Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 433]
| |
Taalkundige kroniek
| |
[pagina 434]
| |
qu (que); één teken voor twee klanken in Eng. u (fuel), o (note), Duits z (Zeit). In het Frans kan men de ‘heldere’ e geschreven vinden als é, ée, és, ées, er, ez, et, es, ai... Het is natuurlijk mogelijk al onze talen te spellen niet op de gewone, conventionele manier, maar op artificiële wijze, volkomen in overeenstemming met het hierboven geformuleerde grondprincipe: dat noemt men de fonetische spelling. Hoe komt het dat de tegenwoordige spelling van onze talen afwijkt van de fonetische spelling? We zullen een drietal oorzaken in ogenschouw nemen. 1. Het is bekend dat een taal gedurig verandert, ook wat de klanken betreft. Het verstaan van het Middelnederlands van circa zes eeuwen geleden vergt enige inspanning, - soms zelfs heel wat! - en het Nederfrankisch van onze voorvaderen die ongeveer tien eeuwen geleden leefden, begrijpen we haast niet meer. De spelling van een taal nu vertoont, om allerlei redenen, neiging tot vastheid; ze past zich soms niet, soms traag en als met tegenzin aan bij de immer evoluerende gesproken taal. Zo groeien de spreektaal en de schrifttaal langzamerhand uit elkaar en komt men vaak tot gevallen waarin de klankrepresentatieve waarde van de letter(combinatie)s twijfelachtig wordt. In bepaalde gevallen vertoont de schrijftaal een achterstand van vele eeuwen, b.v. in het Frans en het Engels, waar de gesproken en geschreven taal elkaar lang niet volledig meer dekken. Terecht kan men beweren dat de kinderen op school tegelijkertijd twee verschillende Engelse talen leren: de moderne gesproken taal en het Engels van circa vijf eeuwen geleden, weerspiegeld in de geschreven taal. En is het overdreven te beweren dat een woord als enough eigenlijk geen klankschrift meer is, maar eenvoudig een begripsprentje of ideogram? 2. De meeste Westerse talen gebruiken een gemeenschappelijk alfabet, het Latijnse, dat met zijn 26 vaste lettertekens voor al deze talen niet even geschikt is. Soms zijn bepaalde tekens overbodig, soms ontbreken de noodzakelijke letters om betekenisdragende klankverschillen weer te geven. Elke taal heeft verschillende behoeften en zou dus eigenlijk een verschillend alfabet moeten hebben. Nu dit niet het geval is, wordt met de bestaande tekens een klankwaarde verbonden die afhankelijk is van de eigen noodwendigheden van elke taal: men denke b.v. aan de waarde van th in het Engels, oe in het Nederlands, z in het Duits. 3. Dit verschil in klankwaarde van bepaalde letters en lettercombinaties werkt erg storend, als woorden uit een andere taal worden overgenomen. Daar het Nederlands heel wat woorden heeft ontleend aan het Frans en het Latijn en nog altijd druk ontleent o.a. aan het Engels, talen die aan sommige lettertekens een andere klankwaarde toekennen dan het Nederlands, brengt de spelling van die woorden heel wat moeilijkheden mee. Men aarzelt gedurig tussen twee even verdedigbare principes: behoud van de oorspronkelijke vreemde spelling en aanpassing aan eigen Ned. spellinggewoonten, welke aarzeling meestal tot een compromis leidt. | |
[pagina 435]
| |
De spelling van de talen waarvan de geschreven vorm aanzienlijk afwijkt van het grondprincipe der fonetische transcriptie, noemt men ‘moeilijk’. De ondervinding leert dat zulke talen hun moeilijke spelling zonder veel hinder lang kunnen handhaven en dat ze, niettegenstaande die spelling, wereldtalen kunnen worden. Nochtans zijn de meeste taalkundigen het erover eens dat het aanpassen van de spelling, zodra de geschreven en de gesproken taal aanzienlijk afwijken van elkaar, voordelig is in velerlei opzichten. Hiertegenover staan echter steeds zeer grote praktische nadelen: Elke spellingwijziging brengt financiële schade mee voor bepaalde groepen van mensen. De hele levende generatie moet zich de moeite getroosten het vroeger geleerde te vergeten en naar het nieuwe over te schakelen. Daarenboven is telkens een periode van onzekerheid onvermijdelijk, waartegen de meeste taalgebruikers bezwaren hebben. Een spellingwijziging kan uiteraard nooit definitief zijn. Vooreerst omdat de gesproken taal zich in de toekomst even goed - al is het misschien minder snel - zal wijzigen als in het verleden. En dan ook omdat ze wel rekening moet houden met een lange schrijftaaltraditie. Elke aanpassing van de spelling is een compromis tussen de wens om zo fonetisch mogelijk te spellen en het verlangen om de traditie zoveel mogelijk te eerbiedigen. Siegenbeek, De Vries en Te Winkel, Kollewijn, Marchant, 1946-54: vijf spellingen, vijf compromissen! Een van de eigenschappen van een compromis is dat het niemand bevrediging schenkt. Voor de conservatieven, die taal en spelling wel eens verwarren, is elke spellingwijziging een aanslag op een eerbiedwaardig cultuurgoed. De progressisten betreuren dat men halverwege is blijven steken op de weg van de ‘gezondmaking’ en hadden liefst alle oude overbodige rommel in één fikse zwaai overboord gegooidGa naar voetnoot(1). Beide partijen beweren de taal te spreken van het gezond verstand; beide noemen hun standpunt ‘wetenschappelijk’. M.i. is het alleen een kwestie van houding, van manier om het probleem te bekijken. Het standpunt van de lezer is uiteraard erg verschillend van dat van de schrijver. Voor de lezer heeft alleen de directe herkenbaarheid, de verstaanbaarheid van het geschreven woordbeeld als geheel belang. Het oog ziet het hele beeld of prentje en brengt het in verband met een betekenis zonder zich af te vragen of het in pictografisch of in klankschrift is gesteld. Op dit principe berust trouwens de nu ingeburgerde globale leesmethode. Voor de schrijver echter heeft het klankschrift en meer bepaald het letterschrift het onschatbare voordeel door middel van een zeer beperkt aantal tekens de vele duizenden klankcombinaties vrij getrouw weer te geven. Hoe vaster en regelmatiger het verband is tussen klank en letter, hoe gemakkelijker de spelling voor de schrijver! | |
[pagina 436]
| |
Nu komen er gevallen voor waarin de belangen van de lezer en de schrijver met elkaar in strijd zijn. De differentiëring tussen allé, allée, aller, allez bevordert de verstaanbaarheid van het geschreven Frans, maar vormt een moeilijkheid voor wie Frans schrijft. Hetzelfde geldt voor Ned. laat, laad, laadt. De verschillende spelling van dergelijke homoniemen is historisch volkomen verantwoord: ze is normaal gegroeid en vormt dus geen probleem voor de conservatieven, wel echter voor de progressisten, die hier een afwijking van de fonetische spelling, van het fundamenteel principe van het klankschrift constateren.
Aan de moeilijkheden die vastzitten aan gevallen als laat, laad, laadt heeft Dr. I. Van der Velde onlangs een lijvig boek gewijd: De Tragedie der WerkwoordsvormenGa naar voetnoot(1). Hij betreurt dat, niettegenstaande de vele uren die in het lager onderwijs aan het aanleren en inoefenen van de werkwoordsvormen ten koste worden gelegd, de meeste Nederlanders hun werkwoorden niet zonder fouten kunnen spellen. In een eerste, historisch deel van zijn werk (120 blz.) gaat de auteur na hoe het Nederlands aan de moeilijke spelling van zijn werkwoordsvormen is gekomen. In het tweede deel, het uitvoerigste (230 blz.) brengt hij verslag uit over het uitgebreid onderzoek dat hij heeft ingesteld bij 1500 leerlingen uit de verschillende leerjaren van het lager onderwijs en waarvan de uitslag de titel van zijn boek moet rechtvaardigen. In deel III (80 blz.) zoekt hij naar de middelen om de aangeklaagde toestand te verhelpen. Hij houdt geen pleidooi voor vereenvoudiging van de moeilijke vormen, maar wenst, om opportuniteitsredenen, de spelling van de werkwoordsvormen te handhaven. Hij verwacht alle heil van een nieuwe taaldidactiek, die hij in bijzonderheden uitstippelt. Als de voornaamste oorzaak der mislukking van de nu reeds 150 jaar oude didactiek van het onderwijs der werkwoordsvormen beschouwt Van der Velde het feit dat men er te vroeg mee begint: men probeert aan jonge leerlingen iets bij te brengen dat ze nog niet kunnen verwerken. Als men de moed zal hebben met dit onderwijs te wachten tot in het 5e leerjaar, zal men met 1 à 1 ½ lesuur per week tot betere resultaten komen dan nu. Dan zal trouwens in leerjaren III tot VI heel wat tijd vrijkomen voor een betere verzorging van het persoonlijk mondeling en schriftelijk taalgebruik. De schrijver erkent zelf dat zijn therapie nog louter theoretisch is: zijn, voorstellen zijn nog niet getoetst aan de praktijk. Zijn verbeterde taaldidactiek lijkt me niet erg revolutionair; ik verwacht, eerlijk gezegd, van deze aanpassing geen wonderen.
Het is natuurlijk mogelijk, theoretisch althans, de moeilijkheden die de leerlingen ondervinden met de Nederlandse werkwoordsvormen op een eenvoudiger manier op te lossen, namelijk door ze uit te schakelen en b.v. i.p.v. | |
[pagina 437]
| |
laat, laad, laadt overal laat te schrijven! Dat is de oplossing die de bekende Nederlandse pedagoog, frater S. Rombouts, aanprijst in zijn brochure Naar een betere SpellingGa naar voetnoot(1), waarin hij trouwens alle spellingproblemen van het Nederlands, grote en kleine, achtereenvolgens onder de loep neemt en daarbij telkens een oplossing, meestal in zeer radicale zin, voorstelt. De lectuur van deze brochure is voor de vakman uitermate boeiend, niet omdat hij er veel nieuws uit leert, maar omdat er systeem in zit en de auteur dat systeem op consequente wijze en met een overvloed van behartenswaardige argumenten opbouwt en ontvouwt. Het is nog altijd een compromis, - het kan bezwaarlijk anders! - maar een dat slechts dan met de traditie rekening houdt, als het geen gevaar oplevert voor het systeem. Waar het hem nuttig lijkt, schrikt de auteur er niet voor terug van een tabula rasa te vertrekken. Zulk pleidooi voor radicale spellingvereenvoudiging vindt zijn fundamentele rechtvaardiging in het axioma: ‘De schrifttaal mist alle zelfstandigheid; ze moet zich krachtens haar wezen in alles naar de klanktaal schikken’ (blz. 18). Ik meen echter dat uit de inleiding van dit artikel blijkt dat deze vaststelling niet voor alle schrifttalen opgaat en zelfs met betrekking tot het klankschrift een simplistische formule is. Als we het spellingsysteem van frater Rombouts op zich zelf beoordelen, los van alle beschouwingen van praktische aard, moeten we erkennen dat het zeker even goed is, door zijn consequente bouw zelfs heel wat beter dan andere reeds voorgestelde of mogelijke systemen. Zodra we het echter toetsen aan extreme normen, voldoet het niet meer. Voor wie meent dat de traditie gehandhaafd moet blijven waar dit zonder grote hinder kan gebeuren, gaat het systeem van R. veel te ver op de weg van de vereenvoudiging; voor wie streeft naar een zo fonetisch mogelijke spelling gaat het niet ver genoeg. We beschouwen deze brochure als het werk van iemand die, in edele gramschap ontstoken door het geharrewar over de spelling van het Nederlands, zijn eigen toekomstideaal onder woorden heeft gebracht, zonder zelf ook maar een ogenblik aan de onmiddellijke verwezenlijkbaarheid ervan te geloven. Men hoeft immers geen deskundige te zijn om bij een aantal door R. voorgestelde wijzigingen te merken ‘dat dit eenvoudig (nog) niet kan!’ Het zou dus weinig praktisch nut hebben het hele systeem hier kritisch te bespreken, al is dit aanlokkelijk voor de filoloog die in spellingproblemen belang stelt. Slechts enkele korte beschouwingen en opmerkingen mogen hier volgen. Op blz. 35 behandelt frater Rombouts een inconsequentie in de Nederlandse spelling: aan het einde van een lettergreep worden oorspronkelijke z en v niet alleen stemloos (als s en f) gesproken, maar ook geschreven, b.v. lezen - lees; brieven - brief. De overige stemhebbende consonanten echter (g, d en b) worden wel stemloos gesproken (als ch, t en p), maar behouden de spelling van de stemhebbende consonant, b.v. dagen - dag; baden - | |
[pagina 438]
| |
baad; krabben - krab. Het ligt voor de hand dat een consequente spelling de vijf gevallen op dezelfde wijze zou moeten behandelen. R. vindt dat de regel lezen - lees; brieven - brief zijn bruikbaarheid heeft bewezen en stelt dus voor dezelfde regel toe te passen op de parallelle gevallen: dagen - dach; baden - baat; krabben - krap. M.i. is het volstrekt niet vanzelfsprekend de behandeling van g, d, b aan te passen aan die van z en v, zoals R. voorstelt. Het kan ook andersom, met inachtneming van de regel van de gelijkvormigheid. Er kan niet meer bezwaar zijn tegen lezen - leez; brieven - briev dan tegen dagen - dach enz. M.i. eigenlijk minder, want wie de stemloze vorm van de consonant in de auslaut wil schrijven, omdat men die hoort, kan moeilijk ontsnappen aan grafieën als het fenster, lach foor (lag voor), want daar hoort men even goed stemloze consonant. In het Ned. zijn rein en Rijn, leiden en lijden, eiken en ijken homoniemen. In overeenstemming met het fonetisch principe wenst R. de tweeklanken ij en ei gelijk te schakelen; hij verkiest ij, omdat de woorden met ij talrijker zijn dan die met ei (blz. 44). De wenselijkheid van gelijkschakeling blijve hier onbesproken. Indien men echter zou gelijkschakelen, vind ik dat ei de voorkeur verdient boven ij om de volgende redenen: 1. De spelling ei geeft veel juister de werkelijke klankwaarde weer (open e + i) dan ij. Wie het fonetisch principe huldigt, moet m.i. ei spellen! 2. Als ij verdwijnt, zijn we verlost van een aantal moeilijkheden: de immer zeldzamer wordende stippels op de ij; de ij op schrijfmachines (y of i + j?); de alfabetisering van die tweeklank, die nu eens als i + j, dan weer als y (na x) wordt gerangschikt. Het letterteken e is in het Ned. overbelast: in het woord legende stelt het drie verschillende klanken voor. In het Frans heeft men die moeilijkheid (gedeeltelijk) opgelost door het plaatsen van accenten. Waarom heeft R. verwaarloosd in dit geval de toepassing van het (omgekeerde) fonetisch principe te verdedigen en voor de toonloze e een afzonderlijk teken te eisen, b.v. de schwa of omgekeerde e (Ə)? Sommigen stellen hier de u voor, waarvan de klankwaarde in gesloten lettergreep niet zo erg veel van die van de toonloze e verschilt. Terecht wijst R. een argument van de hand dat vaak wordt gehoord als een spellingwijziging wordt voorgesteld: ‘Dat staat gek, of lelijk!’ Immers ‘gek’ of ‘lelijk’ betekent dan niets anders dan ‘ongewoon’. Toch noemt hij zelf, op blz. 23, bepaalde spellingen met dubbele vocaal in open lettergreep ‘monsterachtig’!! Deze spellingen zijn ook af te keuren, zegt hij, ‘omdat het Nederlands, door zo te spellen, zich zou distantiëren van alle andere landen en talen die deze verdubbeling niet kennen’ (blz. 23). Is dat geen argument dat tegen de door R. verdedigde verregaande verka-ing van de c's in woorden uit het Frans en het Latijn kan worden ingeroepen? Het enige wat me werkelijk hindert in dit met grote deskundigheid geschreven werk is de schampere, smalende toon waarop R. meent de onbekwaamheid van de leden van de Woordenlijstcommissie in het licht te moeten stellen. Men krijgt af en toe de indruk dat de stompzinnigheid van dit stel | |
[pagina 439]
| |
kamergeleerden slechts werd geëvenaard door hun onbevoegdheid. Sporadisch wordt dit oordeel gemilderd door uitlatingen als die op blz. 83, waar men leest dat de Commissie van de Nederlandse en Belgische regeringen de uitdrukkelijke opdracht had gekregen de spelling conservatief te houden. Ik kan frater Rombouts de verzekering geven dat ik in zijn brochure haast geen enkel argument of voorstel, opmerking of beschouwing heb gevonden die in de Woordenlijstcommissie niet het voorwerp is geweest van een kortere of langere bespreking. Ik betreur met hem dat de spelling van de vreemde woorden en bastaardwoorden, vooral wat de c/k betreft, een enigszins halfslachtige oplossing heeft gekregen. Het was beter geweest, als men toch geen grote stap wilde zetten op de weg van de vereenvoudiging, - waarvoor de tijd blijkbaar nog niet rijp is, - het oude gewoon te handhaven. Gelukkig blijft, grosso modo, deze mogelijkheid toch bestaan binnen het raam van de Woordenlijst, door vast te houden aan de voorkeurspelling. |
|