Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Andries Poppe Gedichten Stadsbeelden I. De duivel heeft zich vergrepen aan de maan, in een wolkenbed, en de sterren tot gruis geknepen en de nacht in het donker gezet. Wij lopen radeloos te zoeken en onderscheiden geen goed uit kwaad: we verdwalen in duistere hoeken waarin zonde verborgen staat. Soms lokt uit een mond een wijsje en gaat een licht tussen wimpers beven, maar de ogen van 't mooiste meisje staan vol leugens geschreven... Ergens, aan een gegrendelde deur klopt een vertwijfeld geweten; in een goor portaal van een achterbuurt heeft een dichter zijn hart vergeten. Die nacht is vreemd als geen ander': het duister schuift over ons heen, wij zoeken en raken elkander en voelen ons hopeloos alleen. [pagina 194] [p. 194] II. De monden van de stad verstommen en de wielen zijn het wentelen moe; de nacht is op de daken geklommen en de ogen der huizen vallen toe. Door dit vreemd zwijgen, door de kilte van een duistere, uitgestorven straat wandelt de dood op voeten van stilte met een witte glimlach op zijn gelaat. En waar hij stilhoudt, moegelopen, en zijn steelse blik op een venster richt, gaat een zwarte deur geruisloos open en een slapend hart geruisloos dicht. III. Sigaretten en liefde op iedere hoek: bedelaars en uitdagende schonen; en een verdwaalde ziel, op zoek naar een lichaam om in te wonen; lanen waar het nooit donker wordt, - de nacht hangt er vol sterren en strepen - in de schijn van een lichtreklamebord wordt een traan tot kristal geslepen. Droomstad: verblindend neongedicht op het zwart van de gevels geschreven... Binnenshuis, waar het duister te slapen ligt, is het eenzaam en koud gebleven. [pagina 195] [p. 195] IV. De mensen spoelen door de middagstraten. Ze hebben geen voeten, maar deinen gedwee op en neer met de vloed, ze laten zich lui drijven op die lome zee tot een kolk hen aanzuigt en doet zinken. Onstuitbaar rolt dit water op mij aan, en of ik wild de vlucht neem of blijf staan: tóch zal ik eenmaal in die vloed verdrinken. Biografie Boven tuinen en dakpannen, tussen schoorstenen en antennes door, staat een stalen kabel gespannen van mijn huis naar mijn kantoor. Daaraan hang ik te zweven van 's morgens zeven tot 's avonds zeven, en onderweg, zo tussendoor, is 't mij vergund te léven. [pagina 196] [p. 196] Als je oud wordt... Als je oud wordt, blaast de wind het stof van je herinneringen, en in je hart staat een klein wit kind vergeten liedjes te zingen. En het is of je een leven lang geslapen hebt zonder dromen en je opeens klaar wakker wordt, bang voor het wonder dat nu gaat komen. Je krijgt heimwee naar verspeeld geluk en je zou nog zoveel willen zeggen, maar de dood komt vertrouwelijk zijn arm om je schouder leggen. Verlangen Dit zou ik willen: als een vis wonen in diepe waterholen vol groene en blauwe duisternis, en roerloos liggen, verscholen tussen de stengels van het oeverlis, tot door het kroos, dat op het water kruift, God, als een geduldige visser, Zijn snoer laat zinken tussen riet en wissen en zacht de haak over mijn kieuwen schuift. Vorige Volgende