Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

De laatste ronde

Liber amicorum

De dichter

‘Ik heb niets dan de koude der muren en een schaduw die kruipt uit het licht’
Am. Suenaert
 
De koude tast naar mij uit de muren,
 
schaduw een kever kruipt uit het licht
 
zo tergend traag dat het lang kan duren
 
maar hij nadert en raakt mijn gezicht.
 
 
 
Behoort mij hier een kamer op aarde
 
waar ik woon waar ik vecht en bid,
 
tussen de vier wanden in mijn zwaarte
 
op een zwart stoelstaketsel zit,
 
 
 
waar ik de leegte waar ik de koude
 
waar ik het licht voel en beveel
 
waar ik aandachtig het spel met oude
 
schaduwen en verschijningen speel;
 
 
 
koude luistert niet, koude is gerezen
 
duisternis ligt het licht in de nek,
 
schaduwen wilder dan de Chinese
 
wandelen door mij door het vertrek.
 
 
 
Kamer mijn lichaam schaduw gedachte
 
koude mijn bloed en ik woon er in,
 
dan welt de warmte de wolkenzachte
 
golving van 't vers. Ik schrijf het begin.
 
 
 
H.v.H.
[pagina 191]
[p. 191]

Who's who in Finnegans Wake?

Ik weet het, voor enkele Engelse en vooral Amerikaanse critici is James Joyce de grote schrijver van deze eeuw. Het is inderdaad een feit dat geen enkel ander auteur in deze eeuw meer graan geleverd heeft voor hun molen en dàt is het wat ze van een auteur ten slotte toch maar verlangen: graan, opdat ze zelf zouden kunnen malen en malen en malen. Joyce zelf heeft voor zijn werk trouwens een onvoorwaardelijke toewijding gevraagd: wie mijn werk wil begrijpen, zo beweerde hij ongeveer, moet bereid zijn er zijn heel leven aan op te offeren. En dan valt het nog te betwijfelen of men met één leven toekomt! Hierbij denk ik dan natuurlijk meer bepaald aan Finnegans Wake. Ik weet niet of iemand ooit in geweten zal kunnen zeggen dat hij Finnegans Wake ‘gelezen’ heeft. Het is een onleesbaar werk, een monumentaal monster van een boek dat men alleen kan bewerken en doorwerken zonder ooit te hopen het te kunnen verteren. Dat blijkt ééns te meer uit A Census of Finnegans Wake (London, Faber & Faber). Met liefdevolle overgave heeft een Amerikaanse dame, Mrs. Adaline Glasheen, gedurende een vijftal jaren gewerkt aan het opmaken van deze lijst van al de persoonsnamen die in Finnegans Wake voorkomen, met hun identificatie en varianten. Welnu, ook zij moet weer toegeven dat haar lijst ver van volledig is en dat tal van raadsels, in de vorm van allusies, woordspelingen enz., onopgelost gebleven zijn, hoewel ze heeft mogen rekenen op de hulp van verschillende eminente Joyce-specialisten. En als men dan even bedenkt dat deze Finnegans Wake het werk is van één man, dan gaat de geest toch enigszins aan 't wankelen. Want zelfs als men aanneemt dat het boek gewild-duister is, dan blijft toch nog het onthutsende feit dat de auteur het zo duister heeft kunnen maken, zonder dat het zinloos werd. Als het zo hermetisch is, dan komt het eerder omdat het zo volgepropt is met betekenis. Ik moet het herhalen, steeds weer sta ik verstomd bij contact met dit boek. Maar met die verstomming rijzen ook steeds weer twijfels. De eerste prozawerken van Joyce, als Dubliners, A Portrait of the Artist as a Young Man, Ulysses ook, zijn thans algemeen erkende literaire meesterwerken. Daar is de hoofdreactie van alle onbevooroordeelde lezers bewondering. (Cf. de zeer evenwichtige korte inleiding tot Joyce en zijn werk, van J.I.M. Stewart, London, Longmans, Writers and their Work, Nr. 91). Maar bij Finnegans Wake geraak ik nooit verder dan mijn verwondering en daarom vraag ik me af: is het literatuur, is het kunst? Want wie zal de verwondering bij de esthetische kategorieën durven klasseren? En me dunkt dat, hoe meer Joyce-exegese ik lees, hoe meer ik aan de literaire waarde van Finnegans Wake begin te twijfelen. Het lijkt me allemaal veel te zelfbewust-cerebraal, spel-met-woorden om het spel zelf, om echt waardevol te kunnen zijn.

M.E.

Diavolini

(Opgedragen aan Hoffman von Fallersleben, die op een reis in Italië ook ‘duiveltjes’ schreef - maar beter)

Firenze
I.
 
Ik ween omdat ik hier niet wonen mag.
 
Mijn stad ligt in het noorden, zonder zon.
 
Eén troost slechts is er voor mijn ouwe dag:
 
Dat zelfs een Dante hier niet blijven kon.
II.
 
Weet gij waarom men Dante deze stad
 
van bloemen en van zon verlaten deed?
 
Een dichter wordt men slechts door pijn en
 
leed!
 
(Ik weet het, want ik heb het voorgehad.)
III.
 
Dante,
 
ginder aan de brug
 
ging U Beatrice voorbij.
 
Ach!
 
Zoveel eeuwen later zag
 
een signora mij
 
daar
 
met haar rug.
[pagina 192]
[p. 192]
IV.
 
Een zondagavond aan de Arnostroom,
 
het licht weerspiegelt in het water,
 
de meisjes wandlen; ik, vermomd als sater...
 
Ach nee, ach nee, 't is maar een droom!
V.
 
(op de vele Engelse toeristen in Firenze)
 
Waarom, mijn God, schiept Gij de vrouwen
 
van Albion zo scheel, zo schots en scheef?
 
Waarom laat Gij, de korte tijd dat ik nog
 
leef,
 
mij niet alleen Signora's hier aanschouwen?
 
G.D.

Weekend Dietsche Warande

Ons weekend vindt dit jaar plaats op 17 en 18 mei te Overijse. Belangstellenden gelieven deze datum vrij te houden. Nadere inlichtingen in ons volgend nummer.

Liedjes gevraagd

In ‘Juke Box’ (februari 1958) schrijft Henk De Bruin een aantekening die aandacht verdient. Wij vrezen echter dat weinigen onder degenen die ze aanbelangt ze onder ogen zullen krijgen. In zo ver ons bekend lezen onze dichters dat maandblad immers niet en wie die het kent zou durven beweren dat zij helemaal ongelijk hebben, tenzij zij benieuwd zouden zijn naar de foto's van zangers en zangeressen, muzikanten en filmvedetten, die dikwijls zeer dwaas moeten doen om aantrekkelijk te lijken.

De Bruin beklaagt er zich over dat er zo weinig goede Nederlandse liederteksten voorhanden zijn. Bedoeld wordt natuurlijk teksten voor kabaret- en levensliedjes. ‘Hier in Vlaanderen beschouwen de ware dichters ons genre nog steeds als minderwaardig en ze leggen er niet de minste interesse voor aan de dag.’ In Frankrijk schijnt dat anders te gaan. Daar achtten Cocteau, Achard en Prévert, het niet beneden hun waardigheid teksten voor sommige liedjeszangers te leveren. De Bruin vraagt zich af of bij ons ‘een Hugo Claus, een Johan Daisne of een Herreman’ hetzelfde zouden willen doen.

In hun plaats antwoorden kan ik niet. Maar ik veronderstel dat zij of anderen (tussen haakjes Bert Decorte, Marcel Coole en ook Albe hebben het wel gedaan) er misschien toch toe zouden komen, mochten zij weten dat ernaar gevraagd wordt en er iets van gemaakt zal worden dat door beschaafde mensen kan beluisterd worden.

In ieder geval zou ik onze dichters, en in de eerste plaats dan de jongeren, aanraden eens een kans te wagen. Het zou hun iets leren en als zij het met goede smaak willen doen een verrijking betekenen op een terrein waar onze letterkunde inderdaad in gebreke blijft.

Als het niet wordt beproefd, hebben wij geen recht tot klagen over de onzin die door onze zangers gezongen wordt. Hier is een gelegenheid tot het scheppen van een poëzie die volkskunst zou zijn, nu eens echt voor het volk, en niet alleen voor een groepje gelijkgezinden.

A.D.

 

Teksten van: H. van Herreweghen, M. Engelborghs, G. Durnez, A. Demedts.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hubert van Herreweghen

  • Maurits Engelborghs

  • Gaston Durnez

  • André Demedts

  • over Amedé Suenaert