Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 507]
| |
Jan VercammenMen heeft mij vergeten te kammen
vóór men mij begroef.
Daarom ben ik zo droef.
| |
René VerbeeckIk droom nog van De dwaze Bruid
en van de minnaars uit de tijd van Vormen;
ik laat de najaarswormen stormen
en rek mij lekker uit.
| |
André DemedtsOnder deze Jasmijnen ligt Demedts.
Hij deed aan kritiek en romanschrijverij
en hij schreef ook een vers somtemets,
maar dat heeft geen belang, denkt hij.
| |
BoontjeMijn graf is een wildernis,
Ik zou godganse dagen kunnen vloeken
Omdat het hier nog zwarter is
dan in mijn boeken.
| |
Hugo ClausRillend en zonder kleren
Lig ik in mijn graftombe neer.
Ach, kon ik maar wederkeren
naar de Hondsdagen van weleer.
| |
[pagina 508]
| |
K. JonckheereIk word het hier nooit gewoon.
Steeds op Hondenwacht
in de pikzwarte nacht,
is dat mijn loon?
| |
A. BontridderSidder, Bontridder,
het is hier koud.
Men leeft op droog water
en droog hout.
| |
Jan WalravensAl kunnen de experimentelen
mij niet meer schelen,
ik verdrijf hier mijn zorgen
met De eerste Morgen.
| |
Luc van BrabantHij leefde van foto's t'ontwikkelen;
die maakte hij op het strand;
nu ligt hij met zijn pikkelen
in het zand.
| |
Robert RoemansMet zekerheid weten wij thans
dat hij stierf op de zestiende maart.
Hij had een streelzachte baard,
nog mooier dan Baekelmans.
| |
Luc IndestegeDat wil lukken,
hier in de regen
ligt Indestege
tussen zijn wiegedrukken.
| |
Raymond BrulezDe duivel riep: brulez,
wat zeggen wil: blijf branden.
Brulez wrijft in zijn handen
en denkt: het valt nog mee.
| |
[pagina 509]
| |
Adolf HerckenrathIs het maar dat?
'k heb vroeger meer ruimte gehad.
| |
Valeer Van KerckhovenValeer, Valeer,
gij zijt niet meer
gelijk weleer,
gij ligt bevrozen
tussen de Weerlozen.
| |
J. de BelderOok ik ben overleden,
maar alles is geen schade,
nu schrijf ik de ballade
der Zekerheden.
| |
Meester Louis De MeesterHij was nooit ziek
en stierf op zijn fiets.
Nu maakt hij uit Niets
dodecaphonische muziek.
| |
Félix De BoeckDe dood kwam als een dief
voor deze boer en schilder,
zijn haarbos wordt steeds wilder,
maar zuiver non-figuratief.
| |
Marcel Coole'k Hervond hier alle hoop,
want 't leven is goedkoop,
en 'k lig hier goed en wel
tussen de minnaars van Teruel.
| |
Jos. de HaesHier slaapt de gedaante van de Haes.
Slechts een gedicht of zes, zeven,
heeft hij in zijn leven geschreven.
Maar hij at graag kaas.
P.G. Buckinx.
| |
[pagina 510]
| |
SnippersPoe schreef een gedicht over de indruk die het woord ‘nevermore’ op hem maakte terwijl Simenon zijn romans schrijft door de associaties die zekere namen, die hij in het telefoonboek vindt, bij hem opwekken. Alain-Fournier is zijn ‘Colombe Blanchet’ beginnen te schrijven omdat de pastoor van La Chapelle iedere zondag, na het sermoen, van op de predikstoel vroeg om te bidden voor de overledenen o.w. de gezusters Marie, Blanche en Colombe Blanchet wier namen tot het gemoed van deze zuiverheidsfanaticus (ik bedoel Fournier, niet de pastoor) spraken. Er is niet veel nodig om de motor der scheppende verbeelding bij de kunstenaar op gang te brengen. Over liefde en huwelijk blijven de meningen verdeeld. Uit de romans over enthousiaste minnaars: ‘Zij hebben elkaar de hele nacht liefgehad’ - ‘Zij leefden samen lang en gelukkig’ - ‘Ik zal u volgen tot aan het einde van de wereld’ - ‘Het huwelijk is de enige band die door de tijd sterker wordt.’ (André Maurois) Waartegen men de opinie van enkele grote, nuchtere geesten kan stellen: ‘Er bestaan goede huwelijken, doch er bestaan geen verrukkelijke huwelijken’ (La Rochefoucauld) - ‘Gelooft ge dat Petrarca sonnetten zou geschreven hebben indien hij met Laura gehuwd was geweest?’ (Byron) - ‘Het is gemakkelijker voor een vrouw die men liefheeft te sterven dan met haar te leven.’ (Id.) Benda verklaart aan zijn nicht, de romanschrijfster en toneelspeelster Simone die deze verklaring weergeeft in ‘Sous de nouveaux Soleils’ (Gallimar 1957) dat hij niets meer wilde weten van een vrouw met wie hij reeds zeven of acht maanden samenleefde omdat zij hem op een avond, bij maneschijn, gevraagd had zijn hand vast te houden terwijl zij naar het uitspansel keek. Men is anti-romantisch of men is het niet. Als enkele mensen een oproep tot de wereld richten luistert men beter dan wanneer een enkeling zulks doet. Het artikel van een alleenloper gaat onopgemerkt voorbij maar de nonsens van een programmaverklaring vermag de aandacht te wekken. ‘L'opinion a toujours raison surtout si elle est bien connue.’ (L.F. Céline) Meermaals hebben we er reeds over horen klagen dat de Fransen zo weinig bescheidenheid aan de dag leggen als het over hun persoonlijk of over andermans intiem leven gaat. Ter overweging signaleer ik hier de karakterisering van het salon van Mme. Bulteau zoals die door Simone in ‘Sous de nouveaux Soleils’ wordt gegeven: ‘Amateur d'âmes elle attirait volontiers en semaine dans un petit salon calfeutré des amis de tout sexe et de tout âge dont la vie intime piquait sa curiosité. Dans ce réduit, les aveux devenaient une obligation. Le familier qui ne se soumettait à ce rite qu'avec restriction et parcimonie, et ne régalait son hôtesse que d'une confession abrégée, le dimanche suivant ne voyait se poser sur lui que des regards méprisants.’ Een geneesheer zegt mij op eerder pejoratieve toon dat de meeste schrijvers en kunstenaars eigenlijk zieken zijn en wel vooral zenuwzieken, lijders aan paranoïz, aan schizofrenie en andere ziektetoestanden waarvan ik de namen al dikwijls heb gehoord doch waarvan ik de betekenis telkens opnieuw in de een of andere encyclopedie moet gaan opzoeken. Hij verwijst naar Dostoïevski die aan vallende ziekte leed, naar de nervositeit van Gide, naar Schubert, Schuman, Chopin, Nietzsche en Van Gogh die de waanzin nabij zijn geweest ofwel er het slachtoffer van zijn geworden. Maar evenals een kronische ziekte dikwijls een voorwaarde is om oud te worden, is deze ziekelijkheid het substraat geweest voor de geestelijke grootheid van deze kunstenaars. We denken aan de woorden van Seneca: Hoevelen werden niet van de dood gered omdat zij in doodsangst hebben geleefd? En als het in zekere zin zwakke mensen zijn geweest, mogen we toch niet vergeten dat zij uit deze zwakheid hun kracht hebben geput. In ‘Le Monument’, een roman van Elsa Triolet, waarin de gebeurtenissen zich in een volksdemocratie in Oost-Europa afspelen, lezen we volgende parabel die naar 't schijnt uit Rusland afkomstig is. Er waren eens enkele mannen die een koffertje hadden gevonden en die graag hadden geweten wat het inhield. Ze probeerden het slot, ieder met hun sleutel, open te maken maar het lukte hen niet. Ze lieten nog enkele sleutels bijmaken maar het was nog steeds niet mogelijk het kistje te | |
[pagina 511]
| |
openen. Toen kwam daar een boerenjongen voorbij en die vroeg of hij geen handje mocht toesteken. Met één ruk kon die jongen het deksel oplichten: het koffertje was niet gesloten. Elsa Triolet schenkt deze zin aan de parabel: met de sleutels der programma's, der ‘ismen’ en der wereldbeschouwingen proberen we kunst te maken terwijl enkel de intuïtie, de waarachtige inspiratie en het spontane talent ons vermogen te verrassen en te boeien. Dit werd reeds dikwijls gezegd en iedereen is ermee akkoord, maar het is toch zo moeilijk om het toe te passen. Walschap heeft gezegd dat hij geen romans meer zal schrijven en Mauriac zegt dat hij in slaap is gevallen bij de jongste Goncourt. Evenals vroeger constateren we nu de parallele geestelijke ontwikkeling van deze beide auteurs. Ook mijn belangstellingssfeer werd met de jaren gewijzigd. Als jonge knaap heb ik b.v. menige wielerkoers bijgewoond en ik stond meermaals aan de eindmeet om mijn favori's toe te juichen. De enige sportgebeurtenis die mij thans nog interesseert is de Ronde van Frankrijk omdat de verslagen die ik erover lees erg bevorderlijk zijn voor mijn onvolprezen siësta. Ik lees daar o.a. over ‘een beroerende rit’ en over een renner die men ‘een dergelijk verwijt niet op de schouders kan werpen.’ Anquetil, zegt men, zal de ronde niet winnen ‘omdat hij reeds te diep in de vergaarbak van zijn krachten heeft geput.’ Er zijn ook enkele renners die niet meer in Parijs zullen geraken ‘omdat hun bobijntje ten einde is’. Het mijne ook. F.C. | |
HonfleurBij Notre Dame de Grâce in Honfleur - Een visserskerkje voor devoot gebruik - Ontmoette ik bij 't uitgaan in de deur Een heer, een vreemdeling in dat beluik; Hij deed on-rooms en, wat ik meer betreur, Hij had die typisch watergeuse geur Die 'k hier en daar nog soms in Holland speur; Wat zocht zo'n heer daar in die vissersfuik - In Notre Dame de Grâce - in Honfleur? J.S. | |
De zoeloevrouwDe Zoeloevrouw, die hard voor haar twee kinderen moet werken, heeft mij vanmorgen de mislukte zonsopgang verteld. Zij stond, nog vóór de zon, op het veld en plukte er aardolienoten. Iedereen kent de langzame haal van de plukkende Zoeloevrouwhand. Iedereen kent haar gitzwarte haren. En de zon was plots opgestaan. De vrouw had haar hand even boven de ogen geplaatst om de zon beter te zien rijzen. Maar toen de zon bemerkte - zo vertelde de Zoeloevrouw mij - dat ze vanuit de velden werd bespied, toen plooide ze eensklaps een zwarte waaier voor 't gelaat en de dag werd weer nacht. En de vrouw, die licht nodig had om te werken, keerde naar huis terug. Daar het donker was zag zij haar kinderen niet, zag zij niemand. Ze lei zich te bed, maar kon de slaap niet vinden. Want ze dacht aan de aardnoten die op de gezamenlijke akker, nutteloos hingen. Zij dacht aan het pluimvee in de bergen, dat je streelt als je handen ruw van werken zijn. Zij dacht aan haar kinderen, die ze niet zag, die ze niet hoorde. Maar een tijd nadien hoorde ze hen wel. Ze zochten hun moeder en daar deze wist hoe donker het was, begreep ze hoe moeilijk het voor de kinderen zou zijn haar te vinden. Eigenlijk was ze gelukkig dat zij de eerste was die wist dat de zon zich voor haar had verborgen. En nadat ze haar kinderen bij zich had geroepen en hen had verteld wat ze had gezien, verzocht ze hen haar tot mij te leiden. ‘Wat ik nu niet begrijp, is dat mijn kinderen hebben geweend. Ik heb ze nochtans beloofd dat de zon weer zou komen. Maar ik hoorde dat ze enkel wat harder hebben geweend. Zeg mij, meneer, begrijpt u er iets van?’ - - Ik zei van niet. Ik zei dat ik hoopte dat de zon spoedig zou zijn genezen. Dat het licht spoedig zou zijn teruggekeerd. Want ik heb niet de moed gehad haar te vertellen dat ze blind geworden was. B.d.S. | |
De spinnekopDe boodschapper van de bloemenzaak op de hoek van de Ruysdaelstraat komt met de fiets door de Herfstlaan gereden. Hij moet | |
[pagina 512]
| |
klaarblijkelijk in de buurt een zwaar bloemstuk bestellen want hij volgt met aandacht de huisnummers. Voor nummer tien houdt hij stil, zet met één hand zijn fiets tegen het hekken, stapt door het voortuintje en geeft de bloemen af aan de meid, die in hagelwitte voorschoot komt opendoen. Voor de Spinnekop is dit een ontstellende gebeurtenis. De Spinnekop - die naam kreeg ze van de jongens uit de buurt - is een oude weduwe, die rechtover nummer tien woont. Haar man was een eerbaar staatsambtenaar en zijzelf geniet nu van een eerbaar staatspensioen. Haar dochter is sedert ettelijke jaren huwbaar en heeft, om haar karakter niet volledig te laten verzuren, een lichte betrekking bij een notaris aanvaard. Was daar niet de huwbaarheid van haar dochter, dan zou de Spinnekop van een onbekommerde levensavond genieten, behalve dan de onrust en de hartkloppingen, die haar onverzadigbare nieuwsgierigheid haar berokkent. Hoe is het mogelijk dat er in nummer tien een bloemstuk wordt besteld, zonder dat de Spinnekop daarvan de reden weet? Dag aan dag zit zij als een loerende spin achter het raam en kijkt boven haar bril en onder het gordijn naar de gewone gebeurtenissen in de straat, waarvan zij zin en reden weet en waaruit zij onschatbare nieuwe gegevens kan afleiden. Daareven heeft de bakker in nummer acht twee broden besteld. Dus is Madame Goris morgen op dit uur niet thuis. Natuurlijk, het is morgen woensdag en dan gaat zij naar haar Missienaaikransje. Tevreden over haar logische deductie, verschuift de Spinnekop het tinnen vaasje op de vensterbank een weinig naar links. Maar plots zet zij het met een ruk weer uiterst rechts, want daar komt die boodschapper van de bloemenzaak op de hoek van de Ruysdaelstraat. Zou er bij de Vermeulens iemand jarig zijn? Neen, want zij weet beslist dat er tweemaal in het jaar, telkens in november, chrysanten voor het raam staan, eerst voor mijnheer, later voor mevrouw. En de dochter is pas voor drie maanden getrouwd. Bij de herinnering aan dit huwelijk en aan haar eigen huwbare dochter krijgt het tinnen vaasje een ruk naar links. Voor een geboorte is het dus ook nog te vroeg bij de Vermeulens, tenzij.... De veronderstelling is zo gewaagd en zo opwindend, dat de Spinnekop haar bril van de neus schuift en zenuwachtig de glazen begint te poetsen. Neen, aan de deugd van Lucie Vermeulen valt voorshands niet te twijfelen, want toen zij vorige week op bezoek kwam, droeg zij nog het elegante, passende kleed, waarop haar eigen dochter zo jaloers was. Zilveren huwelijksjubileum? Heeft vorig jaar plaats gehad. Alle mogelijkheden geraakten hopeloos uitgeput, het tinnen vaasje verhuisde besluiteloos naar het midden van de vensterbank. De Spinnekop had zelfs geen oog voor de schoolkinderen, die in groepjes voorbijkwamen en van wie zij anders zo graag de financiële toestand der ouders aflas. Om de onrust van haar hart te paaien wou zij juist de voorlopige veronderstelling aanvaarden, dat het bloemstuk een blijk van dankbaarheid was voor een bewezen dienst, toen de pasteibakker uit de straat in eigen persoon met twee taartblikken bij de Vermeulens aanbelde. Er was dus beslist een feest en zij wist het niet. Het tinnen vaasje viel van de vensterbank, de Spinnekop stond in twee gebogen te loeren onder het gordijn om een glimp van de waarheid te achterhalen zodra de deur zou worden opengedaan. Haar hart bonsde geweldig van de spanning.... Toen de huwbare dochter een uur later thuiskwam vond zij haar moeder als een zielig hoopje op de vloer ineengezakt. Haar hart klopte niet meer. Radeloos liep de dochter naar de overzijde van de straat en belde bij de Vermeulens aan om hulp. Daar vierde men juist de bevordering van de heer Vermeulen tot directeur van de bank, waar hij sedert vele jaren werkzaam was. K.V.
Teksten van P.G. Buckinx, Frans Claessens, Bob de Smet, Jac. Schreurs m.s.c. en K. Vertommen. |
|