Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102 (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102

(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

De laatste ronde

Weekend van Dietsche Warande en Belfort

Op zaterdag 22 en zondag 23 juni belegt ons tijdschrift dit jaar zijn negende literair weekend te Dworp (Brabant) in het moderne hotel van het K.A.J.-domein (naast het Domein van de Provincie Brabant te Huizingen).

Op het programma staan: zaterdag, na het souper dat te 18 uur plaats heeft: debat over de moderne Vlaamse roman met als inleiders: André Demedts, Valeer Van Kerkhove, Emiel Van Hemeldonck, E.P. Van Bladel S.I. en Albert Westerlinck. - Zondagvoormiddag spreken Frans De Wilde en Raymond Brulez over eigen werk en leidt Hubert Van Herreweghen de dichter Gery Helderenberg in, die uit eigen werk voorleest.

Het aandeel in de onkosten beloopt 200 fr. per persoon voor het volledig weekend: logies, maaltijden, drank en fooi inbegrepen. De deelnemers gelieven dit bedrag te storten op postrekening nr. 4269.91 van J. Florquin, Predikherenberg, Kessel-Lo vóór 20 juni. Naast de medewerkers zijn ook onze lezers hartelijk welkom op dit weekend.

Het K.A.J.-domein van Dworp ligt in een bijzonder schilderachtige streek, aan de rand van de steenweg Alsemberg-Buizingen. Het strekt zich uit over 17 ha. en is volledig bebost. Men komt er met de autobus: Ukkel-Calevoet-Alsemberg-Halle (zie tabel 705 in het spoorboekje). Van het Zuidstation tram 9 nemen tot Ukkel-Calevoet of van het Noordstation tram 7.

Liber amicorum

Zes jaar geleden werd in de Vieux Colombier te Parijs, ‘l'Affaire Fualdès’ opgevoerd, een aantal scènes, geïnspireerd door een oud Frans marktlied. Dit lied vormde ook de leidraad, het bindend motief tussen de verschillende tonelen van deze montage.

Een vriend bracht me de tekst van het lied mee, die ik voor zijn en mijn genoegen vertaalde. Moge er ook genoegen aan beleven Gaston Durnez, die sinds jaren om den brode in vele moordzaken is verwikkeld en aan wie ik daarom deze bewerking opdraag.

De zaak Fualdes

Voor Gaston Durnez.
 
Luistert, lieden uit de landen
 
Dezer zijde van de zee,
 
Noord-Amerika, hoor mee,
 
Vuurland, waar de schepen stranden,
 
Luistert, lieden, deze maal
 
Naar een vreselijk verhaal.
 
 
 
Hoofdstad van het land Rowergen,
 
Oude sterke stad Rodez,
 
Gij zaagt 't jammerlijkste wee
 
Vier voet afstand van Ambergen,
 
Harten hard gelijk de steen
 
Van de wallen om u heen!
 
 
 
Uit gegoede stam geboren
 
Zijn Bastijde en Jozioen
 
Hier hun misdaad komen doen.
 
Allen gruwelen, die 't horen,
 
Want, is hij kortaf en koel,
 
Rodez' burger heeft gevoel.
 
 
 
Reus Bastijden, hoog zes voeten,
 
Stak een kop uit boven 't volk,
 
Maar hij stak ook uit een dolk,
 
Daarvoor heeft hij moeten boeten.
 
Jozioen was ook een schoft,
 
Gierig, vals, gemeen en grof.
 
 
 
Jozioen kon eenzaam leven
 
Als hij wilde, in dit land,
 
Hij was rijk en speculant,
 
Had een vrouw en kindren zeven.
 
Maar hoe wordt men moordenaar?
 
In een mens ziet niemand klaar.
 
 
[pagina 253]
[p. 253]
 
Zij besloten, na het kroezen
 
Van veel wijn, een rechter wijs,
 
Die hun vriend was, goed en grijs,
 
- Schurken laf aan 't konkelfoezen -
 
Te vermoorden. En de man
 
Wist er 't eerste woord niet van.
 
 
 
In een kroeg met slechte vrouwen
 
Bij de snollenbaas Bankaal
 
Hielden zij een bacchanaal,
 
Wee die valt hier in hun klauwen!
 
Want voor schurkenstreek en moord
 
Kiest men dit misdadig oord.
 
 
 
Plots wordt 't slachtoffer gegrepen;
 
Bankaal, Missonnier, Collard,
 
Bousquier de smokkelaar,
 
Steken hem het vel in repen.
 
De arme man, ineengezakt,
 
Wordt door schurken ingepakt.
 
 
 
En dan ziet men met afgrijzen
 
Uit het hol een sombre stoet:
 
Eerst Bankaal, Collard, 't gebroed,
 
Dan hangt 't dode lijf te bijzen,
 
Dan Bastijde en Jozioen.
 
Missonnier heeft niets te doen.
 
 
 
Eindlijk komen ze aan het water,
 
Waar het lijk wordt uitgepakt
 
En in de Aveyron gesmakt.
 
Hoor, het plonst, en even later
 
Gaat Bastij weg met gegrom.
 
Ieder draait zijn voeten om.
 
 
 
H. v. H.

Onze literaire expansie

Het doorbladeren van een recente Amerikaanse publicatie The Reader's Companion to World Literature (a Mentor Book) en het aantreffen van een paar Nederlandse titels in dit werk heeft ons de problemen in herinnering gebracht die destijds door Prof. De Smaele in zijn rede op de slotvergadering van het XIXe Vlaamse filologencongres werden behandeld. Deze rede werd achteraf in dit tijdschrift (juli-aug. 1951) gepubliceerd.

In de bewuste lezing zocht Prof. De Smaele, na de bijna volledige onbekendheid van de Nederlandse literatuur in het buitenland te hebben vastgesteld, naar de oorzaken die deze toestand hebben in de hand gewerkt, legde een - wel betwistbare - lijst van werken voor die, naar zijn mening enig gewicht in de ‘Europese weegschaal’ zouden kunnen hebben en suggereerde ten slotte een aantal middelen die de verspreiding en de bekendmaking van onze letterkunde over de grenzen konden bevorderen.

In hoever deze ‘literaire-expansiepolitiek’ intussen gevoerd is geworden en welke vruchten zij heeft afgeworpen willen wij hier niet onderzoeken. Moest een systematische enquête naar het wereld-interesse voor onze auteurs wel worden ter hand genomen dan zou deze, naar wij menen, niet zo zeer moeten gebeuren aan de hand van buitenlandse literaire en andere encyclopedieën, algemene overzichten, bloemlezingen zelfs, waarin de regels worden geteld die aan onze schrijvers zijn voorbehouden, maar wel door na te gaan in welke mate onze letterkunde in boeken als hoger vermelde Reader's Companion is vertegenwoordigd.

In werken zoals het laatste is de plaats toegemeten aan buitenlandse auteurs niet het gevolg van een welberedeneerd streven naar kompleetheid zoals dit in algemene overzichten wel het geval kan zijn, maar worden meestal slechts die werken en auteurs vermeld die zich door hun algemeen erkende betekenis zelf aan de belangstelling van de samentellers van degelijke compendia hebben opgedrongen.

De Reader's Companion beoogt immers die auteurs, werken, personages enz. te bespreken die uit de wereldliteratuur niet meer zijn weg te denken en de background materials uitmaken die de moderne lezer in staat stellen de letterkunde van het, verre en nabije, verleden te begrijpen. (Laten we geen polemiek openen over het gebruik van de term begrijpen in verband met de estetische benadering van het literaire kunstwerk).

Welk aandeel heeft de letterkunde van Noord en Zuid nu volgens de schrijvers van de Companion in de bewuste background materials geleverd?

Wij vinden onder het trefwoord beast epic de vermelding van het Latijnse werk Ysengrimus en lezen er dat Caxton een Engelse prozabewerking heeft bezorgd van het Vlaamse Reinaert-epos.

Van Everyman wordt gezegd dat het Engelse spel een grote gelijkenis vertoont met de Nederlandse moraliteit Elckerlijk ‘dat vroeger

[pagina 254]
[p. 254]

gedrukt werd, zodat men ondersteld heeft dat het Engelse werk een vertaling vormt van het Nederlandse’, waarna de samenstellers beweren: ‘Het thema was algemeen verspreid, de twee spelen kunnen niet met preciesheid gedateerd worden, zodat beide ook op eenzelfde bron kunnen teruggaan’, wat bewijst dat zij de twee moraliteiten toch niet naast elkaar hebben gelegd.

Erasmus en Thomas a Kempis krijgen elk een uitvoerige bespreking, maar hiermede is dan ook alles gezegd wat er van het aandeel der Nederlanden aan de wereldliteratuur vermeldenswaardig schijnt.

Wie deze oogst gering acht kan zich troosten met de gedachte dat geen enkel Frans-Belgisch auteur in het boek is opgenomen, zelfs de Nobelprijswinnaar Maeterlinck niet. (Een gelijkaardige vaststelling deden we bij de lezing van Hermann Glaser's Kleine Geschichte der modernen Weltliteratur (Ullstein Bücher), waar alleen F. Timmermans de literatuur der Benelux-landen vertegenwoordigt).

Wanneer wij vaststellen dat van de in de Reader's Companion genoemde werken of auteurs er slechts twee rechtstreeks tot de Nederlandse letterkunde behoren en dan nog alleen via Engelse bewerkingen in de wereldliteratuur zijn doorgedrongen, moeten wij hier in de eerste plaats de bevestiging zien van het feit dat onze taal zelf de grote hinderpaal voor het uitstralingsvermogen van onze letterkunde uitmaakt, maar leren er tot onze voldoening ook dat sommige van onze letterkundige voortbrengselen, wanneer zij in de taal van een buitenlands lezer zijn omgezet, waardering kunnen afdwingen. Waaruit dan moge blijken dat de vertaling het aangewezen middel blijft om onze literaire expansie tot stand te brengen.

L.R.

Een monumentale anthologie op fonoplaten

Niet iedereen kan voorlezen. Ik zou zelfs nog verder gaan en zeggen dat weinigen echt goed kunnen voorlezen en ik ben er me wel van bewust dat ik tot die weinigen niet behoor. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik goed voorlezen niet kan appreciëren, en daarom vind ik de mogelijkheden die de fonoplaat, en de LP-plaat in 't bijzonder biedt, altijd zo welkom, omdat ze de kans geeft met een minimum van complicaties voordrachtkunst door specialisten te horen beoefenen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk bij samenkomsten van intellectuelen die niet uitsluitend aan het drinken van bier, maar ook aan intelligente discussie gewijd zijn, als inleiding of afwisseling poëzie of proza te laten voordragen, zonder dat daarom op een voordrachtkunstenaar moet beroep gedaan worden. ‘Make the best of mankind's literature of wisdom available in cheap, slow-playing records. Do the same, in each of the principal languages, for the best poetry written in that language. Also, perhaps, for a few of the best novels, plays, biographies and memoirs.’ raadde de illustere Aldous Huxley nog onlangs aan in The London Magazine (oct. 1956). Wat het fonografisch opnemen van poëzie betreft werd de laatste jaren in Engeland baanbrekend werk verricht en een catalogus van de thans bestaande opnamen beslaat ettelijke bladzijden. Thans is dan ook een ernstige poging gedaan om de relatieve verwaarlozing van het proza goed te maken.

Bij de Cambridge University Press verscheen onder leiding van Eirian James een zeer interessante bloemlezing uit het Engelse proza van 1400 tot 1900, vanaf Le Morte d'Arthur door Thomas Malory tot aan Samuel Butlers The Way of All Flesh. Er zijn alles samen dertig uittreksels, niet alleen uit romans, maar ook uit andere prozawerken van de meest diverse aard: literaire critiek, geschiedenis, biografie, reisverhaal, meditatie, sermoen, dagboek, brief, essay. Het doel van de anthologie was trouwens een beeld op te hangen van het Engelse proza in al zijn rijkdom en mogelijkheden. Ook werd getracht - met een bewonderenswaardig succes, meen ik - passages te kiezen die op zichzelf een zeker geheel vormen en dus zonder te veel verlies uit een groter geheel konden gelicht worden.

Afzonderlijk en bij de lectuur beschouwd maakt deze bloemlezing al een zeer prettige indruk. Alle uittreksels werden echter ook op platen en op band opgenomen door een aantal (ongenoemde) leden van de staf van Cambridge University en het is duidelijk dat het belang van deze opnamen uitzonderlijk is. Technisch gezien is de kwaliteit van elke opname prima; uitspraak, dictie, expressiviteit zijn eveneens tot in de puntjes verzorgd. Voor elk nieuw

[pagina 255]
[p. 255]

uittreksel is de spreker verschillend. Ik weet niet of hierbij een poging gedaan werd om het stemtimbre van elke spreker aan te passen aan het karakter van elk uittreksel, maar de verandering van spreker alleen al is een middel om het eigen, bijzondere kenmerk van elke passage beter tot zijn recht te laten komen.

Het spreekt vanzelf, dat in een bloemlezing als deze, die wegens de opname op platen toch niet te lang mocht uitvallen, de nadruk meer op vorm en stijl moet liggen dan op de inhoud, meer dan bijvoorbeeld het geval was in het recente, vijfdelige Pelican Book of English Prose. Dààr was de selectie ruim genoeg om een zeker begrip te geven van wàt in een bepaald tijdperk zoal werd geschreven. Maar in een anthologie van deze beperkte lengte (147 bladzijden uittreksels voor een tijdspanne van vijfhonderd jaar tegenover bijna 1400 voor een periode van driehonderd dertig jaar in het Pelican Book!), waarin voor elk auteur slechts één korte passage kon worden opgenomen, is het enkel mogelijk een idee te geven van de bijzondere toon van één of andere schrijver. En bij het leren aanvoelen daarvan kunnen de fonografische opnamen ook een uiterst nuttige rol spelen.

Aan elk uittreksel een woordje wijden zou ons vanzelfsprekend veel te ver voeren. Een paar typische voorbeelden moeten dus volstaan. De keuze is zelden conventioneel, behalve dan voor enkele auteurs. Van Dryden vinden we bijvoorbeeld de gekende passage over Shakespeare uit zijn Essay of Dramatick Poesy. Van Coleridge is er het beroemde hoofstuk XIV uit de Biographia Literaria, waarin de passage voorkomt over ‘that willing suspension of disbelief for the moment, which constitutes poetic faith.’, een passage die in de literaire critiek spoedig en met recht klassiek geworden is. Daarnaast zijn er selecties die meer onverwacht mogen heten. Voor Smollett werd geen beroep gedaan op The Adventures of Roderick Random of The Expedition of Humphry Clinker, maar op het veel minder bekende Peregrine Pickle; van Jane Austen vinden we niet de verwachte Sense and Sensibility of Pride and Prejudice, maar Emma en van Charlotte Brontë Villette i.p.v. Jane Eyre. De keuze is overal echter beslist verantwoord, en zowel de ontmoeting met oude bekenden als het ontdekken van nieuwe figuren heeft zijn eigen charme.

Voor degenen die door de lectuur of het beluisteren van één of ander uittreksel verleid worden om het volledige boek te willen lezen - en ik veronderstel dat dit meer dan eens zal voorvallen - is er een lijstje van gemakkelijk verkrijgbare edities. Op het einde van de anthologie komen ook nog enkele bladzijden commentaar over de verschillende uittreksels voor. Nooit geeft de schrijfster Eirian James hierin de indruk iets ophefmakends te willen zeggen, maar ze slaagt er telkens in de geciteerde passage gevat te situeren door een intelligent-gedoseerde mengeling van literaire appreciatie en biografische details.

In zijn geheel genomen, boek en fonoopnamen bij elkaar, staan we hier ongetwijfeld voor een monumentaal werk. Aan universiteiten, in middelbare scholen, in de werkkamer of zelfs het salon kan het onschatbare diensten bewijzen. Het is niet alleen een inleiding tot de Engelse prozaliteratuur, maar tot een hele wereld en ik kan het dan ook niet warm genoeg aanbevelen aan al wie belang stelt in de Engelse letterkunde, in de Engelse taal of eenvoudig in al wat mooi is.

Het boek is een uitgave van de Cambridge University Press.

De dertig 78-toeren platen en de bandopnamen kunnen worden bezorgd door het Recorded Sound Department, The British Council, 59 New Oxford Street, London, W.C. 1.

De 5 L.P.-platen worden onder de titel The Cambridge Treasury of English Prose, samen met het boek, op de markt gebracht door Caedmon Publishers, 277 Fifth Avenue, New York 16, N.Y.

M.E.

Kunst in Congo

De academie voor schone kunsten van Elizabethstad staat van dit jaar af onder koloniaal bestuur. Daarmee is het zover. 't Werd tijd. Wijlen Pierre Romain Desfossés heeft er gepionierd en het beste van zijn leven gelaten. En onze Moonens heeft er ook zorgen gekend. Maar nu is het gebeurd. Dat heeft zijn goed en zijn kwaad. Natuurlijk. Laurent Moonens heeft er echter lang genoeg naar gesnakt en de voordelen zullen bijgevolg wel

[pagina 256]
[p. 256]

dik opwegen tegen de rest. Als ik nog die eerste dagen herinner, toen deze jonge kunstschilder bij zijn persoonlijk werk ook nog de verantwoordelijkheid van Desfossés' kinderen op de schouders kreeg. De verantwoordelijkheid? Dat beduidt dóórwerken of een academie in de kiem zien kapot gaan. Bezie dat met artistenogen en je begrijpt de strijd, die dat moet betekenen. Dóórwerken dus. Dat beduidt die enkele tientallen zwartjes, waaronder beloften en (meer) anderen, onder de vleugels nemen, ze verf en penselen leren hanteren, zorgen dat die verf en penselen er zijn - wie moet betalen?.... -, zorgen dat die knapen bijtijds wat onder de tand krijgen, dat ze een rustig atelier vinden om hun inspiratie te uiten in een schaduwhoekje. Enkele dagen gaat dat. Maar de vorming, de rijping van zo'n artistiek pupil vergt maanden en jaren.

Tot Moonens de kogel door de kerk mikte. Hij exposeerde en spekte zijn beursje. Daarmee wipte hij in een DC-4 en tramde vanuit Melsbroek regelrecht naar het departement van Openbaar Onderwijs, afdeling schone kunsten. Hij voerde vele gesprekken en telefoneerde hele dagen. Enkele weken nadien stond hij terug onder de tropenzon. In Leo ging zijn kruistocht verder. Het was geen bedeltocht, alleen maar een noodkreet: help onze academie. Materiële steun, dààr kwam het op aan.

Intussen hield hij de deuren van de ‘academie’ open en de leerlingen bezig. Pilipili, Bela en enkele anderen begonnen naam te maken. Ze exposeerden, ook in Brussel. De Minister ging kijken. De Koning feliciteerde de ‘baas’, toen hij de school bezocht. En Moonens ratelde telkens de antwoorden op de klassieke vragen, steeds dezelfde: ‘Ja, Sire, ik werd gevormd in het Hoger Instituut voor Sierkunsten van Terkameren.... Juist, Excellentie, in 1948 nam ik ontslag als leraar in tekenen bij de academie van Molenbeek.... De reden?.... Naar Kongo reizen, een studiereis.... Een waagstuk? 'k Zocht nieuwe horizonten, verse inspiratie en ongekende tonen.... Jazeker, Directeur, zo sterk boeide me de Bantoekunst dat ik rond de evenaar bleef rondzwerven.... Hoe ik mijn leerlingen onderwijs? Heel eenvoudig: ik laat ze hun gang gaan. Een zwarte kunstenaar kan evolueren uit zichzelf. Laat hem alleen maar begaan. Neem bijvoorbeeld mijn Monde. Die komt bij mij en vraagt: ‘Kan ik tekenaar worden?’ Ik geef hem dadelijk papier, olieverf of tampera, duw hem achter een tafel en zeg: ‘Schilder!’. Ik geef hem geen thema, geen levende pose. Dan bestudeer ik zijn werk. Is er hoop, dan neem ik hem zelf onder handen. Ik geef hem zelfvertrouwen, praat er mee en vraag: ‘Wat denk je? Zeg me wat je voelt en schilder dat. En onze zwarte maat is weg. Een opwekkend woordje, een bevredigend lachje, meer niet. Hij werkt, hele dagen. 's Nachts logeert hij in het inlands dorp. Meestal vindt hij er logies en zijn chikwang. Het materiaal komt van mij. Na enkele maanden ‘lees’ ik in de ziel van die jongen.... Zeker, meneer de adviseur, dat kóst geduld, hopen geduld, jaren geduld. Maar soms krijg ik resultaat. Is 't niet de moeite?....

Vriend Moonens, vanaf 1 januari 1957 pluk je de vruchten van je artistiek avontuur. Nu je school de Staat als patroon krijgt zal het wel uit zijn met het ledigen van je eigen kapitulazakje om Pilipili, Monde en de steeds aangroeiende familie van je pleegkinderen dik in de verf en op een stevige stoel te zetten. Van praktisch leider wordt je meteen de officiële bestuurder van de ‘officiële academie’. Gefeliciteerd, want zelden wettigde verdienste een benoeming beter dan de uwe. Maar laat je pupillen niet voelen dat het anders is dan gisteren. Want zoals je bezig bent, was het prima. Je methode en je techniek, je tact en talent staan borg voor de toekomst van je school, die nu ook de onze geworden is. En we zijn er wat fier op!

B.H.

 

Teksten van Maurits Engelborghs, Bernard Henry, Lode Roose, Hubert Van Herreweghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hubert van Herreweghen

  • Gaston Durnez

  • Lode Roose

  • Maurits Engelborghs

  • Bernard Henry


landen

  • over Congo-Kinshasa