Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 262]
| |
Michel de Ghelderode
| |
[pagina 263]
| |
ProloogDe beiaard speelt in de verte een heimziek klaaglied. Antonius verneemt in de algemene vrede enige flarden van deze muziek uit de luchten...
Antonius:
Ho, het teder lied! Ho, torens van mijn land, gevuld met bellen en klanken... Het doet mij goed aan het eenzaam hart. Waarom klinkt gij niet meerdere malen, zoete klokken die mij deze avond komt troosten?
(Hij neuriet het wijsje van de beiaard). Niets meer... De klokken gaan slapen, in hun stenen alkoven... Dit is het uur... Het uur ook om Uw lof te verkondigen, o Heer die de schepping zo lieflijk hebt gemaakt... Eilaas, had ik maar een schone diepe stem zoals de monniken van de nabije abdij. Deze stem die gij mij gaaft, Heer, grotelijks gelijkend op het geknars van een oude pomp, schenk ik U op mijn beurt... Als ik een orgel had of een harp, dan zou mijn lofzang behoorlijk zijn. Maar ik heb niets dan deze harmonika door zwijmelende vissers verloren in de duinen bij de vorige karnaval... Het is een instrument van goede trouw en... toch moeilijk om bespelen...
(Uit de harmonika haalt hij erbarmelijke akkoorden die zijn geïmproviseerde lofzang zullen begeleiden, deze kantiek trekt evengoed op Gregoriaanse zang als op een sentimentele romance):
God de Vader, wees geloofd!
- Alleluia, zegt 't latijn -
Gij hebt 't paradijs doen zijn
in mijn Vlaandren. Wees geloofd!
Ook geloofd zij God de Zoon,
in Jeruzalem vermoord
zo de zonde hebt gesmoord,
Zie, Heer, hoe ik U mijn spijt betoon.
Geest van Licht, wees hoog geloofd,
die de twaalf apostelen onderwees,
kijk niet hoe 'k mijn paternoster lees.
'k Draag geen mijter op mijn hoofd!
Lof zij ook de Amen,
zeker van de drie familielid,
al ontwaar ik hun verwantschap niet,
Vader, Zoon, de Geest en Amen...
(met verscheurende polyphoniën:) A-a-men!
(hij werpt de harmonika neder die zijn laatste adem uitblaast - Antonius is verheugd).
| |
[pagina 264]
| |
Het is geen keurige retoriek noch contrapunt met bloempjes, maar men moet bedenken dat God er mee tevreden is. Nietwaar, Heer, dat gij met minder genoegen...
(een nuance van spijt)
die witte paters aanhoort, die zwarte paters en die paters van allerlei kleur die violen, fluiten en trombonen bespelen; die bibliotheken bezitten volgepropt met boeken waar de domste slim van wordt; zich behagen in kloosters waar het 's zomers koel is en 's winters warm; die bidden vóór vijvers die krioelen van vis, of in zalige tuinen, of in cellen voorzien van een vogel-pik en van schilderijen, of in crypten grollend van okshoofden...
(hij kreunt). Ik benijd hen niet, heu, heu... Ik zou hen nochtans willen in mijn plaats zien, gevoed met rauwe mosselen en bonen, slapend op het zand, geplaagd door de noordenwinden en in een dorre stilte alleen bewogen door huilerige meeuwen bij dag en de bevende wimpers van de vuurtorens 's nachts...
(Hij is week geworden)
... Vroeger, had ik een varken... toegenegen, verstandig, gevoelig... Deugnieten hebben het mij gestolen bij de Kermis en ik heb er niets van gehad, zelfs niet de minste worst als herinnering...
(hij snuift). Opeens dacht ik de onbeschrijfelijke geur van koteletten en spek te ruiken... Oïoïoï... mijn maag scheurt... Ik heb honger. Heer... Ik voel mij erg zwak... En zeggen dat die wijde oceaan tong, kabeljauw en rog in overvloed bevat... En ik knabbel mosselen per saecula saeculorum... nooit fritten, en zelfs zonder peper en citroen... Gij zult zien, Heer, ik zal vóór Uw Gerecht verschijnen in zulk een staat dat ik het firmament zal beschamen en de doorluchtige engelen zullen roepen: Die sukkelaar vergist zich van portaal!...
(Een stilte).
Zoals elke keer, antwoordt de Heer mij niemandal, wat er op neerkomt te zeggen: Trek u uit de slag, Antonius, eet afwaswater en drink netelensap... en opgepast... bij de eerste indigestie werp ik u naar de zevende kelder van Duvelkesland...
Welaan, laat ons profiteren van het kaarslicht van de ondergaande zon om af te dalen naar het strand, want anders zal ik moeten vissen bij maneschijn en niets anders meer te vissen vinden dan de maan... Of wat?... Een phosphorescente zee... een gala-zee... O la la... Ik ga ploeteren in het lichtend schuim... Klip... klap... klip... klap...
(men hoort een kinkhoren klinken).
En wat is dat nu? Er wordt bombardon gespeeld onder het water? Wat willen de robben die spelen, duiken en dompelen in die goudbruine bar en?...
Koor van Sirenen:
Antonius... Antonius...
Antonius:
Zingende robben? En die mijn naam kennen? Een koraal van zeehonden? | |
[pagina 265]
| |
Koor van Sirenen:
Uw pij en kap nu uit, en zwem,
kom, vang de teerste zeemeermin.
Genieten zonder einde of klem,
Dat is van d'oudste liedren het begin.
Een Triton:
Meere... meere... meere... minne?
Koor van Sirenen:
Minne... Min... he... meer!...
Antonius:
(geërgerd)
- Boe! boe!... Dat zijn geen robben maar vrouwen, en naakt nogal, met geschubd onderlijf en blinkende boezems. De ontuchtigen! Boe!... Vrouwelijke duivelen! Ik wil U niet zien. Moge het zeeserpent U alle verslinden... En die belachelijke vette olieachtige zeesalamander met zijn vork! Boe! Gij zijt overblijfselen van het heidendom... Vergaat! Ik zal het Heilig Officie waarschuwen... Men zal U vangen, men zal Uw visserij koken in het aangebrand vet... Boe... boe! Ge riekt naar bedorven zeevis... Pwa, pwa!
Koor van Sirenen:
Vis ons, vieze bokkenbaard,
knijp ons, luisge vlooienhaard!
Al het water in één zuip!
Al de zeeën in één kuip!
De Triton:
... en zingen...
Koor van Sirenen:
Gernoot en Krabbo
karikollo, karikolle...
(algemeen gelach)
Antonius:
Goeden avond, zeehonden... Ge zult er uw kosten bij inschieten. Ge ziet toch wel dat uw serenade mij koud laat. Maar toch... zelfs als ge alles weet van de Deugd, zou het u op de duur toch in de war brengen... In de tijd van mijn grote tribulaties was er telkens een muzikaal preludium bij... Neen, ik zou geen hevige aandoeningen meer verdragen...
(hij zucht). Ik ben niet gerust. Het zand blijft heet... de zee verzucht met zoveel kwijning. En die geuren van het gewas die aanstromen uit de vlakte... Of ik ben niet wijs, of ik ben zodanig moe...
(hij geeuwt)
... lichtjes knipperen in mijn ogen alsof de wijde wereld met lampions gevuld werd. Laat ons gaan slapen, Antonius... En dat de engelenbewaarders mogen waken over mijn slaap...
(hij geeuwt, treedt in zijn kluis, doet de deur dicht. Een stilte. Spoedig hoort
ge de eremijt snorken).
DE PROLOOG IS GEDAAN | |
[pagina 266]
| |
Hier begint de grote verzoeking van Sint-Antonius
(in de verte, gefluit als van voyous) (stilte)
(klaroen blaast vals het verzamelen)
(hetzelfde - nog dichter bij)
(hetzelfde - verder)
Schelle stem:
(schreeuwt):
Garde à vous!
(pauken slaan in quint - Stilte)
Schelle stem:
... aan de zwarte vlag van Satanas!
(gedempte trommels - dan klaroenen die het te velde blazen. De klaroenen
houden op na één maat. Er stijgt een ritme van tam-tam, zacht maar overweldigend,
dat weldra een koorzang zal begeleiden):
Het Koor heft een krijgslied aan:
Op, gij die braakt bij wierookgedamp,
richt scherp uw wapens en helse masjienen!
Paters en deugden en heilgen, vernielen!
Verguizen, vergruizen. Op Trommelgetamp!
(nog steeds de tam-tam. - Stem: ‘Halt’. - Stilte)
Schelle stem:
Duivelen van alle standen, kategorieën en kalibers... van alle slag, getatoueerde duivelen, glimmend van het vet, stompe, bonte, dikbuikige, stekelvarkensachtige duivelen, spuwers, spitshoofden, bochels, stotteraars, schurftige, vurige, geroosterde, verzengde, bevrozen, geharnaste, geschubde, venijnige, zwavelachtige, rokende, stinkende, galachtige, sardonische, pissende, stinkende, rotte, spijtige, duivelen... En gij,... mijn dierbare assistenten, dwergen, helse kabouters, vampieren, bloedzuigers, lamia's, haaien, spoken... En gij, musicerend ongedierte, luizen, spinnekoppen, kakkerlakken, duizendpoten, scorpioenen, gifslangen, beulen, lijkbidders, chirurgen, vuurwerkmakers, apotekers, scherpschutters, chefs-de-claque, brullers, gezworen schouwvegers... En gij, straatventers en leveranciers van Melaatsheid, Pest en Cholera, ronddragers van de gifgassen... hoort, hoort, hoort: de redevoering van Heer Leonardus, Uw hoofdman...
(kort tromgeroffel)
Heer Leonardus:
(in een scheepshoorn)
Vazalen... Ik ben mistevreden over u... Het is nu al seizoenen geleden dat gij die verfoeilijke Antonius niet meer hebt gefolterd, die eremijt die er al zijn Vlaamse koppigheid op gezet heeft om heilig te worden... en die het werd... tot onze schande, gij ontmande duivelen, halfslachtigen, middelmatigen, lafaards, gij verdoemde schepselen zonder verbeelding...
(hij brult)
Wat nog erger is, sommige meesterlijke schilders, en als-t-u-blieft geen kladschilders,
| |
[pagina 267]
| |
hebben er behagen in genomen de heilige te schilderen in de meest bespottelijke toestanden...
(hij brult)
... met zoveel kluchtige kleur en die ons, duivelen, uitbeelden onder zulke belachelijke gedaanten dat wij het in de geest der menigte verloren hebben
(hij brult). Ja, die schilders slaagden er in afkeer en afschuw voor de Hel te zaaien. En de kardinale deugden zijn weer in de mode... Ik heb er genoeg van!
(Hij brult). In deze sabatnacht gaan wij ons heerlijk wreken en in ons keizerrijk de vermolmde eremijt slepen die ons zoveel lasten en bespottingen heeft bezorgd... Wel gij dan, maakt U gereed, hitst elkander op door de grote Belzebuth en uit naam van de Zeven Hoofdzonden en de Antichrist... Vooruit... mars!
(Langdurig geschreeuw maar nog in de verte. Dan: burleske mars die zal nader komen, met grote from; mirlitons, deksels en trechters, een soort van parodie van militaire marsen; waaruit gefluit en gejouw opstijgt op het electorate thema van ‘A bas la calotte’. Deze muziek eindigt plots).
(Korte stilte, onderbroken door drie gongslagen, zelve gevolgd door het gerucht van gebroken glasruiten. Zonder onderbreking, gilt nu een zuigelingenstem:)
Stem van zuigeling:
Heu... heu... An- An- tonius
(een laatste gesnork van Antonius antwoordt op dit gekerm).
Antonius:
(ontwaakt in zijn hut).
Heeft men mij geroepen? Heb ik geslapen... Ja, ik droomde,... Ik hoorde fanfaren en optochten... Laat ons gaan zien (en hij verlaat zijn hut). Hola... hola? Niets te zien. Noch verdwaalde reizigers, noch afgematte pelgrim... niets dan de maan... Ho! Welke buitensporige rode maan... Heeft zij gedronken?... En de vlakte purper? En de zee bloedrood?... Welk een vreemde nacht... Nooit heb ik er zo een beleefd... En aan het gewelf? Een paarse komeet? Wat nog?... Gekleurde rookwolken langs de grond?... En sterrenregens?
(Verschrikt). Is dit het einde der wereld, Heer?... Die brandreuk?... Wie zou mij in zulkdanige nacht roepen, tenzij de... ik vrees zijn aandacht te wekken... de... de... het begint met een letter D...
Stem van clown:
An - twân?
Antonius:
Ik ben het.
Stem van Vodden-en-benen
(neuriënd):
Zijt gij de grote heilige?...
Antonius:
...de heilige... Neen... de nederige boeteling... Wie zijt gij?
Stem die de koe nabootst:
Meûh!... Meûh!...
Antonius:
In welke taal spreekt ge?
Stem die de hond nabootst:
Wou!... wou!... wou!... wou!... | |
[pagina 268]
| |
Antonius:
En dan?...
Stem die het schaap nabootst:
Bê-ê-ê-ê-ê...
Antonius:
Ge lacht mij uit?... Waar zijn de grappenmakers verborgen?... Mensen of beesten, laat mij met rust... Ik moet slapen. En zegt mij met één woord wat ge mij te zeggen hebt.
Gemene stem:
Zo - ot!
(er volgt een lachbui - een tweede lachbui en bovenop in supervisie,
een derde nog feller, en dan nog een heel koor spotgelach)
Koor:
Hâ! Hâ! Hâ! Hâ!... hî! hî! hî! hî!... hé! hé! hé! hé!... hô! hô! hô! hô!... hû! hû! hû! hû!...
(de gehele vlakte schudt van het lachen).
Antonius:
(bevreesd).
De duivelen! Ik had het gedacht... Ik zie oren... klauwen... smoelen... staarten... haar en knevels. Hier... daar... overal... in de lucht... op aarde... op zee... Het krioelt! Lieve hemel... Zij bombarderen mij... Houdt op! het doet zeer... Oei... met noten, met vuursteen... Heilige Michaël, kom mij ter hulp, ze werpen met gebakken aardappelen... Ik ben gekwetst... rotte eieren... Heilige Gabriël, sta mij bij... Beschermt mij, aartsengelen - krijgslieden... Sint-Joris met de lans... Dat is niet loyaal... met duizend tegen één... mijn oog... mijn ribben... mijn schedel... Ze stenigen mij... oud en zonder krachten... En ik heb de latijnse bezweringsformule om hen te verjagen vergeten... Vermaledijding!... Ik ben geraakt... ik zwijmel... ik val... Mijn Heer... Ik lig er... ik sterf... ik ben gestorven!...
(hij zucht, zoals een gummivlies dat barst)
- Stilte -
Heer Leonardus:
(tranerig)
Duivelen... buigt neder... Dierbare duivelen, verneemt het pijnlijke nieuws...
(met een snik)
Antonius... is... dood...
(een draaiorgel speelt in sourdine de eerste maten van de Brabançonne
en houdt er dan mee op)
Duivelen... In rangorde... Omsingelt de duinen... En gij lijkbidders, treedt bij... En gij kosters en koorzangers, opent uw zwarte muilen... Steekt bengaalse vuren aan... Drenkt de kwasten in de pek en besprenkelt de duinen... Ik begin het officie: Hie Jacet Antonius... Hier rust Antonius.
Koor:
Dat de duivel hem hale!... | |
[pagina 269]
| |
Heer Leonardus:
Het meest beklagenswaardig monnikske van Vlaanderen.
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Smerig naar ziel en lichaam, ijdel en dom.
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Kuis omdat hij de vrouwen schrik aanjoeg.
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Sober omdat hij maagzeer had.
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Arm omdat hij vadsig was en niet wist hoe zijn brood te verdienen...
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Veracht door de priesters en de goede parochianen.
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Merkwaardigheid van de streek... vogelschrik van de duinen...
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Hij diende tot spot van wie hem zag, deed het publiek van het Paradijs het uitproesten...
Koor:
Dat de duivel hem hale!...
Heer Leonardus:
Oremus: hij had zoveel geloof, hij verwierf zoveel verdiensten dat hij dood neerviel van schrik zohaast een duivel zijn achterwerk toonde... Deze nacht, algemene verlichting, bal met groot orkest, kosteloos drinkgelag, broederlijkheid en omhelzing van alle duivelen... Juicht toe! Schreeuwt!
Koor:
De ketel in!!!
(De muziek speelt de wijs van Pierlata...)
Heer Leonardus:
Stilte!... (de muziek houdt op). De dode gaat spreken.
Antonius:
Ik ben niet dood...
Heer Leonardus:
Hij is niet dood? In dat geval zal hij in 't openbaar zijn bedrog belijden en plechtige hulde brengen aan de Keizer van de Altijddurende Duisternis.
Antonius:
(heftig).
Neen, neen, neen, neen, neen!... Mijn karkas krijgt ge, maar mijn spiritus niet... Verdoemden!... Ik zal niet blasphemeren... Foltert mij zonder verwijl... Ik zal een laatste lofzang zingen... | |
[pagina 270]
| |
Heer Leonardus:
Zing, maar zing goed... Ik heb hier bij de hand een septuor van Amerikaanse duivelen die zich bedienen van onbetamelijke instrumenten... Zij zullen U begeleiden...
(er begint een jazz die zal moduleren volgens de lofzang van Antonius).
Antonius:
...maar die mij niet zullen beletten mijn stervende stem te verheffen... Ga weg...
(hij zingt met piepend stemmetje, hikkend van schrik)
Heer, ze spelen met de moeë voeten
van uw belabberde knecht!
'k Ben mijn droefste zwanenzang aan 't toeten.
Hoor, heel de hel springt nu recht!
Neen, gij zult mijn gezang niet uitdoven... Ik doe voort... Z'hebben mijn zwijn al ontvoerd.
Nog niet genoeg. Wie helpt er? Drie woorden
zoek ik - Om die duivelse ploert
te verdrijven naar andere oorden.
(Jazz houdt op)
Heer Leonardus:
(woedend)
En gij gelooft dat de Heer U die woorden zal inblazen? Houd op met raaskallen... Dat men de ziedende olie gereedhoude, het gesmolten lood, de haken, vorken en nijptangen, de zaag, de Spaanse laars en alle andere foltertuigen van eerste klas. Tenzij... tenzij...
Antonius:
... Geef me eerst mijn varken terug...
Heer Leonardus:
(lachend)
- Antonius heeft honger? Hop... duivelen van de keuken... koksjongens, keldermeesters... Wakker! Opgelet... Warm opdienen, gebraad, karbonnaden en kip... Gouden wijn en smaragden wijn... Pannekoeken en nonnefortjes... En brengt de drinkbussen...
Stem der duivelen:
Boem... voilà!
En wat daarna?...
Antonius:
Wat?... Neen, neen... een beetje honig en een pot lambik... Neen... niets... niemendal... Gij bekoort me, dunkt me? Ik heb noch honger, noch dorst... Ik weiger... Ik zal niet zondigen... Verwijder van mij die Lambik... Het is vergif...
Heer Leonardus:
Wat wilt ge dan? Ik kan niets weigeren aan een kristen die gaat sterven in de folteringen.
Antonius:
Ik wil? Een minuut stilte... vooraleer te sterven... Mij mogen strekken op de grond vol paddestoelen... Ik ben gebroken - uitgeput - | |
[pagina 271]
| |
geledigd... Ik wil mij vernietigen. Niet meer zien, niet meer horen...
Heer Leonardus:
Waarachtig... Het is middernacht... De vermoeienis maait u neer... Slaap, Antonius... Spreidt matrassen van warm water... Strooit de pluimen... Ontplooit de baldakijnen van brokaat... Gij gaat slapen en dromen... Gij, magische lantaarnmakers, projecteert de bezielde dromen... Antonius, gij zult het Eden zien... de wonderlijkheden der Aarde... Rome... Jeruzalem... Ga slapen... Uw bed zal heen en weer schommelen als een kinderwieg...
(het orkest speelt een berceuse)
Antonius:
(pijnlijk)
Mijn wimpers vallen toe...
(hij geeuwt)
Ik ga onder... Slaapwekkende walmen omringen mij. Wat is dit zoet! Té zoet! Ik wil niet... Nog meer toverij?
(razend)
Ik-zal-niet-slapen!...
(het orkest houdt op)
Heer Leonardus:
Haalt het beddegoed en de vizioenenlantaarn. Domme monnik, wat wilt ge dan tenslotte? Spreek...
Antonius:
Ik wil ieverans anders zijn. Ik stik in dat smerig gedrang... Dat landschap is fantastisch... Laat mij vluchten... Om het even waarheen...
Heer Leonardus:
Laat ons vluchten, ver van die kale duinen en die roerloze zee... Ja, gij zijt uw bestaan en het dekor beu... Onmetelijk, de wereld... Er bestaan blanke landen, blauwe landen, gele landen... Wilt gij sneeuwpaleizen zien, kristallen basilieken?
Antonius:
Ik zal kou hebben, Sire de Duivel.
Heer Leonardus:
Wilt gij verblijven in gebeeldhouwde tempels bedolven onder het tropische gewas?
Antonius:
Ik vrees er te stikken, Sire de Duivel.
Heer Leonardus:
Er is nog beter! Wilt gij leven op ongenaakbare toppen of in verblindende grotten? Wilt gij u bevinden in de wolken... of op de koraaloceanen... of op een andere planeet?... Mecanische Duivelen, op stap... Antonius, de hel heeft zich technisch vervolmaakt... Wij beschikken over bewonderenswaardige tuigen... Zie... Op de grond... in de luchten... op de watergolven... Dit schip dat vaart zonder zeilen...
(men hoort een scheepsmisthoorn)
En daar... Dit vervoermiddel dat met duizelingwekkende snelheid van het einde van de horizont komt aangesneld door geen enkel koerspaard voortgetrokken.
(gedaver van een expresstrein)
| |
[pagina 272]
| |
Hef het hoofd omhoog... Aanschouw deze keurige metalen vogels die snorren en zonder moeite naar ons neerdalen...
(geronk van vliegtuigen)
Kom, wij gaan... Het Heelal in al zijn dimensies...
Antonius:
Ik heb grote schrik... Dat zijn demonische tuigen... Mijn gebeente zal kraken... Neen, neen... Ik word gewaar dat het nieuwe foltertuigen zullen zijn. Ik vertrek niet... Ik blijf... Ik bezwijk hier ter plaatse...
Ontgoocheld koor:
Maak hem af!...
Heer Leonardus:
Er moet mee gedaan gemaakt worden... Antonius, spreek uw laatste wens uit...
Antonius:
... Juist, dat ge mij zoudt afmaken... Folter mij... Vol trek het doodvonnis, vermits het mijn lotsbestemming is, vermits mijn ontelbare vijanden mij omringen, vermits God zelf mij schijnt te verlaten. Ha! Hebt gij dan geen medelijden... (hij weent).
Stem van een vrouw:
Ik heb medelijden, Antonius...
Heer Leonardus:
Van waar komt dat schepsel? Zij behoort niet tot onze helse maatschappij?... Misschien is het een vermomde engel die u komt helpen te sterven, Antonius. Aanvaard haar medelijden. Ik heb er geen bezwaar tegen...
Antonius:
Dat is vriendelijk en liefdadig, mevrouw. Maar wie zijt gij?
Salome:
(pathetisch)
Ik ben Salome!... Berouwhebbende gewezen danseres. Ge ziet mij dikwijls voorgesteld op godsdienstige schilderijen. En vermits de predikanten mij uw onbeschrijfelijke rampzaligheden hebben beschreven, breng ik de balsem van mijn tederheid...
Antonius:
Wel bedankt, moiselleke!... Is het nodig mij zo innig tegen uw weelderige boezem van royal-tremblant te drukkenGa naar voetnoot(1)? Gij geurt naar?... een lelietje-van-dalen, een jasmijn... Zou dat de geur kunnen zijn van uw boetvaardigheid?... Houd uw adem in... Ja, ik moet u reeds ergens hebben gezien...
Salome:
(amoureus)
Je gaat me helemaal herkennen ...liefste!
Koor vol bewondering:
De blozende maagd van 't salon,
bergt twee duizend knepen in haar japon.
Draai ze maar om, of 't onderste boven...
Haar vier duizend knepen zullen u kloven.
Heer Leonardus:
Ik beveel dat men de verlichting zal versterken! | |
[pagina 273]
| |
Antonius:
Kyrie Eleison... Dat ik blind worde... Zij maakt haar japon los... Haar japon valt neer... Die gouden huid... Aï... de formule?... Afschuwelijk prachtig wijfje... Enorme duivelin. Zij is naakt... verachtelijk... Welk een caryatide!... Zij beweegt... wringt zich... danst... Het is de Ontucht zelve... Het is de Grote Publieke Vrouw!...
(arabische muziek - De Duivelen klappen in de handen).
Salome:
Antonius...
Antonius:
(schreeuwend)
Zij raakt mij aan... Zij is gloeiend... Neen... Ik spuw haar uit.
(de muziek houdt op)
Heer Leonardus:
Leer de wellust kennen... Zij is voor u, deze vrouw...
Antonius:
En dat ik het niet wil! Dat zij verrotte!... Dat de wormen haar verteren!
Heer Leonardus:
Ge zijt veeleisend, losbandige grijsaard...
(hij grijnslacht)
Ik heb wat ge hebben moet... Hola!... Open de hangsloten van de harems... Antonius, gij zult Turk zijn... Ziehier uw serail...
(Gelach van vrouwen. Er begint Engelse muziek te spelen).
Antonius:
Houd er mee op... Ik ben geen Turk maar een kristen en kuis... Welneen, ik zal van dat vlees niet eten... Nog danseressen? Hoeveel zijn er wel?... Twintig of dertig?... Waarom heffen zij hun blanke dijen op maat?... Wat zingen zij in hun brabbeltaal? Zij omsingelen mij. Dat is een rad van vlees... Er klatert nu goud, zij werpen mij bloemen en diamanten...
Koor van Turkse girls:
Tikketakketoo? Ontkurken
komen wij de harten van de sultan.
Sulle mannen, turkse jurken.
Tikketakketoo! De Ramadan
slaapt tien uren. Zestien snurken
wekken onze sultan, prulman.
Tikketakketoo! De turken
bakken liefde en poetsen in hun pan,
zure saus van zes augurken.
Tikketakketoo! Ontkurken
zullen wij de harten van de sultan!
Ramadan!
Antonius:
Wat zeggen zij?
Heer Leonardus:
Zij verkondigen de voortreffelijkheid van de liefde... | |
[pagina 274]
| |
Antonius:
De liefde?... Welke liefde?
Heer Leonardus:
Zij zullen het u leren... Uw hart zal van geluk vernieuwd worden... Zij behoren u alle toe, de schoonste meisjes van alle naties, gekozen door hoge vierscharen, gekroond tot Schoonheidskoninginnen bij acclamatie van het volk.
Antonius:
Voer ze op een galei, doe haar zinken, tot op de bodem.
Heer Leonardus:
Deze hier?... Die daar?... De rosse?... De zwarte?... Die Griekse?... Die Spaanse?... Die Hottentotse?... Die vormen, zulke zwelling, zulke kuit, die huidskleur... En die bruine, wat een zwam!
Antonius:
Er staat geschreven: wee de ontuchtigen!
De girls:
(smeekend en smachtend)
Antonius... gij zijt een schone man... Ik zal uw baard vlechten... Ik zal de buikendans uitvoeren! Mijn mond is een vrucht! Antonius... Toon... Toontje...
Antonius:
Het is hier erg warm... Hebt ge geen andere?
Heer Leonardus:
Zeker! Jawel! Deze kleine bevallige Vlaamse... Zij is uit uw dorp.
Het meisje:
Antonius... Kus mij?
Antonius:
Achteruit!... Al de meisjes van mijn dorp zijn begijn geworden.
Het meisje:
Ik ben het ook geweest, weet je... Kus mij, Toontje?
Antonius:
(wankelend)
Zij noemt mij Toontje?... Mijn hart wordt als honig... Kom dichterbij, liefke.
Heer Leonardus:
Stilte!... Het ogenblik nadert...
Antonius:
(schelms, huichelend)
Kom dichtbij... dochter van onze blonde tarwe en van onze wollen boomgaarden... Nog dichter... Bied mij uw donzige wang
(hij spuwt)
Ara!
Het meisje:
(tierend)
Hij heeft gespuwd!...
Al de duivelen:
(in oorverdovend geschreeuw)
Hoe! hoe! hoe!
(gefluit en kreten van dieren)
Heer Leonardus:
Laat ons ophouden met de kosten... Hij is onverleidbaar... Duivelen, het uur van het ballet... Danst de sabbat!...
De duivelen:
Duivelen, duivelinnen het bal zal de Eremijt dansen laat ons de sabbat dansen... Antonius zal de sabbat dansen!... | |
[pagina 275]
| |
Antonius:
De formule, de bezweringsformule... Welke geheimzinnige stem spreekt aan mijn oor? De formule, goede God...
Heer Leonardus:
Koppels bijeen. Gij dan, Diatrobolus en Gargarismus, doet de eremijt dansen...
(een draaiorgel zet zwaarmoedige symfonieën in)
Antonius:
Laat mij los, flauwe grappenmakers!... Zij knijpen. Allerheiligste heilige Drievuldigheid, de formule of ik ga er bij ten onder.
(de duivels juichen toe).
Heer Leonardus:
Doet hem dansen... Werpt hem... Draait hem om... Hop! Vangt hem weer op, hop!... Nog hoger... rapper, hop!
Antonius:
(hijgend)
't Is er mee gedaan... En die formule die mij niet te binnen komt... Zij begon met V... va... va... va... va... Heer, kom mij ter hulp of ik blaas mijn adem uit...
Heer Leonardus:
Haast U! Want de haan gaat zijn sinjaal doen horen... Dierenbevechters, bevrijdt de groengroene draak, de infrarode draak en de kobaltblauwe draak. Pikt hen met uw vork om hen razend te maken... En gij, mijn officieren, stoot de monnik naar hun briesende en rokende muilen...
Antonius:
(in één kreet)
Jezus-Maria!... Vade... ik vind... retro... en dan... hoe?
Heer Leonardus:
Te laat!
(afschuwelijk gebries van de draken - vreugdekreten van de duivelen - vrolijke trompetten)
Zij bespringen hem... vertrappelen hem... Op, draken. Hij is gekraakt!... Knap!...
Antonius:
(huilend). ... Satanas!...
(Coup de théâtre: een plots Tempeest barst los over de duinen - Geknetter - hagel-stortregen - algemene ontzetting. Klaroenen blazen het noodsein).
Heer Leonardus:
(boven het rumoer)
Rukt uiteen... Rompez vos rangs... Het regent wijwater... Wij zijn overwonnen... Kruipt onder de aarde, bij de hoornen, de navel en de horrelvoet van Lucifer Luciferus... Hadia... dia... dia... dia!...
De duivelen:
Dia... dia... dia!... Regenscherm... Paraplu... Kaït... kaït... kaït... kaït... kaït...
(Het gekerm en getier van de aftocht verdooft. De klaroenen nog slechts in de verte).
| |
[pagina 276]
| |
Antonius:
Bevrijding!... Heb dank, God almachtig!... Ze trekken af... Ze bijten in het zand... Het hemels onweer hagelt hen uiteen!... Bravo! Bangerikken! Snoevers! Weest neergebliksemd, verzopen, verpulverd, in stukken gereten... Ongedierte!... Karnavalduivels!... Amateurs!
(luidkeels)
ZO-OT!...
(De duivelen zijn verdwenen. Het onweer getemperd, en dan bedaard - een stilte)
(Een haan kraait in de velden)
Antonius:
(verblijd)
Het daglicht!... Geprezen, de Heer die de Boze verjoeg en de arme eremijt redde van een afgrijselijk overlijden... Ik heb U niet verloochend, Heer... De maan gaat onder, de zon staat op... Goede morgen, Zon, die de verpestende duisternissen verdrijft en de schepselen komt geruststellen, de meeuw, de os, de bij, zonder de bloempjes te vergeten, de nederige boterbloem ook, het beeld van mijn ziel... Ik ben blij in U, Heer en in Uw schepping... In de diepte van Uw roze hemel, als ge al wakker zijt, zult gij mijn lofzang horen...
(hij pakt zijn wanluidende harmonika en zingt)
God de Vader zij geloofd
op harmonika en trommels.
'k Werd bestookt door duizend hommels!
Zelfs mijn zin voor humor werd gedoofd...
(hij wordt onderbroken door de muzikale lach van Van Eyckse Engelen, met gekruld en gegolfd haar - die sinds enige ogenblikken de duinen overvliegen).
Hola wat daar in het hemelsblauw?... Het zijn de engelen van zes uur... Aardige, aardige, aardige engelen... met uw blanke vederen... lief, lief, lief... Zij zingen, en zoeter dan ik. Dat is muziek als gewijd brood... Met de leeuwerikken, de snoezige engelen met diamanten parels van dauw...
Koor der Engelen:
Hee, Antoon, geduldige Sint, een goede dag!
Vouw uw trekzak nu maar dicht,
of 't regent nog vóór deze middag.
Antonius:
(die zijn schorre stem vermengt met het chorus der engelen)
In orde, mijn engelen, kleuren en licht...
(hij lacht)
Wanneer zal ik engel worden als gij?... engel-met-baard? (Hij geeuwt) Vliegt... zweeft... zwenkt... stijgt omhoog... daalt neder... breekt uw ledematen niet... En veroorlooft lieve engelen, dat ik mij neervlei naar de zon, in het lauwwordende zand.
(men hoort nu
de beiaard)
Want ik heb deze nacht geen oog toegedaan... Wat een nacht-merrie... | |
[pagina 277]
| |
(hij geeuwt). Ik zal van U dromen, snoezige engelen... Ga gerust voort met vokaliseren... dat zal mij niet beletten te slapen
(zwakker). En doe mijn complimenten aan de Heer... en bedankt hem hartelijk van mijnentwege...
(Stilte - hij snorkt)
Koor der engelen:
(besluit, maar dan op komische manier, want zij kunnen niet ophouden te lachen:)
AMEN!... EN ZO EINDIGT DE GROTE VERZOEKING VAN SINT-ANTONIUS |
|