De laatste ronde
Mercure de France
In het januari-nummer van de Sacy's tijd-schrijft wijdt Gaëten Picon een belangrijke studie aan de dichter Pierre Reverdy. In zijn Panorama de la nouvelle littérature française, Parijs, 1949, heeft Picon hem ‘un maître’ genoemd en dit wil hij ons nu doen aanvoelen. In vele nederlandse letterkundige middens is Reverdy waarschijnlijk onbekend; in Frankrijk zelf is hij overschaduwd door de meer bekende Jean Cocteau, Henri Michaux, Louis Aragon, André Breton, de betreurde Paul Eluard e.a. En toch zijn de meesten onder hen rechtstreeks of onrechtstreeks zijn leerlingen geweest.
Zijn eerste gedichten verschenen in 1913; daarin trachtte de dichter de laat-symbolistische poëzie te vernieuwen door een oorspronkelijke visie op de werkelijkheid en door een nieuwe woordkunst. Hij was bezield met het zelfde idealisme als dat van zijn vrienden Picasso, Braque en Juan Gris.
Na de eerste wereldoorlog annexeerde Breton hem bij het surrealisme en riep hem uit tot de grootste dichter van zijn tijd. Reverdy heeft weliswaar nooit meegedaan aan de kinderstreken van zijn jongere broers en is eigenlijk nooit actief met de surrealistische beweging verbonden geweest. Hij hield zich in het heilige der heiligen van de poëzie verborgen.
Reverdy's kunst heeft zich weinig vernieuwd; de kern van zijn dichterschap vinden wij reeds terug in zijn eerste gedichten. Heel zijn poëtische ervaring is er op gericht zijn verhouding tot de werkelijkheid te bepalen: de dichter voelt zich als een ding tussen de dingen, ‘un atome constituant du réel’ (En vrac, p. 73). Maar de dingen ontsnappen ons steeds door de tussenkomst van de geest: ‘l'esprit nous donne conscience du réel et nous interdit à la fois de l'appréhender parce qu'il exige toujours, de toute chose qu'il approche et sonde sous prétexte de la mieux connaitre, d'être d'abord autre chose que ce qu'elle est’ (Idem, p. 73). Deze ervaring wordt gecristalliseerd in een poëtische taal, waarin de dichter de dingen wil weergeven zoals ze zijn, waarbij hij de werking van zijn bewustzijn tracht uit te schakelen. Het gevolg is dat zijn gedichten hard en koud aandoen, en dat de verzen geen logische samenhang vertonen. Het is een irrationele poëzie.
Wij hopen later in dit tijdschritf Reverdy's poëtica nader te ontleden en Picon's rijk artikel meer nauwkeurig te bestuderen, wanneer wij En vrac (1956) zullen bespreken, waarin de dichter een groot aantal diepzinnige meditaties over de poëzie heeft gebundeld.
In het zelfde nummer van de Mercure de France kan men van Reverdy zelf een reeks boeiende beschouwingen lezen over het patriotisme. Onder de titel A Séville beschrijft Robert Mallet een hanen- en een stierengevecht: zijn proza is echter niet vluchtig en beweeglijk genoeg om de nervositeit van de handeling weer te geven. Het derde stukje, Pied à pied, is beter geslaagd: een jongen moet een roos plukken uit het haar van een meisje; het is een mooie evocatie van een spaanse dans vol geheimzinnige symboliek.
Verder lezen we nog het laatste deel van een toneelstuk van Thomas Mann, Fiorenza getiteld, een psychologische novelle van Jean-Pierre Giraudoux, Le fils, en een literair-historische studie van Georges Mongrédien over de vriend van Molière, de dichter Chapelle.
In de kroniek Mercuriale bespreekt Picon enkele recente romans: hij prijst vooral het laatste boek van André Pieyre de Mandiargues, Le lis de mer, wegens zijn poëtisch karakter. Tenslotte noteren wij nog dat men na het In memoriam dat aan Henry de Bouillane de Lacoste is gewijd, een volledige bibliografie kan vinden van deze Rimbaud- en Verlainekenner.
E. v. I.