nog minder vrijheid liet dan hij voorheen bezat. Op de flap, van één zijner werken spreekt men van ‘The powerfull denunciation of Communism appearing in the God that failed’. Dit lijkt ons sterk overdreven. ‘Powerfull’ is zijn bijdrage zeker niet, vooral als we ze plaatsen naast die van een Koestler, een Gide, een Ignazio Silone. Van ‘denunciation’ is al evenmin sprake. Wright is teleurgesteld, maar deze teleurstelling richt zich vooral op de communistische partijstructuur. De kern der zaak wordt niet aangeraakt, omdat Wright er o.i. ook nooit werkelijk in geloofd heeft. Misschien was hij te veel neger om een goed communist te zijn. Met dat al zijn communisme en négritude de twee polen waarrond zijn verdere oeuvre zal blijven draaien. In 1940 verscheen zijn roman ‘Native Son’Ga naar voetnoot(2) die door de kritiek op enthousiaste wijze onthaald werd. Wright's romanhelden zijn geen gewone personages die zich in mindere of meerdere mate binnen of buiten de grenzen van het conventionele bewegen, ze zijn eerder als dieren waarin een latente rusteloosheid broeit, die dan plots uitbarst en alles vernietigt. Bigger Thomas, de hoofdfiguur uit Native Son pleegt twee moorden, Cross Damon uit The Outsider neemt er een viertal voor zijn rekening. In dat opzicht blijft Wright een typisch Amerikaans romancier, het brutale geweld en de intense actie van zijn werken vormen er de bewijzen van. Bigger Thomas is een neger, maar het is niet eens een ‘goede’ neger, het is een geboren misdadiger die reeds verschillende veroordelingen achter zich heeft, vooraleer hij als chauffeur bij een rijke blanke filantroop in dienst genomen wordt. De dochter van zijn werkgever heeft een liaison met een jonge communist. Op een nacht als ze dronken thuiskomt, vermoordt Bigger haar. De moord gebeurt op een nogal eigenaardige manier, het | |
[pagina 309]
| |
is eerder een ongeluk, maar Bigger die er zich maar al te wel rekenschap van geeft dat hij, een neger, zich niet zal kunnen rechtvaardigen, besluit alle sporen uit te wissen en verbrandt het lijk in de oven der centrale verwarming. Enkele journalisten evenwel ontdekken toevallig verkoolde resten. En dan begint de grote mensenjacht op Bigger Thomas. Systematisch worden alle wijken afgezet en het hele negerkwartier wordt uitgekamd. Politie en traangas komen er bij te pas tot Bigger tenslotte na een hevig vuurgevecht overmeesterd wordt. Voordien echter doodt hij ook nog zijn vriendin, Bessie. In ‘The Outsider’Ga naar voetnoot(1) vinden we dezelfde elementen terug, alleen is de intrige nog ingewikkelder, waarmee we niet bedoelen dat ze verward is. Integendeel, het boek leest heel vlot en de spanning is intens, maar het zit zo boordevol ideeën dat het moeilijk wordt de inhoud samen te vatten. Ook hier is de held een neger, Cross Damon. Het is trouwens niet zo moeilijk een vergelijking te maken tussen Damon enerzijds en Bigger Thomas anderzijds; hun levens lopen omzeggens parallel, met dit verschil dat Damon meer intellectueel is, waardoor The Outsider fijnere schakeringen verkrijgt en een meer verantwoord geestelijk stramien. Cross Damon, postbediende te Chicago, zit in moeilijkheden. Er is namelijk een conflict opgerezen tussen hem, zijn vrouw en zijn minderjarige maîtresse. Deze laatste dreigt zelfs met het gerecht. Damon probeert zich uit deze moeilijkheden te redden en krijgt daarvoor bij een ongeluk met de ondergrondse een enige gelegenheid. Hijzelf is ongedeerd maar wordt bij vergissing als een der slachtoffers geïdentificeerd. Cross ziet hierin de gelegenheid om een nieuw, vrij leven te beginnen. Hij woont zijn eigen begrafenis bij en besluit naar New-York te vluchten. In een obscuur hotel wordt hij echter door een van zijn vroegere kennissen herkend en ziet geen ander middel dan hem maar uit de weg te ruimen. In New-York komt hij in contact met Hilton, Gilbert en Eva, blanke communisten. Hij gaat bij hen inwonen. Maar de huisbaas is het hiermee niet eens. Tijdens een gevecht tussen Gilbert en de huisbaas, vermoordt Cross hen beiden, maar camoufleert het heel handig als wederzijdse manslag. Hilton die de waarheid vermoedde legt hij eveneens het zwijgen op. Bij gebrek aan bewijzen kan de politie hem niet arresteren en tenslotte zal de Partij hem uit de weg ruimen. Ook de lezer die alleen maar ter ontspanning leest zal in dit boek zijn gading vinden. Wright weet het enerverende contact te bereiken dat men soms in werkelijk goede detective-verhalen vindt. Maar het werk is meer, oneindig meer dan een detective-verhaal; de actie is in de grond maar het bindteken van een uiterst complex gevoelsleven. En het meest verbazingwekkende feit uit de twee voornoemde werken is wel dat men de schuld niet bij de twee misdadigers zoekt. Men krijgt de indruk averechts te lezen: | |
[pagina 310]
| |
achter de moordenaars wordt onbewust een andere schuldige gezocht en deze blijkt tenslotte de blanke te zijn, of, als men wil, de maatschappelijke toestanden door de blanke in het leven geroepen. Noch Bigger Thomas, noch Cross Damon konden anders, het moorden zat hen in het bloed. Geen van beiden kon zich met zijn négritude verzoenen, ze moesten op een of andere manier losbreken. Eerst zochten ze de oplossing in het communisme, dat hun echter geen voldoening kon schenken. Slechts het neerhalen van het blanke taboe kon hen vrijmaken, én los van hun minderwaardigheid. In zijn inleiding tot de Franse vertaling van Faulkner's Sanctuary schreef André Malraux: ‘Sanctuaire, c'est l'intrusion de la tragédie grecque dans le roman policier’. We zouden deze woorden met evenveel recht op de romans van Richard Wright kunnen betrekken. The Outsider werd door de kritiek, eigenaardig genoeg, niet op dezelfde manier onthaald als Native Son en Black Boy. Misschien is het werk te filosofisch getint en is de invloed van Les Temps Modernes iets te duidelijk merkbaar. Naar mijn bescheiden mening echter behoort het boek tot het beste van Wright's productie, meer nog, is het de vrucht van een logische evolutie, die begon met een scherpe aanklacht tegen de rassendiscriminatie, vervolgens in het communisme een toevlucht zocht, om tenslotte, met fijnere nuances, de diepten van de menselijke natuur te peilen. ‘Black Power’Ga naar voetnoot(1) is in zekere zin een verrassing, vooral voor diegenen die na The Outsider een bevestiging verwachtten. Het is geen roman ditmaal, maar een reisverhaal, het relaas van een bezoek aan Goudkust, waar Wright op uitnodiging van eerste-minister Kwame Nkrumah ruim drie maanden verbleef. Het moet wel zijn dat het negerprobleem Wright niet met rust laat. De zielige negerjongen uit Black Boy die de Jim-Crow-geest niet wou leren, de auteur van internationaal formaat, belandt tenslotte in Afrika en meer bijzonder in Goudkust, het land van waaruit destijds duizenden zwarte slaven verscheept werden naar Amerika en West-Indië. Zal hij zich in Afrika thuis voelen? ‘Or had three hundred years imposed a psychological distance between me and the “racial stock” from which I had sprung? Perhaps some Englishman, Scotsman, Frenchman, Swede, or Dutchman had chained my great-great-great-grandfather in the hold of a slave ship; and perhaps that remote grandfather had been sold on an auction block in New-Orleans, Richmond, or Atlanta.’ (pag. 4). Er ligt iets fascinerends in deze ‘weg terug’ van Richard Wright en het maakt een, op zijn minst genomen, eigenaardige indruk, als men leest hoe hij, op zijn Amerikaans, per taxi en met een peperdure camera over de schouder, de donkere en benauwde kerkers bezoekt waarin eertijds de zwarten op het gevreesde slavenschip wachtten. | |
[pagina 311]
| |
Maar men zou er verkeerd aan doen te menen, dat het belang van dit boek uitsluitend in deze confrontatie ligt. Ze schept een speciale sfeer, inderdaad, maar meestal schuift Wright zichzelf op de achtergrond ten voordele van de bontgekleurde en goed gedocumenteerde beschrijving der toestanden in Goudkust. Het is inderdaad een land van pathos, een gewest van duizend mogelijkheden. Er zijn universiteiten, er zijn zwarte dokters ém advokaten én geleerden, maardokters én advokaten én geleerden, maar bij de dood van een of andere koning worden er nog mensenoffers gebracht om de boze geesten te bezweren. Men draagt er toga's op dezelfde manier als de oude Romeinen, er zijn politieke partijen met efficiënte propagandamethodes, maar er is ook juju, bijgeloof, mysterie en taboe. Wright belicht al de facetten van het leven aldaar, zowel de religieuze, als de sociale, als de economische, maar wat ons voornamelijk interesseert is wel, dat dit boeiende werk eens te meer de tragiek van Wright's bestaan in een schril daglicht stelt: als kleurling voelt hij zich niet thuis in de Verenigde Staten, als Amerikaan is hij een vreemde onder de Afrikaanse negers... ‘Savage Holiday’Ga naar voetnoot(1) is zijn jongste roman. Voor de eerste maal is de hoofdpersoon geen neger, maar een blanke, namelijk Erskine Fowler. Deze is buiten zijn schuld de oorzaak van de dood van de kleine Tony, 't zoontje van een vrouw van lichte zeden. Door dit ongeluk komt Fowler met de moeder in aanraking en wordt zelfs verliefd op haar. Maar ondertussen heeft zich in hem een dusdanig complex en onverklaarbaar gevoelsleven ontwikkeld, dat hij er tenslotte toe gedreven wordt de vrouw te vermoorden. De lezer zal dadelijk de overeenkomsten opmerken met ‘Native Son’ en met ‘The Outsider’. Het feit dat Wright hier een blanke als held gekozen heeft, belet niet dat we ook in dit werk de sombere, groteske tendensen van zijn vorige romans volledig terugvinden.
Wie de negerliteratuur benadert, wordt aldra getroffen door het feit dat het sociale aspect hier zeer nauw verbonden is met het literaire, zo nauw zelfs, dat men zich licht vergist en ‘literair’ noemt, wat in de grond ‘sociaal’ zou moeten heten. En we denken niet dat we ons erg vergissen, als we beweren dat het grootste deel der negerromans ter hand genomen wordt met een vaag gevoelen van superieure nieuwsgierigheid. Valt de lectuur mee, dan wordt welwillend, maar daarom niet minder hooghartig, vastgesteld dat die of die kleurling nog lang zo slecht niet schrijft. De lezer vergeet dat hij, onbewust misschien, maar toch zeer zeker, van het boek in de eerste plaats typische negervraagstukken verwachtte. Het dringt slechts geleidelijk tot hem door dat een kleurling ook nog andere onderwerpen zou kunnen aansnijden. Dit is nochtans het geval bij enkele jongere auteurs, waarmee we niet | |
[pagina 312]
| |
bedoelen dat ze het oude onderwerp als overdadige ballast hebben laten vallen, integendeel, ze zijn er mee vergroeid, maar ze hebben het uitgediept, op een hoger niveau geplaatst en in een volkomen nieuw perspectief. Het rassenvraagstuk heeft nog lang niet afgedaan, maar we vergissen ons, als we in het werk van talentrijke negerauteurs slechts een welomschreven sociale getuigenis, en niets anders willen zien. Ralph Ellison b.v., een der vertegenwoordigers van de Renaissance of the New Negro, slaat met ‘Invisible Man’Ga naar voetnoot(1) resoluut een gans andere weg in. In dit werk, dat in 1953 door de ‘National Book Award’ bekroond werd, behandelt hij een zeer acuut onderwerp, namelijk dat der ‘onzichtbaarheid’ van de mens in de moderne samenleving. Het verhaal begint als volgt: ‘I am an invisible man. No, I am not a spook like those who haunted Edgar Allan Poe; nor am I one of your Hollywood-movie ectoplasms. I am man of substance, of flesh and bone, fiber and liquids -and I might even be said to possess a mind. I am invisible, understand, simply because people refuse to see me’, (pag. 3. De cursivering is van ons). Een nieuw gegeven dus, al wordt de verhouding van blank tot zwart ook hier meerdere malen aan de kaak gesteld en al spelen quasi communistische overwegingen weer een niet te onderschatten rol. Het werk is ook niet vrij van gebreken, me dunkt dat de pointe ervan verloren loopt in het volume (439 blz.) en het geheel is ietwat mistig. Maar sinds Zora Hurston en County Cullen werd ongetwijfeld reeds een lange weg afgelegd. James Baldwin, een andere jongere, zal vooralsnog wel niet tot de grote figuren der Amerikaanse letteren gerekend worden. Hij heeft trouwens nog maar één werk op zijn actief, ‘Go tell it on the Mountain’Ga naar voetnoot(2), maar dit debuut is dan ook in velerlei opzichten merkwaardig en méér dan beloftevol. De meeste bloemlezingen vermelden amper zijn naam en de titel van zijn eersteling, maar rangschikken hem toch bij die groep befaamde romanciers, die zich uit de begrensdheid van het racisme bevrijd hebben, en waartoe o.m. ook Ralph Ellison en Willard Motley behoren. Baldwin werd in 1924 te New York City geboren en was bijgevolg geen dertig toen hij debuteerde. Evenals Wright verblijft hij momenteel te Parijs, waar hij aan zijn tweede roman werkt. Deze stad schijnt op de Amerikaanse negerauteurs wel een bijzondere aantrekkingskracht uit te oefenen en het zou ons niet verwonderen moest Baldwin evenals Wright, vroeg of laat, scheep gaan op een der filosofische of literaire stromingen der Franse hoofdstad. Baldwin's vader was prediker van een der talrijke godsdienstige sekten van Harlem en het religieuze leven van zijn rasgenoten heeft op de zoon zulke indruk gemaakt, dat zijn ganse werk ervan doortrokken is. ‘Go tell it on the Mountain’ is het verhaal (of zullen we zeggen de | |
[pagina 313]
| |
parabel?) van een negerfamilie, het gezin van prediker Grimes, en Baldwin vertelt ons haar geschiedenis op een manier die onmiddellijk een geboren talent verraadt. Hij laat namelijk ieder lid der familie, met een waarlijk fascinerende retrospectieve techniek, zijn eigen bestaan nogmaals herleven, en zo zien we dat achtereenvolgens vader, zuster, moeder en zoon zichzelf terugvinden in hun herinnering, maar dan in het spiegelbeeld van hun eigen geweten. Het zijn losse, afzonderlijke draden die de auteur uiteindelijk in mekaar knoopt. Die knoop dan is het gezin Grimes dat juist op dat ogenblik in de tempel zit, én bidt, én psalmen zingt. Een kleine familie, op het eerste zicht vreedzaam en gelukkig maar bij nader toezien evenwel is ieder lid blijvend getekend door de last van voorbije dramatische gebeurtenissen, zelfs de jonge John Grimes, van wie algemeen verwacht wordt dat ook hij prediker zal worden, maar die moeizaam zijn eigen weg zoekt. Het is op zijn minst genomen opmerkenswaardig, dat een jong auteur als Baldwin reeds in zijn eerste werk zulke stevige en persoonlijke techniek heeft weten te ontwikkelen, een techniek die o.i. absoluut niet Amerikaans aandoet, integendeel. Zijn stijl is daarenboven vlot en kleurrijk, soms poëtisch, soms dramatisch, en van dat bijzondere fluïdum doortrokken waardoor de meest gewone gebeurtenis dadelijk uit de banaliteit gelicht wordt. We hebben bij de lectuur trouwens herhaaldelijk moeten terugdenken aan ‘L'enfant noir’, de met de Prix Charles Veillon 1954 bekroonde eersteling van de Franse negerromancier Camara Laye. Met veel liefde en met veel talent heeft Baldwin hier drie generaties van een familie geboetseerd. Waar Richard Wright meestal als een bezeten beeldstormer te werk gaat en de wrijvingen tussen blank en zwart soms tot groteske dimensies opvoert, wijst Baldwin eerder bespiegelend op de overeenkomsten tussen de twee rassen. Zoals hijzelf bij het verschijnen van zijn werk verklaarde, heeft hij zijn volk eerst als volk willen zien, en slechts nadien als negers. Door opzettelijk de scherpe kanten der rassendiscriminatie te vermijden is zijn roman dan ook boven dit probleem uitgegroeid en werden de Amerikaanse letteren - en niet enkel de Amerikaanse negerliteratuur - met een merkwaardig nieuw werk verrijkt. Willard Motley daarentegen is een realist, en daarbij typisch Amerikaans. Hij werd in Chicago geboren, en Chicago met zijn achterbuurten, zijn hobo's, zijn verdachte kroegen, zijn neonreclames, zijn gangsters, vormt dan ook het nevralgieke decor van zijn werken. Zijn hoofdpersonen - een merkwaardig feit - zijn ditmaal geen kleurlingen, maar blanken. Nicky Romano is van Italiaanse afkomst, Aaron Levin is een Jood, Don Lockwood's familie is Pools. Ze zijn bovendien zeer geloofwaardig getekend, hetgeen op zichzelf reeds een prestatie is. Zijn werken zijn zeer lijvig en de doorsnee lezer zal hem waarschijnlijk wel de voorkeur geven boven James Baldwin. ‘Knock on any Door’ werd trouwens bijna onmiddellijk na het verschijnen verfilmd (met Farley Granger in de hoofdrol, als ik me niet vergis). Deze voorkeur is gemakkelijk te | |
[pagina 314]
| |
begrijpen, er zit vaart in Motley's romans, er gebeurt iets, er wordt geschoten, bemind, geïntrigeerd. Een wereld van sex, drank en corruptie vormt het natuurlijk milieu van zijn helden. In dit opzicht is het niet mogelijk een vergelijking te maken tussen Motley en Baldwin, het verschil is té groot, vooral op zuiver artistiek plan. Een vergelijking tussen Motley en Wright gaat reeds veel beter, al valt ze dan weer uit in 't voordeel van de laatste, wegens de diepere inhoud van zijn werken. ‘Knock on any Door’Ga naar voetnoot(1) werd in 1947 gepubliceerd en naar het schijnt werkte Motley er zes volle jaren aan. Het boek is bedoeld als een aanklacht tegen de sociale wantoestanden, die er de oorzaak van zijn dat een groot deel der Amerikaanse jeugd verkeerd loopt. Klop aan iedere deur en ge zult er telkens een andere Nick Romano ontmoeten, een Nicky Romano die een dromerig misdienertje was in zijn jeugd, wiens vader failleerde tijdens de depressie, die ten onrechte in de verbeteringsschool belandt, die begint te spelen, te stelen, te drinken, die tenslotte een politieman neerschiet en op de electrische stoel terechtkomt. We begingen misschien de fout dit werk te herlezen dadelijk na Baldwin's ‘Go tell it on the Mountain’. De tegenstelling tussen de retrospectieve hoofdstukken van Baldwin en de minutieuze, chronologische opeenvolging der gebeurtenissen bij Motley, die geen flashback's gebruikt en de gezichtshoek van zijn camera weinig of niet wijzigt, viel ons dan ook onmiddellijk op, alsmede de accumulatie der details die eerder overdadig aandoet na de gespierde gebondenheid bij Baldwin. Degene die daarenboven het geweld van een Richard Wright reeds meemaakte en misschien ook Chessman's ‘Death Row’ las, moet dan langzamerhand van dergelijke geschiedenissen toch verzadigd geraken. Maar dat Motley kan schrijven staat vast, al bekruipt ons van tijd tot tijd het vermoeden dat hij handig en opzettelijk offert aan het spectaculaire, zoals b.v. in Romano's proces en in de laatste, lugubere toebereidselen voor de electrische stoel. Het volgende werk van deze schrijver ‘We fished all Night’Ga naar voetnoot(2) - de titel komt van de bijbelse tekst ‘Lord, we fished all night and caught nothing’ - werd opgedragen aan de soldaten van de tweede wereldoorlog, die hun thuiskomst hoopvol tegemoet zagen, maar snel tot de vaststelling kwamen dat er tijdens hun afwezigheid niets veranderd was, en dat ze niet meer pasten in hun vroeger milieu. Don Lockwood, amateur-toneelspeler vóór zijn vertrek, geraakt bij zijn terugkeer in corrupte politieke milieus verzeild, en laat zijn invaliditeit - hij verloor een been aan het Afrikaanse front - tot verkiezingsdoeleinden exploiteren. Aaron Levin, een Joodse jongen die gedichten schreef, klopt volkomen geestelijk gestoord bij zijn vader aan. Jim Norris, een jong en ernstig huisvader, voelt zich langzaam maar zeker in de zedelijke decadentie wegglijden. En ondanks de hulp van hun omgeving, van hun vrouw of | |
[pagina 315]
| |
geliefde, ziet geen van hen nog kans een werkelijk vaste greep op het leven te krijgen. Het werk is breed van opzet en Motley gebruikt hier het procédé van verschillende levens die op het einde naar mekaar toe zwenken. Het beeld dat hij ophangt van het naoorlogse Amerika is werkelijk boeiend, maar hij blijft een ‘chroniqueur naturaliste’. Zijn grote verdienste ligt hierin dat hij, als kleurling, het negervraagstuk ter zijde laat, zijn zeer sporadische overwegingen hierover kunnen we gerust negeren, om radicaal andere problemen aan te snijden. Voor de rest zou ik hem, wat talent en draagkracht betreft, met een misschien ietwat gewaagde vergelijking, de Irwin Shaw der Amerikaanse negerletteren durven noemen. |
|