Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 232]
| |
Taalkundige kroniek
| |
[pagina 233]
| |
bijdragenGa naar voetnoot(1), die hij bescheiden Uitstapjes naar het Walenland noemt en die, gebundeld, een boekdeel van 216 blz. zouden vormen. Uit dit onderzoek blijkt dat de Germaanse elementen die in het Luikerwaals aanwezig zijn, in de meeste gevallen duidelijk op Nederlandse infiltratie wijzen en veel minder vaak dan Haust meent, uit het Hoogduits zijn binnengedrongen. Dat Zuid-Nederland sedert eeuwen openstaat voor taalinvloeden uit het Zuiden, wist men al lang. Dat ook het Waals op ruime schaal door het Noorden is beïnvloed, heeft Grauls voor het eerst op overtuigende wijze aangetoond. Algemene bekendheid in Vlaanderen heeft hij vooral verworven door zijn taalkundige, gedeeltelijk ook folkloristische studies over allerlei woorden en uitdrukkingen, zowel uit het ABN als uit de dialecten. Een willekeurige greep uit de lange lijst moge hier volgen: aaszak (haarzak) doen; advocaat; defaitist; deken en mandeken; eendracht maakt macht, (dat niet vertaald is uit het Frans); gendarme en rijkswachter; guillotine; Hervese kaas; jubé; klommel, lommei en rommel; commando; kudde en kuddeken; een liberaal; oksaal; opeters van 't goevernement; oranje, appelsien en lemoen; oude Paasgebruiken; prosit; robot; schampavie; schoor en schorre; een vieze apotheker; vlaaien, taarten en toerten; vrijen en vrijers (of de taal der liefde). Daarenboven schreef hij een reeks studies over groepen familienamen ontstaan uit beroepsnamen, als b.v. de boer, de brouwer, de kleermaker, de schoenmaker, de smid, of waarin een of ander woord of begrip schuilt, als slagboom of afsluiting. Al deze studies zijn verschenen in dag- en weekbladen, tijdschriften en albums: ze zijn bestemd voor een ruime lezerskring en met vlotte, onderhoudende pen geschreven. Van het behandelde woord of uitdrukking wordt de oorsprong opgespoord, het verspreidingsgebied, de betekenis en de semantische evolutie; met een woord: de hele geschiedenis van het woord wordt nagegaan en al het wetenswaardige erover verteld. Daarbij geen spoor van geleerddoenerij, geen zwaarwichtige betoogtrant! Alles wordt zakelijk en eenvoudig voorgesteld, zodat het wel vanzelfsprekend gaat lijken. En toch zijn deze in schijn populair-vulgariserende stukjes streng wetenschappelijk opgebouwd; het betoog schrijdt langzaam vooruit en is telkens met overvloedig bewijsmateriaal gestaafd. Alleen de vakman is er zich van bewust wat al geduldvolle en langdurige opzoekingen tot die schijnbaar eenvoudige oplossingen hebben geleid. Sommige van deze studies zijn meesterstukjes in hun genre, die slechts door een met ijver, competentie en scherpzinnigheid toegerust filoloog konden worden geschrevenGa naar voetnoot(2). Een afzonderlijke groep onder de hierboven vermelde studies wordt ge- | |
[pagina 234]
| |
vormd door de bijdragen over de spreekwoorden door Pieter Brueghel de Oude op zijn bekend schilderij afgebeeld. Over die spreekwoorden bestaat er een hele literatuur, vooral van de hand van buitenlanders. Grauls meende, terecht, dat niemand zo goed ‘onze’ Breughel kan begrijpen als de Vlamingen en hij heeft dan maar zelf herhaaldelijk niet ‘een steentje’, maar solide bouwstenen bijgebracht tot de interpretatie van Brueghels niet altijd voor de hand liggende bedoelingen. Niet alleen schreef hij hierover een werk in boekvorm, ook in Franse vertaling verschenen, maar nog een aantal afzonderlijke bijdragen, waarin hij o.a. behandelde: De bloksleper. - ‘Hij cust het rincxken vander dueren.’ - ‘Hij speelt op die kake.’ - ‘Daar zijn de daken met vladen gedekt.’ - ‘Hij heeft tegen de maan gepist.’ Algemeen wordt Grauls beschouwd als de beste kenner van het beroemd schilderij van Brueghel, waarvan hij een aantal spreekwoorden voor het eerst heeft verklaard. Minder bekend bij de jonge generatie is J.G. als vurig propagandist voor het ABN. Men weet niet meer dat hij een van de veteranen is van de strijd voor de Beschaafde Omgangstaal. Als filoloog had hij onmiddellijk begrepen dat Zuid-Nederland er alle belang bij had de in Noord-Nederland algemeen gebruikelijke beschaafde taal integraal over te nemen. Er bestond immers geen schijn van kans op dat een afzonderlijke, van de Noordelijke koinê gedifferentieerde omgangstaal, berustend op een of ander dialect, b.v. het Antwerps, hier algemeen zou worden aanvaard. Daarenboven zou taalkundige afscheiding van het Noorden de positie van het (Zuid)-nederlands tegenover het Frans in België in aanzienlijke mate verzwakken. De cultuurtaal in Nederland en België moet één zijn, is de leuze van J.G. sedert een halve eeuw. Persoonlijk heeft hij, in woord en schrift, zonder enige aanstellerij, naäperij of pedanterie, dat ideaal verwezenlijkt. Zijn taal is niet noordelijk getint, niet opzettelijk zuidelijk georiënteerd: ze is correct, beschaafd, algemeen Nederlands. In een aantal verspreide opstellen heeft Grauls taalkundige voorlichting verschaft: hij heeft germanismen besproken en gallicismen, archaïsmen en neologismen, de taal van de techniek en van de administratie. Taalverzorging zit hem trouwens in het bloed, want hij zal zelden een studie schrijven waarin ook niet, al is het indirect, aan taalzuivering wordt gedaan. Als zijn belangrijkste prestatie op dit gebied beschouw ik zijn in samenwerking met P. Melis en C. Peeters geschreven Taalkundig Handboek, in 1929 door de provincie Brabant bekroond en reeds herhaaldelijk herdrukt. Ook de jonge generatie kan nog altijd uit dat handig boekje leren hoe men zijn moedertaal correct spreekt en schrijft. Dit ijveren voor het ABN belette Grauls niet met hart en ziel gehecht te blijven aan zijn Limburgse geboortegrond. Wel ging de belangstelling van de filoloog uiteraard ook uit naar de taal, zowel Frans als Vlaams, die hij gedurende zoveel jaren door zijn Brusselse omgeving hoorde spreken, maar hij schrijft toch met voorliefde over zijn Limburgs dialect, als b.v. over de Hasseltse voornamen en tussenwerpsels, ook vloeken en vloekjes! Nog onlangs, | |
[pagina 235]
| |
in 1952, schreef hij onder de titel Het Taaleigen van Belgisch-Limburg een synthetische studie over alle tot dusver bestudeerde specifieke kenmerken van het Limburgs. Deze schets van onze zeventigjarige zou onvolledig zijn, als we ook zijn bijzondere gaven van causeur en redenaar niet vermeldden. Hoe dikwijls hij het woord heeft gevoerd op feestmaaltijden, herdenkingsplechtigheden en andere ‘vieringen’, op congressen, voorlichtings- en studiedagen, op allerlei soorten van vergaderingen en bijeenkomsten, zal hij zelf wel niet bij benadering kunnen schatten. Hij heeft spreekbeurten gehouden over taalzuiverheid en beschaafde uitspraak, over taal, volk en geschiedenis van Zuid-Afrika, over taalkunde en onomastiek. Waar hij ook optrad, zijn toespraak was altijd een van de hoogtepunten van de bijeenkomst of plechtigheid, waarnaar door iedereen verlangend werd uitgezien. Men wist immers dan Jan geen gemeenplaatsen debiteerde, maar altijd nagels met koppen sloeg: het was altijd de moeite waard om naar te luisteren. En dan die onnavolgbare, geestige, humoristische wijze waarop hij zijn stof wist in te kleden en aan de man te brengen! Ik herinner me de Vlaamse filologencongressen van voor 1940, waarop telkens een groot contingent Nederlanders aanwezig waren. Men kon zich eenvoudig geen gemeenschappelijke vergadering indenken waarop J.G. niet zou gespeecht hebben. Was dit na enige tijd nog niet gebeurd, dan begonnen alle aanwezigen, de Nederlanders in de allereerste plaats, ‘Jan, Jan’ te roepen, totdat de held van de dag zijn geestig woord over de gretig luisterende vergadering uitstortte. Soms waren dan onze Noorderburen het mikpunt van zijn uitbundige humor en zijn goedmoedige ironie, wat de slachtoffers deed huilen... van de pret! Het was voor mij een eer naar aanleiding van de zeventigste verjaring van mijn vriend en confrater Jan Grauls, dit artikeltje te mogen schrijven als een bewijs van waardering en dankbaarheid. Wij eren hem als een waardig en typisch vertegenwoordiger van de filologengeneratie van voor 1914, waaraan Vlaanderen zoveel heeft te danken. Hij is, Goddank, nog fit en flink. Hij blijve het nog vele jaren! |
|