| |
| |
| |
Marcel Coole
Kongogedichten
Slang
De honger holt haar uit sinds vele, lange dagen.
't Was of elkeen van vèr haar hoorde, rook of zag,
en hoef noch kiauw noch mensenvoet het dierf te wagen
de plek te naderen waar zij te wachten lag.
Het woud was hier wellicht te dicht! 't Instinct voorspelde
haar een zèkere prooi bij het savannagras.
Nu hangt zij spiedend aan een tak van een verpelde
dode boom, stil, alsof zijzelf gestorven was.
Een jonge, dartle buck staat schielijk onder haar.
Hij snuift. Doch reeds ploft het gevaarte in zijn nek,
en smakt hem neer. Steken. Zijn poten worden lam.
Eèn van zijn beenderen doorboort zijn hart... Voorwaar,
de knaap zit goed in 't vlees. En tóch sluit zich haar bek.
Niets stoort haar slaap. Noch wind, noch regen, noch tam-tam.
| |
| |
| |
De eenzame olifant
Men stiet hem uit de kudde. En het Edward-meer,
het heerlijke, werd plots de droefste plek op aarde.
Hij trok de helling van Kabasha over, waarde
nog even rond, maar keek niet om, want het deed zeer.
Sinds is de Rwindi-vlakte zijn nieuw vaderland.
Doch nieuwe vrienden vond hij niet. Hij is getekend.
Soms wordt hij wild, alles vertrappelend en brekend,
tot zijn verdriet en razernij zijn opgebrand.
Dan staat hij eensklaps stil, en steekt zijn slurf omhoog,
en trompt minutenlang zó klaaglijk, dat in 't ronde
àlle dieren, van luipaarden tot steppehonden,
hem huivrend uit de weg gaan in een wijde boog.
Aan de warmwaterbronnen van May-ya-Moto,
vloekt er een reiziger om een mislukte foto...
| |
| |
| |
De wilde buffel
Midden het giftig sap der wolfsmelk en de doornen
van de struiken der savanna, voelt hij zich thuis.
Gevaar in het gevaar. De zwaarte van zijn hoornen
geeft hem het valse, loerend aanschijn van 't gespuis.
D'impala's en de waterbucks, tot zelfs de leeuwen
mijden als broussevuur het teken van zijn spoor.
Niets schrikt hem af; het sissen van de slang noch 't schreeuwen
van de cynocephaal. Hij vordert als een boor.
Slechts de blanken, en 't nijdig blaffen van hun wapen
houden hem tegen, doch hij slaat niet op de vlucht,
niet uit domheid, maar diep bewust van d'eigen kracht.
Schoten. Dàn pas davert d'aarde als onder een vràcht
stenen. Schoten. Hij valt. Nóg schoten. In de lucht
cirkelt een gier. Nog éénmaal rechtstaan, vóór het slapen!
| |
| |
| |
Cynocephalen
Zij hebben aan elkander nauwelijks genoeg.
Het oud instinct van weerbaarheid drijft hen te samen.
Voortdurend zijn zij op hun hoede, en zij schamen
zich nóóit, zich op een dier te storten dat te vroeg
van moeder's zijde week en hun gebied betrad.
Een ànder wezen in de brousse, is een vreemde,
en een vijand. En een verdwaalde of ontheemde
eenzaat, is dikwijls valser dan een tijgerkat.
Zij stoeien schijnbaar achtloos in de hoge bomen
en in het licht gewas, blaffend als jonge honden,
hartstochtlijk opgaand in hun dol gezelschapsspel.
Een plots geluid, een geur, en in de meest volkomen
orde, heeft iedereen weldra zijn plaats gevonden,
paraat. Wanneer men vechten moet, doet men het wèl!
| |
| |
| |
Antilopen
Een broussebrand had hen uit hun gebied verdreven,
en wild over elkander springend, meters vèr,
de grote ogen groter nog, renden ze 't leven
achterna. Elk vocht voor 't eigen lijf, en 't gebler
der kleintjes zelfs, kon geen van hen tot stilstand dwingen.
Hun ranke poten suisden door de lucht en zacht
als gummiballen botsten zij vooruit, het dringen
der urine schroeiend in 't zwellende geslacht.
Het was alweer voorbij. Maar in het lange gras
van deze streek doolde weldra de honger rond,
en joeg hen op zijn beurt terug naar d'oude vlakte.
Hier was het dat voorheen het vuur tot het getakte
van de bomen sloeg, doch nieuw groen schoot uit de grond.
Een jager fluisterde dat het haast ochtend was...
|
|