Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 215]
| |
Dr. Roger Dillemans
| |
[pagina 216]
| |
zijn koncepten en hield er geen eigenlijke kenleer op na. Vandaar dat zijn argumentaties dikwijls zwak aandoen en nooit uit hun kontekst mogen gehaald waar ze het gevolg zijn van een eerder polemische houding. Bovendien was Mounier een denker buiten alle scholen, tenzij de verre ‘school’ van een Pascal en een Péguy. Jeanson sprak zeer juist van een pensée combattante. Dat alles maakt het zeer moeilijk de lijnen te onderkennen die door Mouniers werk lopen. Toch hebben het wonderbare evenwicht van zijn persoon alsmede zijn diep-wijsgerige instelling hem behoed voor het verwarde extremisme van de revolutionair en de nodige voorwaarde geschapen voor een doordachte filosofie. En uiteindelijk haalde onbetwistbaar de denker en de zoeker naar de waarheid het op de man van de praxis en de politiek. In zijn eerste werken is zijn filosofie niets anders dan een ‘pedagogie van het gemeenschapsleven’ (P. Ricoeur). De eerste - en bestendige - grond-inspiratie van zijn werk, is: de revalorisatie van de persoon. Zijn eerste werk, buiten de zeer talrijke artikelsGa naar voetnoot(1), Manifeste au Service du PersonnalismeGa naar voetnoot(2) is een heftig positie kiezen tegen het oude liberalisme van 1789 maar vooral tegen de op dat ogenblik sterk opkomende vormen van totalitarisme. In zijn tien jaar nadien geschreven werkje Qu'est-ce que le Personnalisme?Ga naar voetnoot(3) waarin hij zijn positie herziet, is zijn kritiek gemilderd, minder negatief en zijn aansporing tot een positief engagement dringender. De gebeurtenissen tussen '38 en '45 waren daar zeker niet vreemd aan. Twee werken zetten dit in praktijk: L'Affrontement ChrétienGa naar voetnoot(4) en Petite Peur du XXe SiècleGa naar voetnoot(5). In de zelfde lijn, maar dan eerder op politiek plan en vooral gericht tegen het naoorlogse kommunisme, zijn te vermelden: Les Certitudes difficilesGa naar voetnoot(6) en Feu la ChrétientéGa naar voetnoot(7). In Liberté sous ConditionsGa naar voetnoot(8) bracht Mounier drie vooroorlogse essays samen waarin hij de grondgedachten uiteenzette van een personalisme dat door de oorlog niets van zijn aktualiteit had ingeboet. Tenslotte had de gedwongen inaktiviteit van de laatste oorlogsjaren (Esprit werd verboden) voor gevolg dat Mounier bijzondere aandacht ging besteden aan de meer filosofische aspekten van zijn systeem en aan de existentiële en strukturele problemen rond de persoon. Hier begon werkelijk zijn effort philosophique. In 1946 verschenen twee werken die, beide, een poging waren om zijn personalisme te situeren en te konfronteren enerzijds met de bestaande existentiefilosofieën, anderzijds met de wetenschappen van de mens. Introduction aux ExistentialismesGa naar voetnoot(9) is niet een inleiding tot de verschillende existentialistische filosofen maar wel op de algemene tema's die in elk | |
[pagina 217]
| |
existentialistisch systeem terug te vinden zijn. Het feit dat deze tema's dezelfde zijn als deze van Mouniers laatste werkje Le Personnalisme (la conversion personnelle, l'engagement, esprit, l'esprit incarné, le thème de l'autre) wijst er op dat Mounier in eerstgenoemd werk zijn personalisme tracht een plaats te geven in de grote existentialistische stroming, beide zijnde een reaktie van de filosofie van de mens op deze van de ideeën en deze van de dingen. Traité du CaractèreGa naar voetnoot(1) anderzijds, is een monumentaal werk: hoewel geschreven in de afzondering (het grootste deel in de gevangenis) en, wegens zijn opzet, buiten de gewone lijn van Mounier's interesse, heeft het toch zeer veel met zijn personalisme te maken. Het biedt vooreerst een metode om de menselijke situatie te beschrijven met behulp van de gegevens van de objektieve wetenschap; ook deze zijn belangrijk voor een juist persoonsbegrip, omdat de persoon, hoewel hij de natuur transcendeert, toch de gegevens van die natuur in zich moet opnemen en integreren. Maar dadelijk dringt Mounier verder door en tracht hij deze klinische gegevens, strukturen, types en kategorieën, met hun zogezegde noodzakelijke determinaties, te verbinden met wat hij noemt: ‘het mysterie van de persoon’ datgene namelijk waardoor de persoon deze gegevens kan transcenderen. Le PersonnalismeGa naar voetnoot(2), verscheen in de collectie Que sais-je? Van kleine omvang, is het daarom nog geen vulgarisatiewerk. Het bezit enerzijds de samengebalde bondigheid van een résumé van een jarenlang gedragen gedachte en anderzijds het met enkele hoofdlijnen getekende schema van een brede problematiek en een onafgewerkte filosofie. Het is alsof Mounier zijn nakend einde voorvoelde en zijn - laat het ons maar zeggen - verwarde geschriften en uiteenlopende interessepunten nog éénmaal wilde omvangen, om vooral expliciet aan te tonen hoe alle zijn inzichten slechts facetten waren van één grote grondintuïtie, de betekenis van de persoon. Hier heeft zijn sens pluridimensionnel du thème de la personne de fundamentele situatie van het menselijk bestaan in al zijn aspekten systematisch belicht en deze verbonden in de totaalstruktuur van de persoon. Als Mounier vroeger hoofdzakelijk bleef op het plan van de psychologie en de fenomenologie, wordt hier een metafysisch perspektief geopend.
***
De eigen grondaffirmatie van het personalisme - in tegenstelling met elke filosofie van de dingen of van de ideeën - is die van de persoon. Laten we nu trachten Mouniers persoonsbegrip te benaderen. Ik zeg ‘benaderen’, want de bewonderaars van Mounier, die eens van nabij het geheel van zijn zienswijze willen onderzoeken, zullen wel ver- | |
[pagina 218]
| |
ontrust worden door de wanhopige vaagheid, waarmee hij een begrip omschreef dat toch het sluitstuk vormt van zijn filosofie. | |
Individu en persoonVooreerst moeten we er rekening mee houden dat Mouniers zienswijzen grotendeels zijn gegroeid in verband, en meestal in tegenstelling, met heersende toestanden en opvattingen. Vooral het liberale individualisme en de kwalen die het had voortgebracht maakten het voorwerp uit van zijn kritiek. Tegen een filosofie van het individu wilde hij een filosofie stellen van de persoon. Men mag zelfs zeggen dat de tegenstelling individu-persoon het uitgangspunt is geweest van zijn denken. De meeste bepalingen van de persoon zijn trouwens geformuleerd als een tegenstelling met het individu. Hier reeds weze opgemerkt dat, waar Mounier het heeft over ‘individu’ en ‘persoon’, hij niet denkt aan ‘dingen’, ‘struktuurelementen’ ‘metafysische principes’ enz. ‘Individu’ en ‘Persoon’ wijzen op ‘individu-zijn’ en ‘persoon-zijn’ als bestaanswijzen waarbij de mens zich zelf uitbouwt in zijn houding en gedrag, op grond van een gegeven ‘bestaanskonditie’. ‘Wij noemen individu de verspreiding van de persoon aan de oppervlakte van het leven...’Ga naar voetnoot(1); het individualisme is dat systeem van zeden en instellingen dat door de mens wordt georganiseerd, in een houding van egoïsme, zelfverdediging en separatisme. Het is ‘een metafysiek van de totale afzondering’ tegenover de waarheid, de wereld en de mensen. Het individu is de abstrakte mens zonder natuurlijke banden, vol wantrouwen en berekening jegens zijn evenmens, stug, gesloten en hard. Maar dit alles is het gevolg van iets diepers: het individu is het terug-glijden van de mens in de algemeenheid van de dingen en het onpersoonlijke van de stof. Het is de overwinning van de materie op de persoon, want het is de materie die isoleert, de mensen scheidt en tot individuen maakt zonder enige band met hun situatie, hun evenmensen en de waarden waartoe zij zijn geroepen. Een trap op de weg naar het persoon-zijn is de ontdekking van de ‘personages’ die ik denk te zijn, die ik wens te zijn. Het zijn aspekten, voorbijgaande figuren, uitingen van een dieper ik, waarin ik tracht te vluchten als ik dit diepere wezen van mezelf schuw. Ook mijn verlangens, mijn streven, mijn daden, - die me zelfs dikwijls zo vreemd toelijken - wijzen naar een onzichtbaar centrum waar alles convergeert. In dit centrum zullen mijn ‘personages’ hun gemeenschappelijke oorsprong vinden, en mijn daden hun bron van initiatief. Tegenover het individu-zijn verschijnt dan een gedragshouding, een manier van zijn die we ‘geestelijk’-zijn (esprit!) kunnen noemen. Dit ‘geestelijk’-zijn uit zich dan in de verhouding tot de natuur, de naaste en de totaliteit van de geest boven ons. | |
[pagina 219]
| |
Twee aspekten van dit ‘geestelijk’-zijn verdienen onze aandacht: 1) Alleen op dit geestelijk niveau is het streven naar gemeenschap en éénheid mogelijk. Terwijl het individu zich beweegt in de sfeer van het onpersoonlijk materiële, dat alleen ‘kontakt’ maar geen ‘ontmoeting’ toelaat, leidt de geestelijke eigenheid tot echte gemeenschap. ‘Wij bepalen het materialisme als “scheiding” en de geest als “vereniging”. Welnu, welke ook zijn objekt weze, onze geest zal zich nooit ermee verenigen tenzij vanop een zekere afstand (en slechts in het rijk van de geest bestaat echte afstand)... Deze geestelijke afstand tussen de wezens - doorstraald door de geest - is de dubbele voorwaarde voor de afzondering waarin ieder zich vertikaal ontwikkelt... naar het hoogste van zichzelf en terzelfdertijd voor de vereniging zonder versmelting waardoor allen die leven van de geest, verbonden worden in een groot universeel geheel... Uit deze metafysiek zijn een ganse politiek en een ganse moraal af te leiden’Ga naar voetnoot(1). Dit eerste inzicht in het ‘geestelijk’-zijn van de persoon is de diepe grond van tema's als ‘la communion, fait primitif’, ‘l'unité des personnes’, ‘une personne de personnes’. Alleen in de sfeer van het geestelijke is wederzijdse penetratie en openheid mogelijk. Hier is geen plaats voor geslotenheid en egoïsme. De konkrete mens is de mens die zich geeft. 2) Een ander en niet minder belangrijk aspect van het ‘geestelijk’-zijn is dat het principe is van éénheid in het handelen. De persoon is zelfvorming, autonomie, beheersing. De meest opvallende daad van de persoon is deze waardoor hij zich zelf affirmeert als een blijvend wezen, als identiteit. Vandaar tema's als ‘de affirmatie’, ‘de keuze’, le refus, l'affrontement. Deze zelfaffirmatie is een vorm van de geestelijkheid van de persoon; de onmededeelbaarheid en de onvervangbaarheid van zijn roeping hebben niets te maken met het egocentrisme van het individu, of de zucht naar het origineleGa naar voetnoot(2); ze staan in volmaakte tegenstelling met het onpersoonlijke van het individu, met zijn verspreiding aan de oppervlakte van het leven. De bron van deze zelfaffirmatie is de vrijheid. Als gevolg van het geestelijk en dus communautair karakter van de persoon heeft deze geestelijke vrijheid niets te maken met de individualistische vrijheid van het liberalisme en kan ze geen hinder zijn voor een leven in gemeenschap. ‘De vrijheid... isoleert niet, ze verenigt, ze vestigt geen anarchie, ze is religie en toewijding, in de oorspronkelijke betekenis van deze woorden’Ga naar voetnoot(3). ‘De geest, waarin alle dingen vrij zijn en tevens stevig, verzekert de cohesie in het heelal omdat het principe ervan niet gelegen is in anarchische elementen noch in een opgedrongen kracht maar in de aspiratie die het geheel verheft en hierin een geest verspreidt van de hoogste en edelste broederlijkheid’Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 220]
| |
Om de draagwijdte van deze beschouwingen beter te kunnen nagaan moeten we nu iets trachten te begrijpen van wat Mounier bedoelt met de dynamiek, de spanning in de persoon: de roeping. | |
Roeping: de spanning in de persoonDe hierboven aangestipte tegenstelling tussen individu en persoon wijst op twee extremen die in hun zuivere vorm nooit in de werkelijkheid te vinden zijn, maar de eindpunten zijn tussen dewelke een hele gamma van levenswijzen mogelijk is. Die tegenstelling toont dat de persoon, of de mens die naar dat ideaal streeft, geen onbeweeglijke entiteit zal zijn, die met eenvoudige criteria van andere wezens onderscheiden kan worden. Het streven naar volmaaktheid is de hoogste menselijke daad. Het is de taak en de roeping van elke mens zich los te werken uit het materiële, onpersoonlijke, egoïstische en oppervlakkige in hem, om zich te verheffen op het niveau van een zelfbewuste, geconcentreerde (la conversion intime), geestelijke en innerlijke éénheid: de persoon. De dynamiek van de persoon is hierin gelegen dat hij zich nooit in zelfgenoegzaamheid zal vastzetten op een bepaald ontwikkelingsplan maar steeds weer dit bereikte stadium tracht te overstijgen (le principe de dépassement) om de hoger liggende waarde van zijn persoonsideaal te bereiken. De aldus verworven eenheid en densiteit is dan weer niet de eenheid van een in zich zelf opgesloten individu, maar een met moeite en strijd bevochten evenwicht in de verschillende relaties die de mens verbinden met de wereld buiten hem. Deze relaties bewegen zich in een drievoudige dimensie: met de wereld van de materie en de dingen onder hem (incarnatie door engagement en personnalisation), van de personen naast hem (communion door vie communautaire) en van de waarden boven hem (transcendentie door dépassement en valorisation). De persoon heeft deze dimensies te doorlopen en deze relaties te beleven op een ‘geestelijke manier’. De ‘roeping’ is het die alle levensuitingen en ervaringen tot éénheid omschept. De roeping doet zich niet voor als een uitwendig gegeven. Ieder persoon moet ze ontdekken, diep in zich zelf. Dit vraagt een hele ascese: vooreerst vraagt dit een blijvende breuk (rupture, refus) met alles wat de innerlijke stem van de roeping kan verstikken of de richting ervan wijzigen: het lssawaai van de wereld, het egoïsme der families, openbare conformismen en ingrijpen door de collectiviteit; maar de roeping vraagt nog meer dan deze negatieve ascese, ze eist een positieve houding van heel de persoonGa naar voetnoot(1). Het vermogen dat ons onze eigen roeping doet kennen en volgen is vrijheid, | |
[pagina 221]
| |
niet als loutere keuzevrijheid zonder zingeving (Liberté de choix, liberté d'indifférence), maar als mogelijkheid van instemming (liberté d'adhésion)Ga naar voetnoot(1). In deze sterk dynamische opvatting van de persoon vinden we terug de etische bezorgdheid die vooral in de eerste periode van Mouniers werk naar voor trad. Persoonlijk leven is zedelijk leven. Het is opvallend dat Mounier spreekt van ‘roeping’ en niet van ‘doel’. Dit laatste, zegt hij, zou wijzen op een abstrakt en algemeen te bereiken ideaal, dat door redenering bepaald zou worden. Hier zien we duidelijk, wat we vroeger zegden, dat Mounier bij de beschrijving van de persoon als te bereiken ideaal, zich geenszins wil plaatsen op het plan van een filosofie die de ‘essentie’ van een wezen zou verbinden met een ‘doel’. Metafysiek, psychologie en moraal bewegen zich hier op ander plan, waar de beschrijving van de diepere zin van een werkelijkheid verbonden is met de voorstelling van een ideaal. Mounier zelf wijst er op: ‘Men ziet nu reeds de centrale paradox van de persoonlijke existentie. Zij is de typisch-menselijke manier van bestaan. En toch moet ze onophoudelijk veroverd worden...’Ga naar voetnoot(2). Meer en meer nochtans, heeft Mounier de terminologie individu-persoon die wees op twee houdingen tegenover de dingen, de gemeenschap en de totaliteit van de geest, laten varen om naar een diepere betekenis van die termen en hun verhoudingen te zoeken. In zijn eerste werken werd de persoon alleen gezien als eigen ‘menselijke’ verhouding tot de natuur, de gemeenschap en de waarden waarvoor hij zich heeft te transcenderen. In zijn latere werken echter, vooral in Le Personnalisme heeft Mounier deze dimensies beschouwd als strukturen van de menselijke existentie om aldus een metafysisch perspektief te openen dat hij wellicht verder zou uitgewerkt hebben zo een plotse dood deze zich meer en meer verdiepende filosofie niet had onvoltooid gelaten. | |
De wereld van de persoonEen uiteenzetting van Mouniers personalisme, die minder bedacht zou zijn om de groei van zijn gedachte dan om een logische systematiciteit zou dienen te vertrekken van wat men ‘de wereld van de persoon’ moet noemen, eerder dan van een bepaling van de persoon zelf. Graag spreekt Mounier van de drie dimensies, die deze ‘wereld’ bepalen. Daar is vooreerst zijn situatie in de materie en de natuur. De persoon is geen geest zonder meer, zijn vrijheid geen pur jaillissement. Mounier noemt het de verdienste van het existentialisme dat het de mens weer ‘gesitueerd’ heeft, zoals het marxisme | |
[pagina 222]
| |
de betekenis heeft in 't licht gesteld van de ekonomische basis van zijn bestaan. Mounier wil gedaan maken met het individualisme dat van de mens een juridische abstraktie heeft gemaakt, los van alle banden met de natuur, individualisme dat slechts de projektie is van een vals spiritualisme, dat een absolute scheiding wil stellen tussen het rijk van de geest en dat van de materie of aan de wereld van de materie alle onafhankelijke werkelijkheid wil ontzeggen. De omgang en de strijd met die werkelijkheid is niet louter ingegeven door utilitaristische doeleinden, het is een essentieel bestanddeel van het evenwicht en de kuituur van de persoon zelf. De ‘objektieve’ kuituur is een middel tot en zelfs een vorm van ‘subjektieve’ kultuur; de ‘personalisatie’ van de wereld is een stap naar eigen persoonswording. De mens is lichaam en de mens is geest; en hij is beide evenzeer en helemaal. Geen menselijke daad, die niet de kentrekken draagt van beide, van zijn meest primaire instinkten heeft de mens subtiele kultuurvormen gemaakt en omgekeerd zullen honger of hoofdpijn de mysticus in zijn extasen hinderlijk blijven. Daarom is het verkeerd te spreken van het primaat óf van de lichamelijke oorzakelijkheid óf van de oorzakelijkheid van de geest: tussen de twee abstrakties ‘lichaam’ en ‘geest’ is er geen lineaire kausaliteit. Het schijnt één van de stokpaardjes te zijn van Mounier deze voorstelling van zaken als een essentieel en specifiek kristelijke gedachte te zien - vóór de vinding door het existentialisme en het marxisme. Ongeveer in elk werk, maar vooral in L'Affrontement chrétien spant Mounier zich in om met behulp van etymologische, historisch-kristische en zelfs teologische beschouwingen aan te tonen hoe in de zuiver kristelijke traditie (niet deze die onder de invloed stond van het neoplatonisme met zijn grieks misprijzen voor de materie), het lichaam niet het werk van de duivel is (zeer lucied zijn Mounier's beschouwingen hier over de betekenis van het ‘vlees’ bij Paulus), hoe de erfzonde geheel de mens heeft geraakt, de natuur niet de vijand is van de mens, en de inkarnatie - sinds deze van Jezus Kristus - geen val der engelen is. De tweede dimensie die de persoon bepaalt is het sociale. De bevestiging van een direkte instelling van de persoon op de gemeenschap is meer dan een belangrijk aspekt van Mouniers personalisme; het is er de grondaffirmatie van. Zijn allereerste geschriften reeds waren hieraan gewijd (hoofdzakelijk op dit punt was het dat de persoon verschilde van het individu), en in de latere jaren heeft hij dit accent nog scherper gelegd door het in verband te brengen met de grote kollektivistische stromingen van zijn tijd. Wellicht is ook hier het meest waardevolle van Mounier's boodschap gelegen: in de verdediging - tegen het individualisme én tegen het totalitaristische kollektivisme - van het onafscheidbaar verbonden zijn van de eigen roeping en vrijheid van de persoon met een onmiddellijke instelling op de gemeenschap. Die twee onafscheidbare waarheden heeft hij in één affirmatie | |
[pagina 223]
| |
willen vatten, om, buiten alle abstrakties om, een realistische filosofie van het ‘wij’ op te bouwen. De vertikale streving van de persoon, de roeping, bestaat er in zich te verheffen op het niveau van het persoonlijke of geestelijke leven. Vermits het geestelijke nu juist essentieel kommunautair is, en slechts in het rijk van het geestelijke echte openheid en gemeenschap mogelijk is, zal de roeping van de persoonswording een steeds nauwer leven-in-gemeenschap in zich sluiten. Dit wordt gestaafd door de primitieve ervaring van een aanwezigheid van andere personen die onmiddellijk samengaat met ons eigen zelfbewustzijnGa naar voetnoot(1). De Persoon is het tegenovergestelde van een ‘objekt’ dat men van buitenuit kan ontleden; het is ‘een centrum van reoriëntatie... van waaruit alle wegen vertrekken’; persoon is ‘aanwezigheid’. De echte persoonlijke (dus geestelijke) verhouding met de andere personen kan men ‘liefde’ noemen. Deze is de hoogste daad van de persoon: het goede van de andere willen om hemzelf, de andere behandelen als een nieuw, onvervangbaar ‘ego’, een persoon. Hierdoor verschilt de liefde van de sympatie en andere affektieve vormen, die trachten naar een identifikatie en een voorstelling van zichzelf in de andere: zij zijn nog een aspekt van de natuur. Liefde is spiritueel, ze schept dus onderscheid, erkent het zijn van de andere, behandelt hem als een subjekt, een eigen aanwezigheid. Liefde is ‘krediet geven’, ze is appel, invocation. ‘De liefde is een nieuwe zijns-vorm. Ze richt zich naar een subjekt... zij wil zijn realisatie als persoon, als vrijheid... De daad van de liefde is de sterkste zekerheid van de mens, het onafwijsbare existentiële cogito: ik bemin, dus het zijn is en het leven is waardevol’Ga naar voetnoot(2). De liefde maakt de eenheid van de gemeenschap uit zoals de roeping de eenheid uitmaakt van de persoon. Uit deze beginselen heeft Mounier geen ‘personalistisch politiek systeem’ willen afleiden. Toch hebben ze hem geleid bij het uittekenen (meer dan de helft van zijn artikels zijn hieraan gewijd!) van de algemene vorm van tijdelijke politieke strukturen die het dichtste het personalistisch ideaal zou benaderen. Tenslotte dient nog een woord gezegd over de derde dimensie van de persoonswereld: de verhouding van de persoon tot een waardenwereld boven hem. Aanvankelijk sprak Mounier van een ‘totaliteit van de geest’ zonder dit zeer duidelijk te bepalen. Later wanneer in zijn beschrijving van de persoon een meer ontologisch perspektief wordt geopend, wordt aan deze gedachte uitdrukkelijk een kristelijke betekenis toegekend. Het absolute waartoe de persoon uiteindelijk ‘geroepen’ is vindt zijn volle betekenis in de kristelijke visie van een hoogste persoon, wiens roep ons allen treft. In dit perspektief kunnen we zien dat ieder persoon een onvervangbare plaats bekleedt in het univers des personnes. Men mag dit niet zien als een beslissende stap die Mounier zet op het | |
[pagina 224]
| |
eind van een lange ontwikkeling, niet als een ‘bekroning’ van een zoeken. Al zijn artikels en geschriften, zowel de eerste als de laatste, zijn te lezen tegen de achtergrond van die kristelijke inspiratie. In zijn laatste werken, wil hij echter hiervan een meer expliciete behandeling geven. Indien de plotse dood (een ver gevolg van zijn vrijwillige hongerstaking in de gevangenis) deze ontwikkeling niet was komen breken, dan zou men waarschijnlijk in de figuur van Emmanuel Mounier de exponent hebben kunnen zien van een nieuw-kristelijke belichting van de positieve verworvenheden in de hedendaagse wereld en dan zou de beweging, waarvan hij de leider was, moediger en radikaler de problemen van het ogenblik in de ogen hebben gezien en een ganse generatie zijn blijven voorlichten. Er werd anders over beslist. Maar het ware te betreuren moest de aandacht voor de boodschap die hij te brengen had, verflauwen tot een gemakkelijke kritiek in historische verhandelingen, en moest de gedachtenis van het boeiend getuigenis van zijn persoon verzwakken tot een eerbiedvolle herinnering zonder meer. |
|