Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101 (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

De laatste ronde

De negerliederen

Wie 's nachts bij de dans, of bij valavond op de stroom de negerliederen beluisterde, ontkomt niet meer aan de fascinerende aantrekkingskracht, van hun ritme. Het is hetzelfde ritme dat hun schijnbaar monotone, doch eindeloos genuanceerde tamtam-muziek beheerst: het oerritme waarop de primitieve mens zijn gevoelens en instincten vertolkt. Misschien liggen hier de bronnen van de waarachtige poëzie, die voor de neger geen biecht, geen woordenspel, geen literatuur is, maar de magische bezwering van de oerkrachten, die zijn leven beheersen.

Ook hij, die niet eens de zin van hun woorden begrijpt, wordt onweerstaanbaar aangegrepen door de klanken die eentonig gepreveld, of eensklaps met een wilde hartstocht uitgestoten worden. Men ontkomt niet meer aan de bezweringskracht van deze poëzie, van dit ritme, en wat onverklaarbaar leek in de wereld van de oermens, de angst voor het onzichtbare en het onafwendbare, grijpt ons aan tot in onze verste vezels, omdat wij daarin onze eigen angst erkennen. Maar wij raden ook onze eigen extaze, onbewust meegevoerd in de roes waarin de primitieve mens de vreugde uitviert om de vruchtbaarheid en om het wonder van de schepping.

P.G.B.

Scheld' gedicht

 
Ik zat eens aan de Schelde.
 
Daar voer een witte boot,
 
zijn mastentop versierd met
 
wat zwart, wat geel, wat rood.
 
 
 
Een krop steeg mij ter kele,
 
ik beet mij op de lip.
 
Ach, ach, dacht ik, en weende,
 
daar vaart een Belgisch schip.
 
G.D.

Het zgz. Westvlaams partikula-risme van de vorige eeuw

In de ‘Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis’ voor 1955, staat een belangrijk artikel van Dr. Robert De Coninck over dit onderwerp. Daaruit blijkt dat Gezelle nooit de bedoeling gehad heeft het Westvlaams tot een afzonderlijke taal te maken. Hij wilde alleen ‘de overheersing van het Hollands “dialect” breken’ en medewerken aan ‘de wording eener toekomende algemeen Nederlandsche of Nederduytsche taal’.

Een nauwkeurig onderzoek van de Westvlaamse tijdschriften uit die eeuw zou doen blijken dat de Westvlaamse Vlaamsgezinden uit die tijd allerminst partikularisten waren. Wij halen aan uit ‘De Vlaamsche Vlagge’, I, 1877, uit de bijdrage: ‘Westvlaamsch’:

‘(Anderen) beschuldigen ons van hetgene men in Westvlaanderen Westvlaamsch, in “geleerde kringen” met een sanskritisch woord Westvlaamsche-taalparticularisterij heet.

Dit laatste achten wij antwoorde weerd.

Ja, verschillige dergenen die de Vlagge opstellen vinden den Westvlaamschen kamp, overtijd nodig, heel en gansch gegrond.

Enige ja - Westvlamingen geboren - schrijven gelijk het te zien is, hetgene men Westvlaamsch heet.

Maar dat ons inzicht Westvlaamsche kamp zij, loochenen wij.

Van tijd tot tijd verschijnt er in de Vlagge eene verhandeling over tale: wordt er ons gegrond antwoord gezonden, wij zijn altijd bereid, voor zoveel het mogelijk is, het over te nemen.

Zooverre zijn wij van hetgene men ons verwijt, dat er ja sommige in de Vlagge schrijven die hetgene men - te rechte of ten onrechte - Westvlaamsch heet geenszins en geren.

[pagina 317]
[p. 317]

Wat geeft het dat de eene het op zulke wijze zeggen en de andere op een andere, als ze maar allen in den grond hetzelfste zeggen?

Zoo nemen wij eensgelijks stukken over in het is gelijk welke Dietsche tale geschreven, ja somtijds, als er maar iets goeds in steekt, stukskens die eigentlijk in geen tale geschreven zijn.

Later en zal men er toch geen zulke meer schrijven.

Neen, van Westvlaamschen kamp en willen wij niet’.

In de ‘Voorboodschap’ tot ‘Biekorf’, I, 1890, staat te lezen dat het tijdschrift medewerking zal opnemen uit ‘Uit Fransch Vlaanderen. Uit Zeeuwsch Vlaanderen. Uit Friesland, Holland, Engelland, Schotland, de Noordlanden. Uit Zuid Africa, Neerlandsch Indiën, Japan, Noord, Zuid America en de andere verre streken’. Frans- en Zeeuws-Vlaanderen, Friesland en Zuid-Afrika werden in vette letter gedrukt.

Er heeft in de vorige eeuw in West Vlaanderen een algemeen Diets bewustzijn bestaan, dat even echt als ongedwongen natuurlijk was. Er zijn tientallen bewijzen voor, feiten en dokumenten.

A.D.

Poels

De volumineuze biografie van bij de 700 bladzijden over Mgr. Henricus Poels die Pater J. Colsen liet verschijnen (Uitg. Romen en Zonen, Roermond) is een boek dat ik met gevoelens van smart en vreugde heb gelezen. Is het niet bedroevend over zoveel honderden bladzijden te moeten getuige zijn van zoveel onbegrip, zoveel verdachtmaking, zoveel treurig gekonkel dat een hoogstaand katoliek te verduren heeft van zijn geloofsgenoten? Aan de andere kant schenkt dit boek ons het genot een man te bewonderen die ondanks onrechtmatige verdenking en veroordeling door autoriteiten en ondanks schromelijk onbegrip in eigen katoliek milieu, alle wrok uit zijn hart bant en zijn innerlijk evenwicht weet te handhaven door een ongerepte geest van geloof.

Men kan in het boek van Colsen zoals in het leven van Poels twee grote delen onderscheiden. In het eerste wordt de wetenschappelijke bedrijvigheid van Dr. Poels op het gebied van de Bijbelstudie behandeld. Als student van Van Hoonacker te Leuven werd hij geestdriftig voorstander van de vernieuwing der Bijbelstudie volgens moderne wetenschappelijke methodes. Zijn eerbied voor het wetenschappelijk werk van andersdenkenden, de wetenschappelijke eerlijkheid en intellectuele moed, die hij in zijn studies ten toon spreidde, werden door vele toenmalige geloofsgenoten niet gewaardeerd doch veeleer gevreesd; zijn vooruitstrevende (doch rechtgelovige) opvattingen maakten hem spoedig verdacht bij conservatieve theologen en ook te Rome. Het integralisme bekampte hem met al zijn fanatieke en duistere krachten, en meer dan eens had het er de schijn van dat Poels onder het gewicht van verketteringen en moeilijkheden zou breken. Vooral zijn dramatisch verblijf als professor aan de Katholieke Universiteit te Washington is een der pijnlijkste episoden uit zijn bewogen leven. Colsen geeft in dit eerste deel een bijdrage tot de geschiedenis der vernieuwing van de katholieke (bijbel) wetenschap, waarvan de strijd en het lijden van Poels een der treurigste bladzijden zijn. Ondanks het feit dat (zoals we althans kunnen vermoeden) heel wat documenten over deze tragische episode uit de geschiedenis der katholieke wetenschap nog onbereikbaar zijn en het nog niet mogelijk blijkt een totaal beeld van deze gevaarlijke en treurige tijd te geven, toch laten deze bladzijden van Pater Colsen eens te meer de onuitwisbare indruk van een waarschuwing tegen bekrompenheid, al te vlugge verdachtmaking en verkettering.

In het tweede deel komt de reuzachtige figuur van Poels als sociaal werker in volle daglicht te staan. Begaafd met een open geest en een fijne aanvoeling voor de noden van de Kerk in deze tijd, heeft hij zich met ongemeten edelmoedigheid in de strijd voor sociale rechtvaardigheid geworpen en werd de grote pionier van de christelijke democratie in Nederland. Ook op dit terrein ging zijn ruime geest ver over de grenzen, en werkte hij o.m. ook in verstandhouding met de christelijke sociale werkers in ons land. Jammer genoeg moest de vernieuwer ook op dit terrein zeer veel tegenkanting, verdachtmaking, laster en zelfs de laagste bestrijding van eigen geloofsgenoten ondervinden. Doch

[pagina 318]
[p. 318]

gelukkig heeft deze waarlijk providentiële man, die in Limburg reuzachtig sociaal werk heeft verricht, in latere jaren toch mogen ondervinden dat de storm rond hem luwde en dat ook het gezag zijn verdiensten ten volle en gaarne erkende. Goddank is ook, op menselijk plan, het leven van deze stoutmoedige, karaktervaste en helder-ziende baanbreker der katholieke geestesvernieuwing en der sociale beweging, niet op een mislukking moeten uitlopen, doch werd het een overwinning. Zeker door zijn vele menselijke gaven, doch vooral door zijn puur en onwrikbaar geloof.

Al is Pater Colsen blijkbaar geen historicus - men merkt dat aan zijn wijze van argumenteren, die niet steeds stringent lijkt - toch is zijn boek een belangwekkende historische bijdrage en ook, louter menselijk gezien, een imponerende evokatie van Poels' grote figuur. Ieder die, met open kijk op de werkelijkheid, met het lot van het Christendom in de wereld van heden begaan is, zal dit boek over een moedig en vooruitziend strijder met grote piëteit lezen. Voor ieder van ons, die ten volle staande in de werkelijkheid van deze tijd, de christene waarheid in de moderne cultuur en de hedendaagse samenleving willen levenskracht doen behouden, met ongerepte eerlijkheid, bevat dit rijke boek bemoediging, aansporing en ook les.

Alb. W.

Onvolwassen katholicisme in de Vlaamse roman

Na een artikeltje over de actuele minderwaardigheid van de katholieke roman in Vlaanderen, dat we voor kort in ons tijdschrift lieten verschijnen, publiceert Frans van Bladel S.I. in Streven (Mei, 1856) een zeer interessante beschouwing over Onvolwassen Katholicisme in de Vlaamse Roman.

Hij wijst vooreerst op de geest van ‘naijverig gekibbel’, ontevredenheid en partijzucht, waarmede in sommige katholieke milieu's het momentele succes van het vrijzinnige proza in ons land wordt bejegend. Zeer pertinente opmerking. Persoonlijk heb ik steeds bij talrijke pogingen van rechts om zeer verdiende successen van links te diminueren, of bij heel wat manoeuvres die geïnspireerd werden door propaganda-geest of naijver, de indruk gehad van literaire onoprechtheid. De mentaliteit, die Van Bladel hier aanstipt, is voor iemand die literatuur eerlijk als literatuur kan en wil beschouwen verwerpelijk, en een intelligent mens beschouwt ze bovendien als onzinnignutteloos.

Van Bladel zoekt dan naar de diepere reden van de achterstand van de katholieke roman in ons land en vindt die in wat hij de ‘godsdienstige onvolwassenheid’ noemt. Hij wijst er op dat in zekere naburige landen sterke individualiteiten onder de katholieke romanschrijvers zijn te noemen, die als scheppende vernieuwers zijn opgetreden tegen het verstarde conservatisme en de geestelijke benepenheden niet hebben, die in de roman al scheppende het verlammende ‘kerkelijk collectivisme’ doorbreken en reageren tegen ‘de benauwende bewustzijnsverenging van katholieke weldenkenden voor alles wat hun strakke en vaak starre behoudsgezindheid dreigde te verstoren’. Wij hebben dus geen moedige en sterk-oorspronkelijke romanschrijvers, die bij machte zijn tot het ‘heilzame storen van een bange en onvruchtbare behoudsgezindheid’ en wij vinden onder ons, na het heengaan van Walschap en Gysen, geen grote ‘individualisten’ meer, die de kracht hebben ‘om, binnen hun trouw aan de Kerk, verder te zoeken en mogelijkheden van vernieuwing en verruiming te scheppen’. We citeren verder:

‘Het bewustzijn van de gelovige Vlaamse gemeenschap is in de laatste decennia, mede onder invloed van het buitenland, ongetwijfeld aanmerkelijk verruimd. Nog steeds echter wordt het bedreigd door wat we met een theoloog zouden willen noemen “het gevaar van een kerkelijk collectivisme”, en om zich daar geduldig en bezonnen, niet alleen met de baldadigheid van adolescenten, maar zeker en zegevierend tegen te weer te stellen, ontbreekt het onze katholieke schrijvers, in tegenstelling met de groten uit het buitenland, aan een volwaardige godsdienstige volwassenheid. In het dreigend “collectivisme” en in de fundamentele oorzaak van hun achterstand, niet alleen ten opzichte van de buitenlandse katholieke, maar ook, relatiever gesproken, van de Vlaamse ongelovige romanciers.’

Van de andere kant wijst P. Van Bladel S.I. er op dat sommige belangrijke romanschrijvers, die het katholicisme hebben verlaten - en

[pagina 319]
[p. 319]

ongetwijfeld doelt hij hier vooral op Walschap en Gysen - ‘de sterke en geduldige nederigheid hebben gemist om hun eerlijk en autonoom zoeken aan het hardleers begrip van een verengd geloofsbewustzijn op te dringen’ en dat deze ongelovig-gewordenen wel eens ‘de kritiek van katholieken met het leergezag van de Kerk’ hebben verward. Ook met deze laatste opmerking kunnen we het in principe eens zijn, al voeg ik er dadelijk aan toe dat ik me niet geroepen of bevoegd acht om gewetens van mensen als Walschap en Gysen, die ik ten zeerste respecteer, te onderzoeken. Ik wil echter aan deze laatste beschouwing van Van Bladel vooral toevoegen dat, al blijven nederigheid en geduld noodzakelijke deugden voor ieder christenmens en dus ook voor een schrijver, het katholieke milieu hem wel eens zó behandelt dat hij die deugden in een heroïsche graad zou moeten bezitten om het uit te houden. En kan men werkelijk van ieder zulk heroïsme eisen? Het is een onbetwistbaar feit dat men boekdelen en boekdelen zou kunnen vullen met de moeilijkheden, die katholieke auteurs, die naar vernieuwing en verruiming van de kunst streven, werden aangedaan. Ik wil niet eens spreken van schilders, beeldhouwers en architecten, die naar een nieuwe godsdienstige kunst in onze nieuwe wereld streven, doch alleen van schrijvers. Ik heb in mijn leven al heel wat katholieke schrijvers ontmoet - en ik spreek dan niet enkel van ons land en van sommigen onzer vrienden uit het Noorden, doch ook van Frankrijk en Duitsland, - die niet uitgepraat geraken over gebrek aan begrip en loyauteit dat ze in hun eigen katholiek milieu ondervonden. Iedereen die als schrijver met de rijping en verruiming van het katholiek milieu begaan is, kan daarover eindeloos praten. Ik wil hiermede slechts aanstippen dat wie een bloeiende katholieke kunst wil zien ontstaan, ook een katholiek milieu moet helpen scheppen waar de creatieve mens begrijpende weerklank vindt en waar hij zich warm en thuis kan voelen. Zouden Greene, Langgässer, Bernanos, Mauriac enzovoort, enzovoort, zich in dit land in zoverre het katholiek is, hebben kunnen thuisvoelen? Zouden ze niet eer met onwil, achterdocht en censuren worden omringd dan wel met het open begrip en de warme ontvankelijkheid, die de creatieve mens, in zoverre hij een eigen milieu zoekt, verlangt? Zeker is er een en ander ten goede veranderd in de laatste jaren, doch ik geloof dat wij nog steeds niet het milieu hebben dat grote, ruimziende, onbevangen romanschrijvers kan ontvangen zoals ze verdienen ontvangen te worden. Laten we er ons over verheugen dat in de laatste jaren zowat overal, ook in het buitenland, de machten van verstarrend collectivisme en bekrompenheid hebben afgenomen, doch laten we onverschrokken voort ijveren om het katholiek milieu te verruimen en open te stellen voor het eerlijk menselijke, het geestelijk-bouwende, en creatieve van de hedendaagse cultuur.

Zeker is het nuttig dat Pater Van Bladel er de katholieke schrijver toe aanspoort op te groeien tot een zeer persoonlijk en levend geloof, dat hen zou verruimen en verdiepen, hen tevens zou genezen van een ‘onvolwassen verhouding tegenover problemen van waarheid en zedelijkheid, welke de eeuwige problemen zijn van de mens in de wereld’. Uitstekend is ook dat hij hen aanspoort tot ‘een eerlijke onbevangen exploratie van de onmetelijke gebieden des levens’. Dit is wel een der belangrijkste middelen om de katholieke roman te onzent te redden uit zijn relatieve onbelangrijkheid en vervelendheid. Daarnaast zijn er evenwel andere tekorten te overwinnen, zoals ik in mijn stukje heb aangeduid, doch zeker is wat Van Bladel zegt van het grootste belang.

Ik hoop dat hij in zijn verder geschriften het belang van het vraagstuk, dat hij hier heeft aangesneden, niet uit het oog zal verliezen, en ook zal helpen bijdragen om de durvende en sterk-creatieve schrijver in ons land een milieu te helpen bezorgen waarin hij gezond en vrij ademen kan, een milieu van warmte en begrip. Daarvoor moet nog gewerkt en helaas soms nog gestreden worden. De Dietsche Warande en sommigen onder onze vrienden hebben het in Vlaanderen gedaan, ook onze vrienden in het Noorden deden het, doch het ligt in de normale lijn der levensontwikkeling dat men op middelbare leeftijd, afgezien van bijzondere karakteraanleg, er niet meer van houdt te blijven strijden. Dan moeten jongeren, die de pen opnemen, ze ook af en toe als een wapen kunnen gebruiken, om voort te blijven ijveren voor het tot stand komen van een katholieke gemeenschap, die, buiten het isolement, in de volle ruimte van het moderne leven bloeit en waar zóveel begrip is voor het schone en het

[pagina 320]
[p. 320]

menselijke, zoveel eerlijkheid ook, dat de scheppende schrijver, in casu de romancier, er gelukkig kan leven, zonder er innerlijk van weg te groeien door verbittering of er van te vervreemden. Inmiddels is het intelligent en moedig artikel van de nog jonge Pater Van Bladel een zeer gunstig teken voor de toekomst.

Alb. W.

Met het pistool

In de monografie van Jean Séaux over de koud-abstrakte schilder Delahaut, uitgegeven door het Ministerie van Openbaar Onderwijs, kan men lezen:

...‘Voor een kunstenaar in de aard van Delahaut is het thans volstrekt overbodig geworden, zijn tijd te blijven verspillen met eigenhandig zijn doeken te schilderen. Delahaut zelf heeft het ons toevertrouwd: het betaamt dat de schilder, net als de bouwmeester of de toondichter, er zich enkel en alleen mede inlaat het voorwerp van zijn kunst op te bouwen, uit te denken en te berekenen. Wat de stoffelijke verwerkelijkingsmiddelen aangaat, is het niet noodzakelijk, noch zelfs nuttig, dat hij ze persoonlijk ter hand neemt. Een bouwmeester trekt immers niet mettertijd de aan zijn brein ontsproten woningen op; daar bestaan immers aannemers voor. Evenmin treedt de toondichter als orkestmens op. Delahaut zou zonder veel bezwaren de uitvoering van zijn schilderijen aan een paar geschoolde koetswerkschilders kunnen toevertrouwen.’

En waarom niet? Beklagen we met Delahaut en de koud-abstracten alle schilders, die zaten te kladden en te borstelen tot ze de kramp in de vingers kregen. Enkele aanduidingen aan geschoolde koetswerkschilders, en de Verloren Zoon van Jeroen Bosch, Het Lam Gods van van Eyck en de Val van Icarus van Brueghel zouden heel wat imposanter en aangrijpender doeken geworden zijn. Lieve Heer, als men die primitieve borstelproeven vergelijkt met wat door het pistool bereikt wordt...

H.v.H.

Liber amicorum

In 1947, of was het 48, stichtten Jan Walravens, Hugo Claus en H.v.H. in het Café de la Presse aan de Broekstraat te Brussel het tijdschrift ‘Janus’, waarvan nog geen bibliofiel een nummer heeft kunnen bemachtigen.

Jan Walravens
 
Jan, wij wilden Janus heten
 
met het dubbel aangezicht,
 
omdat wij van onszelve weten
 
dat de waarheid ons wel richt,
 
maar, hoe goed wij alles willen,
 
zwerend op onze eerlijkheid,
 
altijd twijfel hangt te trillen:
 
gij zijt anders dan gij zijt.
 
H.v.H.

Aan deze Laatste Ronde werkten mede: Pieter G. Buckinx, Gaston Durnez, André Demedts, Albert Westerlinck, Hubert van Herreweghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter G. Buckinx

  • Gaston Durnez

  • André Demedts

  • Albert Westerlinck

  • Hubert van Herreweghen