Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prof. Dr. E. Lousse
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergaderingen werden ook ‘getuigenissen’ afgelegd, nopens bijzondere punten van het programma, zo b.v. de buitenlandse politiek van Frankrijk, van de Verenigde Staten van Amerika en van Italië tussen de beide Wereldoorlogen in. In de sectievergaderingen discussieerde men het algemeen verslag en werden de teksten van de resoluties voorbereid. De stemming was uitstekend en goede wil bleek alomtegenwoordig. Deze die voor de eerste maal aanwezig waren maakten het voornemen terug te komen en intussen, ieder in zijn midden, zonder verwijl aan het werk te gaan. Wij willen slechts even wijzen op de manier waarop het Algemeen inleidend Verslag der Bergneustadter Studiedagen samengesteld en gediscussieerd werd. Daarna willen wij de bescheiden mededelen van de heer Georges Bonnet, oud-Minister President en oud-Minister van Buitenlandse Zaken, over Frankrijk; van Dr. Robert La Follette, hoofd van het Social Sciences Department aan het Ball State Teachers College, Muncie (Indiana) en tevens van een belangrijke vereniging van Leraren in de Geschiedenis, over de Verenigde Staten; ten slotte, ook een zeer gedocumenteerde les over Italië door Dr. Ettore Anchieri, Professor aan de Faculteit van Politieke Wetenschappen van de Universiteit te Padua en oud-strijder uit beide Wereldoorlogen. Het laatste punt van ons betoog zal bestaan uit een algemeen besluit, dat aan allen voor hun dagelijks gebruik, materiaal ter beschikking zal stellen, zo hopen wij.
***
Juist om zelf niet te kort te komen aan volledigheid en degelijkheid hebben wij er aan gehecht het ons opgedragen algemeen inleidend verslag niet alleen, doch in samenwerking met tal van andere personen op te stellen. Naar het voorbeeld van Voorzitter A. Puttemans, algemeen verslaggever te Oostende in 1956, beoogden wij een reeks ‘punten’, in zeer bondige vorm samengesteld. Om dus niet willekeurig te werk te gaan en meer kans te hebben onze toehoorders te interesseren, verzochten wij de aanwezigen op de Conferentie te Royaumont, in september 1956, ons schriftelijk, elk voor zich, een aantal punten bekend te maken die inderdaad voor het onderwijs moeilijkheden opleverden vermits nog te zeer omstreden o.a. door de schrijvers van geschiedenisleerboeken in de onderscheiden landen. Zodoende ontvingen we ongeveer veertig punten en vragen die hoofdzakelijk de landen van Noord-, Midden- en Oost-Europa aanbelangden (bitter weinig echter - niet door onze schuld - Frankrijk en Italië). Wij vertaalden die punten in het Frans en groepeerden ze naar best vermogen. In de maand november legden we ze voor aan de leden van de Internationale Commissie voor Geschiedenisonderricht, die toen te Brussel vergaderden. Daar schrapte men enkele vragen en op voorstel van onze vriend Puttemans hergroepeerde men ze volgens de hoofdstukken: politieke, economische, militaire vraagstukken. De reeks van de politieke punten - veruit de langste van de drie lijsten - omvatte achttien nummers, t.w.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hervatten onze arbeid en stelden de tekst op, die de basis moest vormen voor de discussies te Bergneustadt. Vragen 10, 11, 15, 16, 20, 22 en 24 lieten wij praktisch onbeantwoord, hetzij wijl ze te omvangrijk bleken, hetzij omdat wij er ons van bewust werden, dat wij de gewenste kennis niet bezaten om die vragen behoorlijk te beantwoorden. De overige punten behandelden wij slechts alle in enige korte zinnen, gewoonlijk bondig en tamelijk scherp, juist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het doel reactie te doen ontstaan. Daarbij hielden wij rekenschap - dit spreekt van zelf - met de resoluties die reeds vroeger door andere bilaterale of plurilaterale conferenties waren gestemd en gepubliceerd. Rond 1 maart overlazen en verbeterden wij de tekst van vragen en antwoorden, samen met de heer Roux, van het Europees Bureau. Daarna werd die tekst gepolycopieerd en bij de opening van de Studiedagen te Bergneustadt aan de deelnemers medegedeeld. In de eerste plenaire vergadering op maandag 15 april 1957 mochten wij het woord voeren om aan de leden van de Studiedagen die het nog niet wisten, bekend te maken welke methode men gevolgd had en wat er eigenlijk verwacht werd van hun bereidwillige en verlichte medewerking. Al dadelijk werd aan de lijst een vijf en twintigste punt toegevoegd, nl. over de buitenlandse politiek van Frankrijk tussen 1919-1939. Daarna werd tot een hergroepering van de punten besloten, onder drie titels, die elk aan een bijzondere Commissie werden voorgelegd. I. Punten 4, 5, 6, 9, 13, 15, 18, 19 en 25, alle over de Volkenbond en de buitenlandse politiek van de eerste-rang-mogendheden, werden toegewezen aan de leden van een eerste Commissie, onder voorzitterschap van Prof. La Folette (U.S.A.) en met als verslaggever Dr. Grüner, leraar in de Geschiedenis te Bazel (Zwitserland), afgevaardigde van World Brotherhood in ons midden. II. Een tweede Commissie hield zich onledig met de binnen- en buitenlandse politiek van Duitsland. Zij kreeg de punten 2, 10, 11, 12, 16, 21, 22, 23 en 24 toegewezen. Haar voorzitter was een Duitser nl. Dr. Obsberghaus, leraar aan het Gymnasium te Bergneustadt, en haar secretaris verslaggever onze landgenoot, heer Dony, leraar aan het Koninklijk Athenaeum te Aarlen. III. De derde Commissie besprak ‘Bijzondere vraagstukken’, die moeilijk anders konden gerangschikt en betiteld worden: 1, 3, 7, 8, 14, 17 en 20. Voorzitter van deze Commissie was Prof. Anchieri (Italië) en secretaris de heer Cabourdin, leraar in de Geschiedenis aan de Normaalschool voor Onderwijzers te Nancy (Frankrijk). Iedere commissie hield ten minste twee vergaderingen. Met of zonder hun voorzitters werkten de secretarissen soms tot laat in de nacht, ten einde de teksten op te stellen, die door de plenaire vergadering werden goedgekeurd, zonder of, meestal, met niet te verwaarlozen amendementen. Alvorens te verwijzen naar de officiële uitgaven, die door de zorgen van het Europees Bureau en van de Internationale Commissie zullen worden bezorgd, wensen wij hier thans, in het kort, de drie verslagen, of ‘getuigenissen’ samen te vatten, die respectievelijk door de h.h. Bonnet, La Folette en Anchieri, insgelijks in plenaire zittingen, voorgedragen werden. Want toen onze commissies aan het werk gingen moesten zij vanzelfsprekend rekening houden van de gegevens uit die belangrijke documenten. En waarlijk, ze deden dit graag, gezien de hoge bevoegdheid van de zegslieden en de hoge waarde van hun gezegden.
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z. Exc. Georges Bonnet, oud-Eerste Minister en Oud-Minister van Buitenlandse zaken en thans nog lid van de Nationale Vergadering in Frankrijk hield de eerste algemene voordracht, op 16 april 1957Ga naar voetnoot(1). Hij was vroeger de gewaardeerde medewerker van de gekende historicus Gabriel Hanoteaux. In die lang vervlogen dagen won hij graag de getuigenissen in van levende personen, o.m. van menig militair aanvoerder, die in 1914-1918 deze of gene veldslag gewonnen had. Heden is de heer Bonnet in ons midden als een getuige, o.a. voor de verdragen van Locarno, voor de verdere actie van Stresemann en van Briand, voor de conferentie van Lausanne, door de Herstelbetalingen in 1932, voor de bezetting van het Rijngebied door de Duitse troepen, voor bepaalde voetstappen die hij persoonlijk te Washington bij President Roosevelt aanwendde om te bekomen dat de U.S.A. zich zonder verwijl aan de zijde van Groot-Britannië en van Frankrijk zouden scharen (1939) enz. Op 15 april 1938 werd Bonnet minister van Buitenlandse zaken. Onmiddellijk na de Anschluss van Oostenrijk waren er toen voor die post niet veel liefhebbers. Reeds in mei begaf hij zich naar Londen en waarschuwde zijn Engelse collega voor het gevaar van de aanhechting van Tsjechoslowakije door Duitsland en voor de ontbinding van die staat. Hij werd daar echter tamelijk koel ontvangen. Ten eerste omwille van de karige sympatie van de Britten en van hun dominions jegens Tsjechoslowakije en meer nog om wille van hun ‘totale’ onmacht, ten gevolge van hun ‘totale’ ontwapening: gedurende de eerste acht maanden van een gebeurlijk conflict zouden de Engelsen slechts voor twee divisies met ouderwets materiaal en voor honderd vliegtuigen hebben kunnen instaan. Toen wendde Bonnet zich tot Polen, doch daar kreeg hij als antwoord dat het bondgenootschap van Polen met Frankrijk louter defensief was. Ook de houding van de U.S.A. bleek ontwijkend en afwijzend: aan een ‘kruistocht’ tegen Hitler dacht men daar immers allerminst. Uit naam van de U.R.S.S. werd door Litvinov opgemerkt dat de Russen bereid waren in te grijpen, doch dat Frankrijk hiertoe de vrije doortocht der Russische troepen door Polen en door Roemenië van de belanghebbende regeringen moest bekomen. Dit laatste bleek ook onmogelijk, daar Polen en Roemenië de vrees koesterden dat de Russische ‘bevrijders’ zich daar voorgoed zouden nestelen. Frankrijk was dus blijkbaar geïsoleerd. Zonder bondgenoten kon het er niet aan denken Tsjecholowakije tegen een eventuele Duitse aanval te beschermen. Het bezat immers noch moderne luchtmacht, noch artillerie. Zelfs de Tsjechen lieten weten dat hun weerstand zuiver symbolisch kon zijn, vermits de Duitsers zich reeds in Oostenrijk bevonden en de Tsjechische versterkingen aan de Duitse grens derhalve reeds zonder betekenis waren geworden. Roosevelt schreef een ontroerende brief naar Hitler. Vier eerste ministers begaven zich naar München (september 1938). De sedertdien zo fel omstreden conferentie vond plaats, die nog voor elf maanden de wereldvrede zou redden, doch ten prijze van het Sudetengebied. De heer Bonnet zelf ging naar München niet. De heer Léger, een hoog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ambtenaar van het Frans Ministerie van Buitenlandse zaken, vertrok in het gevolg van Eerste Minister Daladier. Hij kreeg onderrichtingen ten einde een vreedzame oplossing na te streven. Hoe kon het ook anders? Het lijkt absoluut zeker en onbetwistbaar, ondanks alle kritiek, dat men ten gevolge van de onderhandelingen tijd gewonnen heeft en dat de Engelsen die tijd gebruikten om hun vliegwezen te versterken. In 1938 toch ware de R.A.F. niet in staat geweest datgene te verdedigen, wat zij in 1940 wèl kon doen en dan met opvallend succes en verstrekkende gevolgen. Van de Engels-Duitse verklaring ten voordele van het behoud van de vrede, die te München werd afgelegd, nadat de heer Daladier reeds vertrokken was, werd Frankrijk pas later op de hoogte gebracht. Met goedkeuring van de Russische gezant te Parijs kon het dan toch, slechts even later, een gelijksoortige verklaring met Duitsland afleggen. Verraad vanwege Groot-Britannië was daar zeker niet mede gemoeid. Evenmin een tekort aan waakzaamheid vanwege de Franse regering. Aan een - opzettelijk? - laattijdig voorstel van Hitler aan Premier Chamberlain lijkt alles gelegen geweest te zijn. Tijdens de winter van 1939 werden vergeefs te Rome voetstappen gedaan. Met Spanje daarentegen werd in April 1939 een overeenkomst gesloten, waarbij dit land en Frankrijk zich wederkerig verplichtten een goede verstandhouding te onderhouden, zowel aan de Pyreneese grens als in hun aanpalende gebieden in Noord-Afrika. Ten gevolge van deze overeenkomst, die door de Spanjaarden zorgvuldig werd nageleefd kregen de Fransen het pyrieterts, zo noodwendig voor hun oorlogsindustrie, en konden zij na 1939 uit Noord-Afrika praktisch al hun troepen zonder nadeel terugtrekken. Zo goed en zo gezond waren, twintig jaar geleden, de betrekkingen van de Franse ‘kolonialisten’ met de inheemse bevolking, zo stevig was hun positie in Algerië, Tunis en Marokko, zo fair was de houding van Caudillo Franco jegens de Fransen, ook in de somberste dagen van 1940! De heer Bonnet wilde ook de betrekkingen met Rusland verbeteren en het Frans-Russisch pakt - dat onder de Volksfrontregering tot stand gekomen was - versterken door het tot de kleine naties uit te breiden. Herhaaldelijk deden zich moeilijkheden voor, o.a. wegens de bescherming die men zou verlenen aan de Baltische republieken, verder om wille van Nederland en Zwitserland die Moskou niet wou beschermen, zogezegd omdat die staten de Sovjetregering te Moskou niet erkend hadden, om wille ten slotte van de zgn. ‘indirecte’ agressie. De 20 juli 1939 verraste Molotov de Britse en Franse ambassadeurs met een verklaring, dat zijn regering geen bezwaren van diplomatieke aard meer had en dat het tijd was om de militaire experten aan het woord te laten. Britse en Franse militaire afgevaardigden begaven zich daarop zonder verwijl naar Moskou en begonnen dadelijk te onderhandelen over gemeenschappelijke operaties die eventueel tegen Duitsland zouden gevoerd worden. Op 14 augustus 1939 vroeg Vorochilov aan de geallieerde militaire experten, of zij konden verzekeren in geval van daadwerkelijke oorlog tegen Duitsland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat aan de Russische troepen de doortocht door Polen zou worden verleend. Frankrijk deed het mogelijke, doch de Polen weigerden daaromtrent de nodige verzekeringen te geven: hun geliefde vaderland zouden zij voor de Russen niet openstellen. Uit eigen naam gaf Frankrijk aan Moskou de gevraagde waarborg, doch Moskou antwoordde, dat Polen een onafhankelijk land was en dat men derhalve met een eenzijdige Franse verklaring van die aard geen vrede nemen kon. Op 23 augustus 1939 werd het Russisch-Duits niet-aanvalspakt gesloten, waarbij geheime bepalingen betreffende de verdeling van Polen. De U.R.S.S. verkoos daarbij de veiligste en de hoogst renderende partij: annexatie, zonder slag noch stoot, van zoveel vierkante kilometer land. Tegen het verdubbelde gevaar nam de Franse minister van Buitenlandse Zaken nieuwe voorzorgen. Het door hem ingeroepen Conseil Supérieur de la Guerre verklaarde, in tegenstelling met 1938, dat alles in orde was. Hoe ongelooflijk dit ook moge blijken, Italië leverde toen voor vijf milliard frank wapens aan Frankrijk. Mussolini zelf deed een laatste poging om een internationale conferentie bijeen te roepen, doch toen hadden de Duitse troepen reeds de Poolse grens overschreden. De heer Bonnet verzocht Hitler zich uit Polen terug te trekken en op het ontwijkend antwoord van deze laatste ondertekende hij, mede met zijn Engelse collega, de oorlogsverklaring aan het IIIe Duitse Rijk. Met de herinnering aan de tragedie van 1914-1918 deed hij in 1939, als minister van Buitenlandse Zaken tot het bittere einde, al wat hij kon om de vrede te redden. Op een vraag van de Zwitserse deelnemer Grüner uit Bazel in dezelfde richting, verklaarde Minister Bonnet onomwonden, dat ‘la volonté de Hitler jut la cause déterminante de la Seconde Guerre mondiale’. Hij herinnerde bovendien aan een antwoord van Ribbentrop aan Ciano, op de bijeenkomst te Salzburg: ‘Wat wil U nu eigenlijk, Ribbentrop?’ - ‘Wir wollen Krieg’.
***
Op 16 april, na de middag kwam de Amerikaanse Dr. Robert La Folette aan het woord, namelijk over de politiek van de U.S.A. en over de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog aldaar. Volgens hem betaalden de mogendheden een hoge prijs om de handtekening van Wilson op het verdrag van Versailles. Zijn eigen land liet Wilson in de steek. Het voorgenomen systeem van gezamenlijke zekerheid stortte ineen. Franklin D. Roosevelt werd in de jaren 1930, door de economische crisis aanvankelijk verhinderd een actieve buitenlandse politiek te voeren. De overgrote meerderheid van het Amerikaanse volk was naar de geest op isolering ingesteld. Een neutraliteitsakte bevestigde reeds in 1937 haar wil tegen de wil van de Bondspresident en van zijn omgeving in. Zij werd in 1939 hernieuwd en merkelijk uitgebreid. Over de schuld aan het uitbreken van de oorlog bestaat er geen twijfel: voor de meeste Amerikanen is de oorlog een gevolg van het optreden van het nationaal-socialisme. De bedreiging van de vrede door Hitler, Mussolini en Japan was toch een feit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1940-1941 nam de spanning in het Verre Oosten toe, vooral tussen Japan en de Verenigde Staten. Dan viel de aanslag op Pearl Harbour. Van toen af steeg in de Unie de idealistische geestdrift voor de oorlog, alhoewel de oppositie tegen de oorlog niet onmiddellijk luwde.
***
Woensdag 17 april sprak Dr. Ettore Anchieri, van de Faculteit van Politieke Wetenschappen aan de Universiteit te Padua. De buitenlandse politiek van Italië tussen de twee Wereldoorlogen in, aldus spreker, is hoofdzakelijk de zaak van één persoon. Daarom is zij betrekkelijk gemakkelijk om te behandelen. In 1919 was Italië ontevreden over de vredesverdragen die Wereldoorlog I besloten. Om wille van de gestrengheid en van het onbegrip van Wilson jegens Italië? Wegens de onbekwaamheid en de laksheid van de Italiaanse gevolmachtigden op de vredesconferentie? Omdat Italië werkelijk op onrechtvaardige wijze bejegend werd? Of, zoals Salvemini het schreef, louter als een ‘malade imaginaire’? Dit alles verandert niet veel aan de zaak. Italië maakte een ‘depressie’ door. Vooral de mistevreden middenstand bracht het fascisme en Mussolini aan het bewind. Inzonderheid na 1925 werd de dictatuur niet weinig bevoordeeld door de passiviteit van het volk, en ook door tal van krachten uit het buitenland. Reeds in 1925 luidde Mussolini een campagne tot herziening van de vredesverdragen in. Welke was zijn ware bedoeling? Een echte herziening van de verdragen of de vorming van een soort gevolg van kleine staten, dat zijn diplomatieke positie zou steunen? Alleszins bleef het bijna uitsluitend bij woordgeschreeuw, doch daardoor verontrustte hij schier onophoudelijk het internationaal leven. De opkomst van Hitler - een echte revisionist die daden wilde - bracht hem tot inkeer. Hij ondertekende het Viermogendhedenpakt te Stresa, ook om de vrije hand te hebben in Abessinië. Hij beleefde inderdaad het avontuur in Ethiopië en behaalde - gelijk hij zich dit inbeeldde en voorstelde, - ‘een zegepraal op vijftig volkeren’. Men moest achteraf evenwel constateren, dat de Abessinische ‘Blitzkrieg’, ofschoon zo kortstondig en zo succesvol, het militair apparaat van Italië zeer zwaar op de proef gesteld en versleten had. De sleet aan dit apparaat werd nog veel groter na de deelneming van de Italianen aan de oorlog in Spanje, zodanig dat vele dingen ontbraken of ondeugdelijk waren als men in 1940 de militaire actie tegen Frankrijk ondernam. Voorzien werd, reeds onmiddellijk na de aanhechting van Abessinië, dat dit land 500.000 soldaten voor de Italiaanse strijdkrachten zou lichten. Doch daarna bekende Mussolini zelf, dat alle in Abessinië geleden verliezen niet vóór drie à vier jaar konden worden hersteld of gecompenseerd. In de Spaanse burgeroorlog behaalde Mussolini een andere zegepraal van ideologische aard, daar hij op die wijze het fascisme in Spanje hielp invoeren. De conferentie te München, in september 1938, was voor hem de uiterste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glimlach van de fortuin. Meer en meer geraakte hij in Hitler's vaarwater: de Anschluss, de antifranse propaganda, die voor Italië en voor Mussolini zelf uitsluitend nadelen bood. De ontbinding van Tsjechoslowakije boezemde hem schrik in; de publieke opinie bleef daartegenover ook niet koud. De bezetting van Albanië noemde hij een compensatie voor de uitbreiding van de Duitse invloedssfeer. Zelfs voor de Duitsers was deze onderneming een verrassing. Ten einde echter het wantrouwig volk ietwat gerust te stellen beproefde hij zijn bondgenootschap met Duitsland tot het behoud van de vrede te doen dienen. Deze onthoudingspolitiek overigens was meer die van Ciano dan wel de zijne. Ciano besefte, dat Italië niet beschikte over de nodige middelen om oorlog te voeren en inderdaad wist hij zijn land in september 1939 buiten het conflict te houden. Ontegenzeglijk was tot mei 1940 dit het beste deel van zijn diplomatieke loopbaan. Doch Mussolini kon het daarbij niet laten en zijn raadslieden, - ook Ciano - veranderden zijn idee niet. Hij had toch immer over oorlog gesproken: hoe zou hij de beste gelegenheid ongebruikt laten gaan? Daarom verklaarde hij reeds in maart 1940, dat hij inderdaad de gunstige gelegenheid zou gebruiken. Ook omdat hij dictator was, had hij een Grote Oorlog nodig; enige duizenden doden op het Franse front in mei 1940, om daarna, zo hoopte hij, aan de zijde van zijn vriend Hitler, aan de groene tafel van het vredescongres te mogen aanzitten, evenals Cavour in 1856 aan de zijde van Napoleon III. Op 10 juni 1940 verklaarde hij inderdaad de oorlog aan Frankrijk. Doch de rest van dit nieuw avontuur ontsnapte aan zijn beschikking en verliep heel anders dan hij aanvankelijk had voorzien. Op een vraag van de heer Dony, leraar aan het Athenaeum te Aarlen, antwoordt Prof. Anchieri, dat de Italianen met circa 10.000 manschappen uit het landleger aan de Spaanse burgeroorlog hebben deelgenomen. Eerst waren dit practisch uitsluitend vrijwilligers; daarna ook regelmatig samengestelde eenheden. Voor het overige is de zaak zo ingewikkeld, dat het moeilijk is daarin een juiste lijn te trekken. Op verzoek van Voorzitter Puttemans, verklaart Prof. Anchieri, dat koning Victor Emmanuel III zeer in 't algemeen met Mussolini akkoord ging. Alleszins deed de koning niets tegen de dictator. Hij wist immers dat er spraak van geweest was, ook met von Ribbentrop, hem te onttronen en zodoende was hem de uiterste omzichtigheid geboden. Eerst na het tot stand komen van het bondgenootschap met Duitsland kent men enige geschillen van hem met Mussolini. Kroonprins Umberto werd systematisch ter zijde gehouden, en had geen deel aan de politiek van het vorstenhuis. Bij de aanvang van zijn regering had hij dus nog geen politieke ervaring.
***
Men kan de jaren 1919-1939 vrij gemakkelijk indelen in twee perioden, elk van circa tien jaar. Tot ongeveer 1932 zijn Frankrijk en Italië de leidende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogendheden op het Europees vasteland; vaak tegen elkaar in een gevaarlijke verhouding opgesteld, staan zij ieder aan het hoofd van een groep tweede-rang-staten, in Oost en West. Langzamerhand wordt de Eerste Wereldoorlog gelikwideerd. Steriele en soms belachelijke onderhandelingen slepen aan, om het tweevoudig probleem van de Ontwapening en van de Herstelbetalingen. Ofschoon van meet af aan door de Verenigde Staten in de steek gelaten, haalt de Volkenbond menige slag thuis, ook op politiek gebied. Briand, Stresemann, Billings Kellogg spannen zich in, na Wilson, tot het welgelukken van stoutmoedige verwezenlijkingen, de blik naar de toekomst gericht. Doch slechts even na 1932 komen Hitler en Roosevelt respectievelijk aan de macht. Evenals in 1902 verandert heel de wereld dan zeer opvallend van koers. Na 1932 wordt Wereldoorlog II onder de wisselvalligheden van een hernieuwde Faustpolitik van Duitsland en van Duitsland's bondgenoten in versneld tempo voorbereid. Reeds in 1931 was Japan overgegaan tot een aanval op China. In 1935 begon de tweede oorlog van Italië tegen Abessinië en werd ook de eerste volksstemming in het Saargebied gehouden. In 1936 ving de Spaanse burgeroorlog aan en werd ook het Rijngebied geremilitariseerd. In maart 1938 vond de Anschluss van Oostenrijk plaats en in september 1938 de annexatie van het Sudetengebied bij Duitsland. In april 1939 werden Tsjechoslowakije en Albanië gelikwideerd. In augustus-september van ditzelfde, uiterst noodlottig jaar, keerde Danzig aan Duitsland terug, vielen de Duitsers Polen binnen en werd door Frankrijk en Groot-Britannië de oorlog aan het Derde Duitse Rijk verklaard. De periode 1919-39 laat zich evenwel veel beter en juister instuderen van Berlijn en Tokio uit, van Washington en Moskou uit dan van Rome, Parijs of Londen uit. Zij wordt hoofdzakelijk in beslag genomen door vier mogendheden, namelijk Duitsland, Japan, de U.R.S.S. en de U.S.A., die met elkaar wedijveren om de primauteit en hegemonie, niet louter in Europa, zoals meestal voorheen, doch over heel het wereldrond. Ten gevolge van Wereldoorlog II werden Duitsland en Japan, weliswaar momenteel uitgeschakeld, doch er blijven nog immer twee gevaarlijke mededingers over, die tot nu toe niet op een vergelijk aansturen. De tegenstelling communisme-anticommunisme bestaat bovendien nog immer en wellicht nog in scherpere mate dan voorheen. |
|