| |
| |
| |
Tirso de Molina
De heilige die geen vertrouwen had
(El condenado por desconfiado)
Bewerking van Gerard Wijdeveld
(vervolg)
Tweede bedrijf
Eerste toneel
Late namiddag. Een voorzaal in het huis van Anareto. Deur naar de straat. Op de achtergrond een ruimte, die door een gordijn is afgesloten. Enrico, in wilde opwinding, en Galvan.
Dat ongeluk bij 't spel, Galvan!
't Is of ik nooit iets winnen kan.
Neen, 't wil bij jou maar zelden goed.
Als koortsvuur schiet het in mijn bloed!
'k Moét spelen, telkens als mijn handen
van die vervloekte gloed gaan branden.
'k Gooi rechts, 'k gooi links, het blijft maar mis,
tot alles weer verloren is.
Het is gewoon krankzinnigheid!
Negentig daalders ben ik kwijt;
hij steekt zijn rechterhand op
hier deze hand heeft het gedaan!
Trek het je niet zo heftig aan:
je hebt er niet voor hoeven zwoegen!
Zoals die stenen zich misdroegen!
Ze rolden steeds maar anders neer
| |
| |
't Is tijd voor andere gedachten...
't geval Albano kan niet wachten;
de man moét dood, het halve geld
is er allang voor neergeteld.
Zo kan het toch niet langer gaan.
'k Ben nu platzak. Gij gaat er aan!
Dan is er ook vannacht nog wat.
We gaan, zoals je weet, op pad.
Het wordt iets kolossaals! Zou jij...?
Vanzelf! Ik ben van de partij!
't Is bij Octavio, nietwaar,
Galvan knikt bevestigend.
op het balcon het eerst van allen.
Ik ben dol op zulke gevallen
dat ik een goede slag kan slaan.
Zeg jij ze allemaal maar aan,
dat 'k jullie tegen middernacht
- en prompt op tijd, hoor! - hier verwacht.
Ik vlieg en meld het hun met spoed.
Als jij meedoet, dan wordt het goed!
Galvan af.
| |
Tweede toneel
'k Heb nu een uur of wat de tijd,
eer dat de nacht zijn duister spreidt
en ik mijn werk weer moet beginnen.
Mijn oude vader is daar binnen;
(gebaar naar de met een gordijn afgesloten ruimte)
als ik hem opzoek en begroet,
doet hem dat vast en zeker goed.
Vijf jaar heeft hij nu lam gelegen;
'k ben aan de grijsaard met genegen
liefde en eerbied zo gehecht,
dat ik, tot in de grond toe slecht,
maak dat hij onbezorgd kan leven.
Heeft Celia mij iets gegeven
of heb ik haar iets af gedreigd,
er is een deel dat vader krijgt.
Als ik een inbraak heb gepleegd,
dan heeft ook vader goede dagen.
| |
| |
Wat is het vreemd, dat in het lage,
verlopen leven dat ik leid,
die rest nog blijft van tederheid,
die oude vader, aan wie ik
met liefde denk, elk ogenblik.
Nooit heb ik hem verdriet gedaan:
voor hem ben 'k van mijn jeugd af aan altijd een edel mens gebleven.
Van heel mijn duister, zondig leven,
spel, leugen, roverij en bloed,
heeft hij nooit maar een schijn vermoed.
Mijn hart, het kan niet harder zijn,
en heel mijn wezen is venijn,
maar toch: als vader mij doorzag,
dan denk ik, dat ik mij op slag
bekeren zou en dit slecht leven
om zijnentwille op zou geven.
'k Zal het gordijn terzijde trekken.
| |
Derde toneel
Hij trekt het gordijn open. In de kamer die zichtbaar wordt, ligt Anareto op een bed.
Hij slaapt. Ik ga hem zachtjes wekken.
Mijn werk heeft mij helaas gedwongen
lang uit te blijven, 'k Hoop dat u
'k Ben blij dat 'k met je praten kan.
Welkomer dan na duisternis
het zonlicht voor de wereld is,
is het voor mij bij u te zijn;
uw wit hoofd is mijn zonneschijn.
Er is maar één ding, dat mij, oud
en afgetobd, nog levend houdt:
jij, lieve jongen, hart van goud.
| |
| |
jouw aanblik is genoeg om eten
en honger mij te doen vergeten!
Kom vader, uw genegenheid
doet u zo praten. 't Is hoog tijd
dat u wat eten gaat. Ik zet
hier bij u wat 'k in dit servet
Enrico heeft onder deze woorden een servet, dat in een hoek van de eerste kamer stond, gehaald, knoopt het los en rangschikt eetwaar op enkele borden. Hij schudt de kussens voor Anareto op en helpt hem overeind.
vadertje lief, u weet toch wel,
dat ik voor u geen moeite tel.
terzijde
Van al het geld dat bij het spel
vergokt is, heb ik uitgespaard
drie daalders en voor hem bewaard.
tot Anareto
Kijk maar eens hier. Bent u tevreden?
Enrico, wat een heerlijkheden!
Ik moet wel dankbaar zijn, dat God
Zich over over mijn mistroostig lot,
waardoor ik benen noch armen,
toch zo voortdurend wil erbarmen
en mij een zoon geeft, zo in-goed,
die mij bijna vergeten doet
dat ik gebrekkig ben: hij is
mijn hand, mijn voet, al wat ik mis.
Vooruit nu, vader, 'k zie zo graag
zo doodmoe over al mijn leden,
Help mij eens recht, 'k ben afgegleden.
helpt hem overeind
Ziezo!... Zit u nu naar uw zin?
| |
| |
Jouw hand stort mij weer krachten in.
Kon ik maar door u aan te raken
u weer gezond, weer levend maken!
Dit is de dood, geen leven meer.
't Komt al van Onze-Lieve-Heer.
Toe, vader, neem nu eens wat druiven!
Zal jk ze dichter bij u schuiven?
Neen, dank je, 'k heb geen eetlust meer.
De slaap, ach, overmant mij weer.
Werkelijk? Slaapt u dan maar gauw.
Ik ben zo huivrig van de kou.
Slaap maar, ik haal u wel een deken.
Nee, wacht eens... 'k Moet eens met je spreken,
Enrico!... 'k Maak het niet meer lang...
en telkens als jij komt ben'k bang,
dat het de laatste keer kan wezen.
'k Geloof, ik zou dat minder vrezen,
m'n lieve jongen, als ik jou
Werkelijk? Slaapt u dan maar gauw.
Ik ben zo huivrig van de kou.
Slaap maar, ik haal u wel een deken.
Nee, wacht eens... 'k Moet eens met je spreken,
Enrico!... 'k Maak het niet meer lang...
en telkens als jij komt ben 'k bang,
dat het de laatste keer kan wezen.
'k Geloof, ik zou dat minder vrezen,
m'n lieve jongen, als ik jou
Ik zoek mij morgen nog een bruid!
| |
| |
terzijde
Als hem dat troosten kan, vooruit!
'k Geloof, ik zal ervan herleven.
U hoeft me maar een kik te geven
en ik doe alles wat ik kan!
Laat mij je nu als oude man
ook nog wat zeggen over vrouwen.
Met een schoonheid moet je niet trouwen:
je leeft geen ogenblik gerust
met altijd kapers op de kust;
cipier van een gevangenis
die nooit afdoend te sluiten is,
dat ben je... Luister je naar mij?
nooit horen, dat je aan haar trouw
en liefde twijfelt; als een vrouw
dat denkt, is zij al haast verkeken.
Laat het haar niet aan zorg ontbreken
en weer vooral de jaloezie:
er is geen vrouw ter wereld die
goed blijft wanneer zij niet, dat kwaad
van haar gedacht wordt... Verder... laat...
Anareto valt in slaap.
Hij is toch voor de slaap bezweken.
Ik geef hem nog een warme deken;
dan ga ik, en ik laat hem stil
slapen zoveel als hij maar wil.
Hij haalt een deken en dekt Anareto daarmee toe.
| |
Vierde toneel
Galvan komt op, Enrico beduidt hem met een gebaar, zachtjes te doen. Door de straat gaat Albano voorbij.
op halve toon
Ik heb ze allemaal gewaarschuwd.
En het treft goed dat door de straat hier
Albano juist voorbij komt.
| |
| |
Albano, aan wiens leven jij
om een of andere gril, om niets?
Zeg, wat mankeer je? Ben je bang?
Als je het weten wil, Galvan:
ja, ik ben inderdaad bang, bang.
Die ogen van die man, bedekt
met slaap, zij jagen mij die vrees aan.
Ik stel mij voor, dat zij mij wakend
zien zouden bij die daad, die moord.
En daarom durf ik niet. Al heb ik
in de annalen van de boosheid
een nog zo barre naam, ik durf
die misdaad niet begaan, waar vlakbij
Een hoogstaand en uitstekend man,
voor wie ik vrees en veel respect heb.
Ik ben zijn zoon, hij is mijn vader.
Als hij mij altijd begeleidde,
dan zou ik aan de euveldaden,
die ik veroordeel en toch pleeg,
nooit meer beginnen, want zijn aanblik
was mij dan telkens weer een rem.
Vooruit, trek dat gordijn nu dicht!
Misschien, als ik hem niet meer zie,
word ik weer hard en zonder deernis
en gaat dat week gevoel wat over.
Galvan trekt het gordijn dicht.
nu ik hem niet meer zie en nu
zijn ogen niet meer naar mij stralen,
nu helpen wij, als 't jou belieft,
het hele mensdom wel om zeep!
| |
| |
Het komt goed uit: daar in de straat
komt juist Albano weer voorbij.
Denk aan je afspraak met de broer
| |
Vijfde toneel
Albano nadert het huis.
De zon daalt naar het westen toe
zoals mijn leven naar zijn einde;
mijn vrouw zal zich wel zorgen maken
Enrico is naar de straat gegaan en kijkt onbeweeglijk naar Albano die nadert. Tot Galvan, die een gebaar maakt om zijn dolk te trekken.
Waarom niet? Waarop wacht je nog?
die zich van Galvan heeft afgewend, terzijde
De man die ik daar voor mij zie
is het portret, het levend beeld
van hem die ik steeds tracht te eren.
Als ik nu wreed ben, zal 'k dan niet
ondankbaar tegen vader zijn?
Vandaag krijg jij, Albano, van
mijn onbarmhartig harde handen
genade om je hoge leeftijd.
Jouw witte haren hebben voor je
gepleit en mij het hart geroerd.
Ga ongemoeid, al is het ook
maar een onredelijke gril,
er is in mij iets dat niet wil,
en denkt, dat ik mijn vader doodstak,
wanneer ik jou vermoorden zou.
Ach witte haren, alle haat
zwijgt stil, zodra ik jullie zie.
Inmiddels is Albano voorbijgegaan.
Verdomme, ik begrijp jou niet!
Je had hem ruimschoots kunnen hebben.
| |
| |
Dat weet ik, maar ik doe het niet.
Mijn hele leven lang heb ik
niemand gevreesd en alle soort
misdrijven onbezorgd gepleegd.
Maar toen 'k die witte haren zag
- dezelfde die mijn vader heeft -,
toen is mijn boze drift verdwenen
en bleef er enkel nog maar eerbied.
Had ik geweten, dat Albano
zo hoogbejaard was, ik zou nooit
aan Laura's broer die wrede wandaad
En 't geld dat hij je heeft gegeven?
Er zit niets anders op dan dat
je 't weer teruggeeft, nu Albano
Aurelio komt op, van de kant waarheen Albano is afgegaan.
| |
Zesde toneel
ontmoet, zo levend en gezond
Ik had niet kunnen denken, dat uw
toezegging hem van kant te helpen
niet even stipt werd nagekomen
als ik u heb betaald, mijnheer!
Is dat fatsoen en eerlijkheid?
terzijde
Die schijnt wel op een dolkstoot uit!
| |
| |
Mijnheer, ik dood geen oude mannen!
En als hij u beledigd heeft
of in de weg staat, ga dan zelf
en steek hem zelf maar overhoop.
En... 't geld dat u mij hebt gegeven,
dat komt me juist heel goed van pas.
Dat geld moet u terugbetalen!
Wilt u maar maken, dat u wegkomt!
En zorg dat u me niet te kwaad maakt,
Enrico en Aurelio trekken hun degen en gaan elkaar te lijf.
terzijde, grijnslachend
zijn slaags, en goed. De duivel slaapt niet.
Ik zeg dat ik mijn geld terug wil.
En ik, dat ik daar niet aan denk.
Enrico wondt Aurelio dodelijk.
Was hij maar kalm naar bed gegaan.
tot Aurelio
Brtuale vlerken zoals jij,
die dood ik, en geen oude mannen:
hun witte haren en hun wijsheid
zijn sterker dan de wildste woede.
En als je op wat ik beweer
de proef wilt nemen, bid God dan,
dat hij je nog eens levend maakt:
ik steek je prompt opnieuw kapot!
| |
Zevende toneel
(nog niet zichtbaar)
Grijpt hem! Op! Slaat hem dood!
| |
| |
uitkijkend
daar komen meer dan honderd man, om ons
te grijpen, met de gouverneur.
komen ze met zeshonderd! Als ze ons
te pakken krijgen, zijn wij er geweest.
Wanneer we vechten, hebben we misschien
geluk en glippen levend uit hun handen.
In elk geval: ik sterf toch liever eervol.
Hier is Enrico! Lafaards, durf je niet?
Het huis wordt helemaal omsingeld.
Dan spring ik op de hele bende in,
De gouverneur en zijn gerechtsdienaars op. Enrico en Galvan maken zich gereed om hen aan te vallen.
ik maak je wel weer vrij.
je zult me moeten pakken!
Een gevecht. De gerechtsdienaars vluchten.
De gouverneur treedt Enrico in de weg, die de gerechtsdienaars achterna wil. Enrico wondt hem dodelijk met zijn degen. Andere gerechtsdienaars schieten toe. Enrico en Galvan ontsnappen. De gouverneur valt stervend in de armen van de gerechtsdienaars.
Hij heeft de gouverneur vermoord!
EEN ANDERE GERECHTSDIENAAR
| |
| |
| |
Achtste toneel
Een stuk kade, op de achtergrond de zee.
Al spleet nu ook de aarde open om
mij in haar diepste diepte te begraven,
er is voor mij al geen ontkomen meer.
Neem mij, gij majesteitelijke zee,
op in uw schoot! Mijn degen in de mond,
moet ik afspringen. Allerhoogste God,
erbarming voor mijn ziel! Al ben ik slecht,
ik weet toch altijd van uw heil'ge leer,
één ding vooral, God: uw barmhartigheid!
Wat ga ik doen? Spring ik hier in de zee,
terwijl ik in verdriet en nood mijn arme,
bejaarde vader laat? Ik ga hem halen
en neem hem in mijn armen, met mij mee.
Enrico wil wegrennen. Galvan houdt hem tegen.
Wat ga je doen? Je moet die kant niet uitgaan!
EEN STEM
(achter het toneel)
Ja, kom maar mee! Hierheen!
Vergeef mij, allerliefste vader, dat
ik u niet mee kan dragen in mijn armen,
zoals ik in mijn ziel, vader, u meedraag.
Vooruit, verlies geen tijd meer.
Te land is geen ontsnappen mogelijk.
Goed, dan de zee maar in!
wordt nu mijn graf. Ik kan niet zeggen, vader,
hoe het mij spijt, dat ik u achterlaat.
Zij nemen hun degen in de mond en springen in zee.
| |
Negende toneel
Berglandschap. Paulo, nu roverhoofdman, staat tegen een boom geleund. Pedrisco en enkele andere bandieten brengen drie reizigers gevankelijk voor Paulo.
Paulo, jij bent ons opperhoofd.
Wij hebben jou gehoorzaamheid
beloofd. Jij moet dus vonnis vellen
over dit drietal: dood of leven?
| |
| |
Hebben ze al hun geld gegeven?
Gegeven? Neen, geen rooie cent.
Wacht jij dan nog, jij ezelsveulen?
Wij hebben 't hun al afgenomen.
Ze hebben 't niet gegeven dus?
Dan ga 'k ze aanstonds vonnissen.
Wij wachten wat je wil besluiten.
Mijnheer, heb meelij met ons!
Hang ze maar op ginds aan die eiken!
Hier in dit eenzaam woudgebergte
eindigen jullie als het aas
van gieren en andre vogels.
terzijde tot Pedrisco
Je staat toch niet versteld, dat ik
Er is niets meer, dat mij verbaast,
nadat ik jou, tien jaren lang,
zag leven als een vroom asceet
en nu zie, dat je plotseling
het hoofd bent van een roversbende,
die moordt en steelt en plundert, neen,
verbazing, die zal ik voortaan
het wilde leven van Enrico,
zijn boze daden na te volgen
en 'k zou ze graag nog overtreffen.
God moge mij vergeven, als
ik Hem beledig, maar nu wij
hetzelfde einde moeten hebben,
nu is het billijk, dat ik leef
zoals hij leeft. Ik zie 't niet anders.
| |
| |
Ja, ja, dat zei die zatlap ook,
die dacht dat er twee manen schenen!
De engel die vanuit de hemel
een boodschap van God zelf gebracht heeft,
hij heeft mij laten zien, welk loon,
welk vreselijk loon mij stond te wachten.
De hemel moet nu maar eens zien
of ik niet in misdadigheid
Gij bomen, die hier in de bergen
uw groen ontplooit, gij zult ervaren
wat voor een gast gij hebt gekregen.
Ik zal uw takken dag aan dag
doen buigen van de mensenlijken.
Winter en zomer zult gij voortaan
die vruchten dragen, en als ik
iets ergers wist, dan deed ik erger.
Zo ga je grandioos de hel in!
Paulo ziet, dat de reizigers nog staan te wachten. Plotseling woedend tot Pedrisco.
Schiet op en hang ze aan die eiken!
Goed hoor, ik loop al als de wind.
Pedrisco gaat weer naar de reizigers en begint ze weg te voeren, samen met de andere bandieten.
Wanneer je nog een kik geeft...
Ik leer het beulswerk hier perfect.
Als ik zelf word gehangen, kan ik
mijn beul eerst nog een lesje geven!
Pedrisco met de reizigers af. De andere bandieten, op twee na, gaan mee. De twee, die overblijven, in een hoek van het toneel, op een afstand van Paulo.
|
|