Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 453]
| |
IIk ben van de zomer naar oostland gevaren, omdat ik niet graag alleen thuis achterbleef. Augustina, Hector en Elmirette wilden er beslist uit. Overigens is de oude Augustina slechts gelukkig wanneer ze allen bij elkaar heeft, en ook voor kleine Hempie ben ik meegegaan. In België regende het elke dag opnieuw, sinds maanden. Elmirette had verzekerd dat slechts in drie landen de zon scheen. Vermoedelijk had ze zo iets door de radio gehoord. Een dier landen was Carinthië - Kärnten in het Duits, want het ligt in Oostenrijk. En Augustina en Elmirette hadden samen met een reisbureau uitgerekend, dat aldaar die zon tegelijk het mooist en goedkoopst was. Daags voor de afreis had Augsutina eindelijk Hector kunnen bewegen om de bagageruimte van de wagen eens te proberen. Hij had er maar twee valiezen ingekregen. Ik vermoed dat Augustina zulks 's nachts stilletjes aan Otto heeft getelefoneerd, want 's ochtends kwam die met Cato afscheid nemen, en hij kreeg vier koffers in de bak. Zo kon ik een paar reserveschoenen meenemen en een bus cafeïnevrije Nescafé. We vertrokken natuurlijk met regen. In Luik bestelde ik voor Hempie en mezelf een bovril om ons wat op te warmen. - La cité ardente, dacht ik hardop met een blik op het grauwe stadsgezicht in het raam. Maar Hector wees achter Hempie's rug naar het machtig aantal nachthuizen, dat deze stede inderdaad rijk blijkt te zijn. Ons eerste middageten hebben we in de wagen gebruikt: een boterhammetje met vlees van thuis, en een coca-cola. We moesten maar de hand uit het portier steken om onze vingers te wissen, want het regende steeds. Tolformaliteiten te Aken. De eerste Duitsers die we te zien kregen, staken | |
[pagina 454]
| |
reeds heel of ten dele in het groen. Hempie begrijpt maar niet waarom die nationale lievelingskleur niet in de Germaanse vlag voorkomt - en ik kon het hem niet uitleggen. Aan de allereerste groene heer meende Elmirette ook dadelijk iets sadistisch te bekennen. Toen die de passen nakeek, zei hij namelijk dat Elmirette niet varen kon, dat ze terugmoest, en Hector ook. Maar het was slechts een ondeugendheidje, omdat ze hadden verzuimd hun pas te ondertekenen. Hector wreekte zich op zijn beurt, toen we - altoos in de regen - langs de Rijn reden, door op te merken dat de nevelachtigheid der Duitse schrijvers en denkers geen wonder is. Wel achtte hij het onwaarschijnlijk dat op dit platte water ooit een schipper zou omgekomen zijn aan de stenen platvoeten der Lorelei. Het leek er veel meer naar dat die blonde maagd er zich met haar lange haren had laten bijslepen. Maar oude Augustina vond het landschap wel mooi, keurlijk als in Holland maar niet zo petieterig; één tuin en boomgaard in het groot. En vertederd bedacht ze hoe Pipa zaliger daarvan zou gehouden hebben. We bleven zolang uitkijken naar een gelegenheid voor het vieruurtje, tot we ten slotte in een keet terechtkwamen. De sahne op het stukje koek was precies tandpasta en de koffie leek wel in een oude sok gezet. Er speelde een wurlitzer en het toilet was drekkig. Augustina vroeg een glas gewoon water voor haar druppeltjes coramine, en toen zei Hector een snode geestigheid over hartverwijding, in verband met Augustina's gezwollen blouse. Ik zag aan haar schichtige brilleogen dat ze weer gewond was tot in dat oude hart, waarop ze, naar vroegere gewoonte, in een linnen zakje gierig het geld droeg dat ze ieder zo rijkelijk wil nalaten. Zo is het ondankbare lot. Augustina heeft haar leven lang gemoederd. Het is niet haar tweede natuur maar haar enige bestaan gebleven. De belanghebbenden vinden dat nu vervelend; Hector denkt dat het hem in de ogen van Elmirette vermindert, en voor straf wordt de ouder thans als het kleine kind behandeld. Meestal moet ik met haar achter in de wagen zitten. Ik knijp strelend haar gerimpelde hand wanneer ze weer iets probeert te zeggen, dat vooraan niet gehoord wordt of niet belangrijk genoeg gevonden. 's Avonds in Darmstadt even de hotelstraat afgewandeld met Augustina en Hempie. Veel verder kan zij niet lopen wegens haar stokken. Het schijnt dat hier een vijfduizend man Amerikaanse bezettingstroepen liggen. Jonge mannetjes die te veel geld ontvangen en alle brood- of bierdronken deden. Een van hen was aan de haal gegaan met de rode lantaarn van een straatwerk; een vriend in burger - blijkbaar een Duitser - bracht het ding terug. Tot laat in de nacht heeft die jeugd in het café bij het hotel gedanst. De onheilsprofeten waarschuwen terecht tegen de robotisering van de mens door het communisme. Maar de gevaarlijkste industrie die het Amerikaanse kapitalisme in het leven geroepen heeft lijkt me die van het vermaak. Op onze wandeling heb ik alleen nog bemerkt dat slechts Underberg - dat maagmiddeltje hetwelk het midden houdt tussen een medicament en een | |
[pagina 455]
| |
spirituose - hier goedkoper is: maar drie vierde van de Belgische prijs. Die eerste nacht pech gehad. Het moest juist mij met mijn moeilijke slaap overkomen, dat precies boven mijn kamer het toestel voor de warmwatervoorziening was. Er kwam geen eind aan het gereutel. Het gebouw bleek wel een thermaal station te zijn, waar men niet kwam om te slapen maar om eindeloos te stortbaden. Om één uur het hoofd der receptie ontboden. Hij beloofde de boiler af te zetten. Daarna begon boven mijn hoofd om de tien minuten een soort van mitrailleurvuur te ratelen. Door de telefoon de vriendelijke heer nogmaals opontboden. Het was thans de koelinstallatie. Men zou ze ook afzetten. Over tweeën eindelijk de slaap gevonden met een dubbele tablet ad hoc. | |
IIDes ochtends vroeg ik vóór het ontbijt een glas vruchtensap, mijn gebruikelijk zuiveringsmiddel, dat een reizend mens nog eens zo nodig heeft. Ik kreeg een glas urineachtig vocht: ‘wunderbar’ verzekerde de dienster - maar het bleek cider. Ik heb het Hempie afgestaan, die de hele ochtend ‘wunderbar’ heeft gezegd (weliswaar een beetje treiterig) - er moet zeker alcohol in geweest zijn. Opnieuw vertrokken onder de kletterende regen. Maar toen we 's middags in een raststätte aan de autobahn een frankfurter worstje met een kinderhandvol kartoffelsalat bestelden (het buffet verkocht niets anders), konden we het in de zon op het terras verorberen, onder een talrijk en opgewekt zondagspubliek. Het duurde wel een uur voor we bediend geraakten - dat gaf ten minste de indruk dat je gemiddagmaald had. Nu, niet morren of ironiseren. Want wat verder aan de weg stond op een zindelijk bordje te lezen: Dachau ... Die dat voorbij kan rijden zonder, zelfs na meer dan tien jaar, zich een luxe gast in dit leven te gevoelen, is niet waard de verschimde kostgangers van dit oord te hebben overleefd. In München het avondeten gebruikt in het kellerrestaurant bij het hotel. Donkerkleurig lantaarnlicht, ongeverfd balkenplafond, idem lambrizering met vaste banken langs de muur, zware vierkante tafels. Dat kelderlicht moet vreselijk slecht voor de ogen zijn. Ik telde zes schele gasten onder personeel en publiek, en die hadden nog niet eens te veel bier gedronken. Aan een tafel heb ik ook een künstler gezien (natuurlijk in groen pak), maar die vooral een wetenschappelijke merkwaardigheid vormde, met name een levend bewijs van het darwinisme. Met zijn lang haar, zijn lange snuit, zijn wegkruipende schildpadden brilmontuur, geleek hij wel de stamvader van onze cocker thuis, met diens flaporen, diens brilvormig getekende snuit, diens trieste blik. Toen Hempie wat te luid ‘Joekie’ zei, keek de artiest inderdaad zo droefgeestig op, als ons hondje ons bij het vertrek had nageoogd. Hector beweerde | |
[pagina 456]
| |
met leedvermaak dat we ons slechte geweten zagen spoken, want om Augustina's auto en haar gebrekkige benen te sparen, hadden we zijn mormel niet meegewild. Na het eten gingen Hector en Elmirette naar antiquairwinkels kijken. Ik tracteerde Augustina op een ijsje in een gelateria italiana over het hotel, om de vertering van de vette kelderkost wat te bevorderen. De künstler kwam ook een toetje kopen om mee te nemen; ik hoorde hem iets deemoedig romantisch tot de besteljuffrouw kwispelstaarten. Vreemd, precies door die Italiaanse gelegenheid bleek de grens te lopen van waar af men ‘Grüsz Gott’ zegt. Ik hoorde dat gaarne, en het stemde mij, de ‘ongelovige’, zo vroom dat ik speciaal neeg voor een voornaam geestelijke, die gevleid overeind rees van zijn portie roomijs om mijn hoffelijkheid te beantwoorden. 's Anderendaags ontbijt in dezelfde keller, maar bij het raam met gekleurde ruitjes aan de straatkant. De koffiemachine bleek defect. Het hielp niet dat ik de ober zei noch een kind noch een Engelsman te zijn: we moesten kiezen tussen chocola of thee. Elmirette liep nog even naar haar kamer om te zien of ze niets vergeten had. Ze betrapte het meisje het bed weer op te maken met dezelfde lakens, die ze alleen extra glad streek voor de volgende huurders. Nota bene met een speciale houten rol, die we ‘glättstock’ hebben gedoopt in Hempie-Duits. Achteraf heb ik eens in het woordenboek gekeken, en daar stond inderdaad glättholz voor mangel, zoetstok, likhout. Nu, smakelijk! Augustina gaf me, op haar onhandig opvallende wijze, een stomp dat ik de bagagekruier geen fooi meer moest schenken. Die had hij gisteravond al ruimschoots ontvangen, en overigens is dat in de bediening begrepen. Waarop Hector vroeg, hoe Augustina zich die bediening wel voorstelde: als een pot die het gezamenlijke personeel 's nachts zat te verspelen? Hector had een vrolijke bui als in zijn darteler jaren. - Stuur maar voorzichtig, zei ik. - Geen zorg! neurde hij en sloeg een luchtmaat. We rijden naar Salzburg. - Precies, zei ik, Mozart is ook voortijdig gestorven. De weg begon erg te klimmen en te dalen. Ik voelde aan het dichtkleven van mijn oren dat Oostenrijk niet veraf meer was. Even voorbij de grens gingen we aan de weg picknicken onder een boom in het veld. We moesten met de ene hand eten en met de andere om ons heen slaan, of we hapten brood met vliegen in plaats van worst. Ik trok even met Hempie op wandel door dat zonnige veld, en we vonden inderdaad een snelvlietend beekje om onze vingers te wissen. Het water was helder als van het fonteintje op de badkamer thuis. Toen we weer in de wagen zaten, deelden Hector en Elmirette ons mee, - zij hadden 's ochtends aankopen gedaan, - dat we voor vierentwintig Belgische frank, zijnde twee Duitse mark, hadden gegeten. - Zwijg stil, zei ik, of ik krijg zo weer honger. | |
[pagina 457]
| |
Van een bordje las ik thans dat Berchtesgaden, Hitler's arendsnest, slechts 15 km hiervandaan was. Ik dacht maar gauw aan een vredelievender vogel. - Het vervelende met reizen, zei ik, is dat een mens van al dat nietsen er niet meer in slaagt nog een middaguiltje te knappen. Het bleek dat Hector en Elmirette, toen ze 's avonds tevoren in München naar antiquiteiten waren gaan neuzen, toch net als Augustina en ik hadden opgemerkt, dat er fraaie (hoewel hoofdzakelijk groene) hoeden verkocht werden, tegen bijzonder lage prijzen. Een echte ‘antilope’ voor nog geen twintig mark. - Precies iets voor jou, zei Hector. - Ja, bevestigde ik, zo'n springdier moet gegarandeerd weer vanzelf overeindkomen. Ik heb namelijk altijd tegenspoed met mijn hoofddeksel. Iedereen gaat er altoos per ongeluk op zitten. Aan de eerste Oostenrijkse tankstelle benzine gekocht. - Ein momentl, zei de heer, en het duurde zo lang als een Mexicaans momentito. Want het bunkeren geschiedt er nog voorgeschiedkundig, met een handpomp, een literkan en een trechter. Terwijl we zaten te wachten, bemerkte ik aan de overkant van de weg een man, die onder een boompje lag te slapen op een rotspunt, voldoende hoog boven de begane aarde om te pletter te vallen bij de geringste nachtmerriewoeling. - We komen in het land der gemoedsrust, besloot ik hoopvol. In Bad Gastein een glas plaatselijke weiszwein - zilver en goud - gedronken op het terras naast Hotel Mozart. En zitten dromen van wat mijn leven schoon en triest heeft gemaakt in de jaren toen ‘Café Mozart’, het deuntje uit de film De derde man, overal gespeeld werd, ook op de grammofoon thuis. En met Hempie even in de lege, schemerige protestantse kerk een stomme groet aan de Vader gebracht. Toen kwam het treintje waarop de auto moest verladen worden, om ons langs een tunnel onder de bergen door te brengen: twaalf kilometer die er honderden uitspaarden. In die trein zaten we tegenover een Italiaans echtpaar, dat hun vacantie te Monaco had doorgebracht. - Heeft u Grace Kelly gezien? wilde Elmirette weten. Maar het bleek dat het Italiaanse gezin precies als wij van München kwamen, dat in het Italiaans ook Monaco heet. Het werd reeds donker toen we eindelijk onze bestemming bereikten: Pörtschach, bij Klagenfurt, aan de Wörthersee. Augustina had in stilte schietgebedekens gedaan, want ze kent haar klanten. En het viel inderdaad niet mee. Elmirette die het hotel had besproken, had zich laten verleiden door de Spaanse naam ‘Sevilla’; maar dat was een ‘vergissing’ van het reisbureau. Het ding heet ‘Seevilla’ en geleek bij de eerste aanblik op een duit een Ardense her- | |
[pagina 458]
| |
berg. Comfort: wat er overblijft na jarenlange bezetting door de Engelsen, die pas onlangs zijn vertrokken. 's Nachts was ik ziek van het boerenavondeten. Het dek steekt hier in een bovenlaken, zodat je zonder dat dekbed kou krijgt, en eronder eieren kunt uitbroeien. Bovendien was het ding te kort, weswege ik meer dan veertien dagen in mijn sokken zou mogen slapen. Bij ons gebruiken we een welbepaald aantal dekens, die we naar gelang van omstandigheden kunnen verminderen of vermeerderen. Bij de Germanen - volk zonder nuance, volgens Hector - is het alles of niets. Een halfdozijn keren hoorde ik tijdens die eerste nacht een sneltrein door de hotelgang razen: het spoor bleek 's ochtends inderdaad op enige meter van het meer te lopen. Anderzijds zag ik bij het ontbijt op het terras, een heer zijn wagen parmantig schoonmaken met een vederborstel. En daarmee was weer het drame van al onze gezamenlijke reizen losgebroken. Ik had zin een vliegtuig te nemen om zo naar honk terug te keren. Inderdaad oordeel ik dat men niet van huis weg moet, om het elders minder goed te hebben. En wat elders onvermijdelijk aan vertrouwdheid ontbreekt, moet het dubbel aan comfort opleveren. Ik ben voorlopig gebleven om Augustina en Hempie. Het is een heel moeilijke dag geweest. Ik heb geprobeerd me af te vragen of vacantie er misschien integendeel toe dient, het één keer in het jaar minder goed dan thuis te hebben, om des te sterker naar een nieuw jaar thuis te verlangen. Maar ik weet toch niet hoelang ik zulk een vacantie hier zal uithouden. | |
IIINatùùrlijk zijn er ook fijne hotels in Pörtschach, waarmee ons reisbureau weer niet schijnt bekend te zijn. Het centrum is zelfs heel chic. Maar zonder snobisme. Het Germaanse gebrek aan nuance heeft zijn goede kant: dit is een badplaats niet enkel voor adonissen en afrodites, maar voor dames en heren van alle leeftijden, boezems, buiken en benen. Maar ik voel me nog heimziek en ben in mijn stoel gebleven. Een mooi rood badpak met witte pepermuntpastilles heeft me bekoord en tevens zo verlegen gemaakt, als ik gedurende mijn hele blode jeugd ben geweest. Eergisteren in Duitsland hadden Hector en Elmirette een wunderbare distelbloem geplukt, zeer ornamentaal, precies smeedwerk, op zijn Teutoons gedreven. Ze wilden hem drogen voor hun interieur. Hempie mocht er slechts heel uit de verte naar kijken. Vandaag bij het picknicken vonden ze hem verwelkt, hij kreeg de bons, en Hempie mocht zich prikken. Met Augustina aan mijn arm een strompelwandeling gedaan op het trottoir van Pörtschach-centrum. We hebben beiden staan dromen: ik, voor de bahnhof-oprit, van een spoedige terugreis; en zij, voor een uitstapbureau naast die ingang, van een rit die ze voor ons weggaan nog zou willen ondernemen: | |
[pagina 459]
| |
Italië en -of Joegoslavië. Zij wil zich aan de aarde vastklampen alvorens er afscheid van te moeten nemen; ik daarentegen voel me hier ontworteld. Daarop heeft ze me een caffé espresso aangeboden en ik haar een roemertje witte wijn. We hebben geprobeerd er onze droefgeestigheid mee weg te slikken: zij om de afvalligheid van alle kroost; ik, omdat ik wel een sybariet moet lijken die ik heel niet ben. Ik vraag geen weelde, maar harmonie, de goede smaak welke de luxe van de eenvoud is. Het is mijn goed recht mijn geld daarvoor te sparen, liever dan voor oude kunstvoorwerpen die ik niet koop. Ik pluk geen distels die ik toch weet te moeten wegwerpen.
Gewekt door de stortregen. Het is vandaag de 15de augustus, hoogdag van de Heilige Maagd. Ik heb haar in stilte gebeden mij, die als virgo toch speciaal haar kind ben, te willen bedenken en gauw hier vandaan te helpen. In Seevilla is er ook een blonde Hollandse. Toen ze aan de middagtafel zich bukte om iets op te rapen, zag ik dat 'r haar ontkleurd was. De scheiding leek een voor waarin zich het stof der heenreis had opgehoopt. Hempie heeft in Klagenfurt op een winkelraam gelezen: Rudolf Jll, maar weet geen raad met de uitspraak. - Dat wordt niet uitgesproken, Hempie. Dat moet je jodelen. Er zijn reeds vier dagen om. Hector dacht dat het vandaag dinsdag was; en Elmirette natuurlijk van 's gelijken. Maar we waren woensdag. Ze hoeven slechts mij te raadplegen. Ik heb agenda noch krant nodig. Ik ben de levende aftelkalender van deze reis. Ik kan er zelfs het uur bij aangeven, zonder op mijn polshorloge te kijken... Van Hempie hoorde ik dat Elmirette stout is geweest tegen Augustina, omdat die haar eindelijk, ofschoon steeds heel voorzichtig, een onvriendelijkheid had verweten. Men wilde de ‘oude’ weer vergeten. En Elmirette was gekrenkt; ze zou morgen weggaan en heeft zelfs in het station naar het uur van de trein vernomen. Hector gaat mee. Ik heb er niets meer van gehoord. De ‘jongeren’ hebben allicht hun ongelijk ingezien en doen weer vriendelijk. En het oude kind is weer gepaaid. En daarmee blijf ik hier voort vastzitten. Het blijkt de wil te zijn van de Heilige Maagd. En ik probeer haar te begrijpen. Ik moet aan anderen denken: aan Augustina en Hempie, om later geen berouw te hebben. En ook aan mijn eigen welzijn. Ieder heeft vacantie nodig, of het je amuseert of niet. Na een jaar werk, en voor een nieuw jaar werk, moet je je ver-maken. Mij valt die schoonmaak pijnlijk, maar dat bewijst misschien juist hoe ik hem nodig heb, dat het neerslag van de arbeid zo hard aan me vast zit gekit. Ik heb een klein beetje werk mee, waaraan ik 's avonds op mijn kamertje een uurtje besteed, om toch met een stippellijn de draad in mijn leven te houden. Maar overdag oefen ik me, om me zo grondig, zo verdovend mogelijk te vervelen. | |
[pagina 460]
| |
Vijf dagen loop ik nu al met hetzelfde lijflinnen; ik heb nog maar één keer een nieuw overhemd aangetrokken, en slechts twee zakdoeken gebruikt. Ik moet mijn schoon goed sparen, want vanwege de ‘familie’ wagen heb ik minder dan een minimum mee, en in dit herberghotel is er niets om jezelf te behelpen, noch iemand die het voor jou kan doen. Er is zelfs niet één badkamer. Toen ik daarnaar vroeg, werd me majesteitelijk naar het meer, het Meer gewezen. Daarin ligt heel de verkeerde knoop van deze reis. Ik ben een arm kind geweest, en dus zeker geen verwend schepsel. Maar ik heb aan misère een ellendige herinnering bewaard; en dat ik er voor niemand meer van wil, is pas socialisme; en dat ik het onbevorderlijk vind voor een boel zaken in en van de mens, en krenkend voor zijn zieleleven, pas humanisme. Overigens heeft mijn verdere leven me geleerd, dat slechte waar altijd meer geld kost dan goede. Dus ben ik geen verkwister wanneer ik het beste wens, zij het dan (en nog wel het liefst) gedurende een korter termijn. Dat is meteen economie. Laten Hector en Elmirette dan ‘sparen’ voor hun later huishouden - ik spaar actuele nuttigheden, en geen antiquiteiten, want dié zijn luxe. Vanmorgen heb ik ook eens in het meer gebaad. Ofschoon de zon er nog niet lang op stond, was het water heel aangenaam: niet flets lauw als aan de Franse rivièra, maar behaaglijk koel. - Natuurlijk, wist Elmirette dadelijk te verklaren, onder het meer zit een vulkaan. Ik heb daarover heel voorzichtig vernomen bij de reiseleiter die in het hotel logeert: er komen gewoon warme bronnen in het meer uit, heeft hij mij gerustgesteld. Daarop zijn we voor de hele dag met een cargezelschap de Kanzelhöhe opgetoerd. Augustina is met de seilbahn meegestegen tot vijftienhonderd meter. Op het terras van een hotel heeft ze een glaasje citroensap gedronken om de ‘immer nur wurst’ naar benee te krijgen, en met haar kreupele been een paar uur in de höhensonne gezeten. Ze beweert de weldadige invloed van de bestraling duidelijk te hebben gevoeld. Met sessellifte is het overige gezelschap nog enige honderden meter hoger geklommen, naar de skiberg der Görlitzen. Aan het eindpunt stond een blitzfotograaf, die als je ja knikte, je dadelijk knipste terwijl je nog in je hangende stoel zat. Ik riep hem van verre ook ja toe voor Hempie. De foto's zullen ons naar België worden gestuurd. Ik ben erg op dat aandenken uit. Het zal uiteraard een echter buitenlandse herinnering zijn dan de mooiste zelfgemaakte kiek. Ik hoop dat veel later Hempie hem nog eens mijmerend in de hand zal nemen. (P.S. Helaas, bij het thuiskomen niets gevonden.) Niettemin heb ik de jongen bij het afdalen een stille draai om zijn oren gegeven. Hij was eventjes grillig en wou weer in de (reeds betaalde) sessellift, hoewel de reiseleiter had aanbevolen voor de aardigheid de helft van de weg te voet te doen. Beneden kon ik bijna op mijn sidderende benen niet meer staan, terwijl Hempie heel braaf vond dat het inderdaad veel leuker te voet | |
[pagina 461]
| |
was geweest: zo iets wat bij ons niet kon, moet je toch eens meemaken. Toch voelde ik bijna wroeging toen het kind 's avonds pijn had in zijn knie en wat hinkte. Hij is gisteren gevallen en heeft zijn been een beetje geschaafd. Ik heb hem extra verzorgd, met vaseline, jodiumtinctuur en een lekker ijsje. In bed drukte hij me ook extra in zijn armen en fluisterde mij toe: - Dank voor de mooie dag. Augustina scheen echter niet zo tevreden over haar dag, niettegenstaande de hoogtezon. Had ze te lang alleen moeten blijven op dat terras? Ze was zwijgzaam en bekommerd. Ik geloof dat ze heeft zitten rekenen - natuurlijk weer voor ons. Wij hebben schokoladetorte gegeten en koffie gedronken, maar zij wilde niets meer gebruiken na haar enige kleine glaasje citroen. Ik had zo 'n medelijden met haar toen Hector weer iets stekeligs zei over het geld op haar hart, in het linnen zakje. Het is zulk een schat van zorgvolle liefde die ze daar bergt. In het terugtoeren wees ik, om haar te verstrooien, naar de zonderlinge manier waarop het hooi hier op een stok in de weiden gedroogd wordt. Het lijken wel allemaal poppen van de grootte van een mens. - Precies menhirs, zei Elmirette geleerd. - Hé ja, lachte Hempie, precies meneerkens! Maar Augustina glimlachte zo afwezig mee. Ze doet zo haar best om het de kankeraars naar hun zin te maken, dat, wanneer ze er in geslaagd is, ze geen vreugde voor zichzelf meer schijnt bespaard te hebben. Moeder van zeven weeën, wat zullen wij je hart hebben verslonden; dat arme hart, hetwelk ons nog een onverdiende schat wil nalaten, wanneer het eens niet meer zal kloppen, het doodgeklopte!
De Duitsers (en Oostenrijkers) blijven een herrenvolk. Niet zo boers het dienstpersoneel van Seevilla, of Trudl en Josefina spreken de onuitstaanbare enige kellner - een miswas van een feldwebel - toch aan als ‘Herr Ober!’ Herr Ober, Herr Reiseleiter, Herr Wagenführer, het hele Volk blijft hier herren und hakken. Nu, de Belgische brutaliteit is precies ook geen vaderlands sieraad. Met Hector gewed om een glaasje sliwowitz, dat de jonge, dikke en luie Trudl de zuster is van de andere dienster, de kranige Josefina. Ieder lacht met Trudl, die er als een gemene barmeid uitziet. Maar zoals men terecht van l'élégance des obèses spreekt heb ik dikwijls in het gelaat van zwaarlijvigen fijne trekken onderkend. En ik meende ook Josefina's schoonheid in Trudl te hebben herkend. Ik heb het glaasje pruimenbrandewijn verloren, doch Trudl's vriendschap gewonnen, zonder hopelijk die van Josefina kwijt te zijn. Met Augustina en Hempie in de toerwagen het tochtje naar Joegoslavië ondernomen. Hector wou niet mede: hij wil in zijn pas geen communistische stempel, waardoor hij zich de gunsten van de Amerikaanse vrijheidsmaagd zou kunnen vervreemden. Het was blakend warm in het land van Tito. We hadden uren gereden om over de steile partizanenbergen te geraken, en bevonden ons toen plotseling in | |
[pagina 462]
| |
het Middellandse-Zeeklimaat. Gedaan met de groene, fris-warme rivièra van het noorden - ineens stonden we in het brandende zuiden. Met dat verschil is het Sloveense Bied met zijn meer, wat het Carintische Pörtschach aan de Wörthersee is. Vanwege die loden hitte heb ik met Augustina en Hempie er alleen maar middageten gebruikt, op een ander terras aan het meer een ijsje genoten, en even gewinkeld. We hebben het zitten benut om in enen al onze ansichten naar het vaderland te sturen. Bij ervaring weet ik dat de meeste ansichten door thuisblijvers amper worden bekeken. - He, X is in Z, constateert men veelal zonder meer. Met een prentkaart uit iets zo vreemd als Zuidslavië maak je een ietwat betere kans. De keus was overigens heel makkelijk. Het hotel verkocht maar een en dezelfde ansicht. Dat is een der voordelen van het communisme. En zo kan ook geen vriend of kennis zich meer of minder begunstigd voelen. Te meer daar we ook op alle kaarten hetzelfde hebben geschreven: Prisrcne pozdrave, de vertaling van ‘hartelijke groeten’, wat ik in de receptie van het restaurant op een briefje had gevraagd. Dat vond ik zoveel onuitsprekelijk beter dan ‘Lepe pozdrave’ (schöne Grüsze). Voor onze aankoopjes hadden we in de car dinars gekocht: duizend voor zeventig Oostenrijkse schilling, dus tegen 140 Belgische frank. Hempie kreeg als opgave een handzame formule voor het omrekenen der prijzen te vinden. Spoedig had hij het: delen door 10 en de helft bijtellen. De jongen moet bankier worden. De winkels waren 's middags gesloten tot drie à vier uur. Een fles stara (oude) sljivovica gekocht voor Otto (500 dinar) en een met de hand geborduurde ceintuur voor Cato. Hopelijk is hij breed genoeg. Ik heb hem een mooie jonge Duitse in de wagen eens aangepast. Ik kwam een hand te kort! Ik was vooral verveeld om mijn roekeloze ondernemendheid tegenover de lieve freule. Die heeft me lachend verziehen. Een toerwagen is een vreemde kleine wereld. Een paar dozijn onbekenden zitten enige uren bij elkaar: kreupele Augustina naast een oostfront-invalide op de eerste bank, achter hen Hempie met mij, achter ons een Hollandse vader naast de mooie donkerharige jonge Duitse met haar lachend wit gebit en een schilfer goud tussen de kiezen; verder een rosse en rose Zweedse jongeheer Karl-Gustav Håål, verscheidene Engelsen natuurlijk enz. Dat praat en zwijgt alles onder elkaar. Herr Reiseleiter is een jonge Oostenrijker die mooi Duits en Engels praat in de microfoon, toeristische uitleg met moderne humor. Hij was ermee begonnen zichzelf voor te stellen: Herwig Huber, evenals zijn genoot, Herr Wagenführer. De radio speelt deuntjes, verzauberte geigenmusik van Helmut Zacharias. En wanneer in de ondergaande zon Herr Huber door de microfoon aankondigt dat we weer uit elkaar gaan over enkele minuten, en de hoop uitdrukt ons terug te zien, en ons in elk geval nog verdere schöne Ferien en een glükliche | |
[pagina 463]
| |
Rückfahrt in die Heimat toewenst, ook in het Engels, en iedereen (Hempie en ik het eerst) in de handen klapt en hem lachend dank en tot weerziens toeroept, is dit rijdende eendagswereldje een blijvende gemeenschap der herinnering geworden. De meisjes hebben Herr Huber en Herr Wagenführer gekiekt. Wij zijn als samen op een vliegend robinsoneiland geweest. We zien elkaar allicht nooit terug. Misschien is het morgen weer oorlog tussen of onder onze landen. Maar een weemoedige vertedering zal blijven. Zo was het in de zomer vóór 14-18, in de vacantie vóór 40-44. Zo zal het altijd zijn. Zon en deuntjes, dank en auf wiedersehn. Niets komt meestal ooit terug, maar nimmer gaat ook iets volledig weer heen. | |
IVHector en Elmirette gebruiken al hun geld voor waterski. Zodus maar weer alleen op stap vanmiddag met Augustina en Hempie, in onze wagen ditmaal. Het sturen valt lastig met 25% Gefälle. Had ik het vandaar vooreerst zo heet, en daarna zo koel bij het rusten op de Pyramidenkogel? Wij zijn om het hele meer gereden. Toen we terugkwamen lag Hector te bed met mijn fles sljivovica. Hij was gestoken door een wesp en de vrouwenarts had om twee vrouwelijke dokters moeten sturen voor een inspuiting. Augustina's hele dag was vergald door de nieuwe kommer. Zelfs een heilklimaterischer ort blijft op de menselijke aarde liggen. De titelcombinaties met het meer worden hier van de idylle (Seegretl) tot het epos (Seefried - bijna Siegfried) met toeristische dichterlijkheid geëxploiteerd. Se(e)villa blijft de meest exotische vondst. Sinds vanochtend zijn we een week van honk. Vanavond is het weer (volks) bal in Seevilla. Ik ben benieuwd met wie Trudl zal dansen. De mooie Hollandse blondine is sinds vanochtend afgereisd, met drie jongens, echte waterratten, die haar ‘tante’ heten. De knapen hadden een heerlijke vacantie gehad, maar verlangden terug naar huis. Dàt vind ik mooi! Hempie was al dikke vrienden met hen geworden. Adressen werden gewisseld en beloften van correspondentie, ruil van lucifersmerken, en wederzijds bezoek. Auf wiedersehn, adé!... De hele dag pijn over mijn ganse lichaam gehad. Alle spieren lijken verkouden van al die zon, water en lucht. Daarnaast koortsachtige opstijgingen van warmte. Rusten is wel vermoeiend, en ‘natuurleven’ een beproeving voor de gezondheid. Seevilla heeft dus zijn zondags bal champêtre (in de landelijke eetzaal en met open tuindeuren) verplaatst naar zaterdagavond ter ere van de Gentse reisgroep die morgen huiswaarts keert. Elmirette was slapen bij Hector met zijn wespesteek. Toen Augustina en Hempie ook naar bed waren, heb ik voor een keer mijn avondpapier uitgesteld en ten slotte prijsgegeven, om mij bij het gezelschap aan te sluiten. | |
[pagina 464]
| |
Ik heb daarop geleerd dat Trudl eigenlijk de adellijke naam van Edeltrude draagt, en ondanks haar zwaarlijvigheid aardig beboppen kan. Tevens ben ik met die fourier van een Herr Ober in betere termen gekomen dank zij een Belgische sigaret en een glaasje sliwowitz. Ik zal maar niet verbergen dat de echte oorzaak van mijn aanwezigheid in die lag van de Duitse brunette, welke ik gisteren in de toerwagen naar Bled heb ontmoet en welke ik zo onheus als probierpuppe heb gebruikt voor Cato's Sloveense ceintuur. Ik heb de hele avond naast haar gezeten. Af en toe vroeg haar iemand ten dans, daarna kwam ze terug met me praten over boeken, films enz., met een levendige, ongeveinsde belangstelling voor intellectuele onderwerpen. Ze heeft een schoon, opgeruimd gezicht, maar waarin zich een gevoelig gemoed weerspiegelt. Zij werd geboren in de stad van Kant en Hoffmann en woont in die van Goethe. Zij is secretaresse in een grote metaalzaak. Zij is van katholieken huize, verbleef een jaar in Amerika en is door allerlei (oorlogse en naoorlogse) omstandigheden nog niet getrouwd, hoewel zij naar de dertig gaat. Zij voelt zich dus ‘oud’, maar droomt toch van een gezin en van kinderen. Zij vindt Hempie een beeldige knaap en heeft in de touringcar opgemerkt hoe ik hem ‘moederlijk’ het haar kamde. Om middernacht stond ze op. Ik had voorgesteld haar naar huis te begeleiden en ze heeft dat dadelijk met een zacht knikje aanvaard. Ze is in pension op een kleine villa, een beetje van de weg langs het meer af, de berghelling op. Ze is voor het eerst alleen op vacantiereis, waartegen ze aanvankelijk erg opzag, maar liever alleen dan met irgend jemand. Vanwege de donkergroene kronkelwegen bood ik haar een arm. Er scheen een bijna volle maan. - Romantic Germany, zei ik glimlachend maar toch met een Duits-romantische hartklopping. We drukten elkaar de hand van onze dooreengestrengelde arm; ik was er alleen mee verlegen dat ik, van de vochtig warme nacht, een klamme huid had. Aan haar villa, die reeds helemaal in slaap bleek gedompeld, nam ik afscheid met een handzoen, maar na twintig meter maakte ik schielijk rechtsomkeer. Monika was nog aan het morrelen om de sleutel in het donkere sleutelgat te krijgen. - Ben je niet te moe om nog wat te wandelen? vroeg ik. Ze wilde wel. Ik vertelde haar lachend van de film Summer madness. De Franse titel luidt ‘Vacances à Venise’ en het is een bewerking, door David Lean, van het verrukkelijke stuk van Arthur Laurents: ‘The time of the cuckoo’. Daarin vlucht Katherine Hepburn, na een korte liefdesvacantie in Venetië, plotseling weer weg en zegt: ‘Ik kwam mijn hele leven te laat; nu wil ik op tijd weg, om tenminste mijn droom te redden’. - Dit is nu het tegenovergestelde, verklaarde ik Monika. Ik ging uit verlegenheid altijd te vroeg. Nu wil ik me eens verlaten, om tenminste niet te | |
[pagina 465]
| |
moeten betreuren, misschien een beetje werkelijkheid te hebben gemist. We kwamen voorbij een kleine witte kapel, zagen een wit poesje schuilen achter een omheining van rasterdraad; in een open tuin stonden een hoop tafels - echter zonder bank. In het schijnsel van een lantaren plukte ik een bloem van de oostindische kers voor Monika, en verklaarde haar de Franse naam van de plant: capucine. - O ja, zei ze, kapuzinerkresse! Toen vond ik niets meer: - Ik heb de hele avond al mijn gedachten in het Duits moeten vertalen, lachte ik; ik zou even mijn hart in het Frans willen uitspreken - maar misschien zou me dat nog minder uitrusten! Ik floot dan meer ‘There's a chapel in the moonlight’. Daarop zei Monika dat men op vacantie de dingen een beetje anders ziet, met meer Einbildung en dat het am besten is zo. Ik was het daarover niet helemaal eens. Er komt een tijd dat men in zijn eigen kring, thuis, niets meer vindt, ik bedoel niemand, want zo niet hàd men hem al gevonden. De einbildung op reis is niet zo vals: men ontmoet er inderdaad nieuwe mensen, nieuwe kansen. En am besten is het ook niet - want morgen, wanneer alles voorbij is, zit men pas nog alleen met die einbildung. De kringen zijn weer uit elkaar gegaan. - We zouden thuis deze wandeling moeten kunnen voortzetten, droomde ik hardop, om te zien waarop het donkergroene pad uitkomt, op welk huis misschien... Maar we waren terug aan Monika's pension-villa. Ik heb haar gekust. Het was heel zacht. Ze was glimlachend aangedaan. - Sind Sie... bist Du mir nicht böse? vroeg ik. - Nein, zei ze... Later heeft ze me bekend dat ze het zo mooi heeft gevonden, ook door de wijze waarop het is gebeurd, bijna als vanzelf: ik heb niets gevraagd, waarop ze niet zo van de eerste avond ja had kunnen zeggen, en ik heb ook niet gedwongen, zodat ze geen neen moest zeggen. Ik duizelde een beetje toen ik terugliep. Van de warmte, van het late uur (half twee!) en van de onverhoedse terugkeer van een jeugdgevoelen, na zovele, zovele jaren. De trekharmonica en het slagwerk waren zo pas verstomd in Seevilla. De balgasten gingen op hun beurt een ommetje maken in de nachtlucht. Ik heb me gewassen en nog slechter dan anders geslapen, ondanks anderhalve slaaptablet. Na al de reisontroeringen, nu ook dàt nog, déze onrust! En ik die mezelf had beloofd me verdovend te vervelen! Ik hoop maar dat ik me in dit cahier nu zo bedarend mogelijk heb uitgeschreven. De pen is de spijker van de fakir der westerse wereld. Na de punctuur blijft men gevoelloos. Ik wil hier gedachtenloos verder leven, het aantal dagen dat ik nog moet of wil blijven. De rest is onheilzaam, und hat doch keinen Zweck. | |
[pagina 466]
| |
VHempie kan eindelijk zwemmen. Het voorbeeld van de Hollandse jongens heeft aanstekelijk gewerkt. Voorts komt mij de eer toe hem in het lage water, met de hand onder zijn kinnetje, de bewegingen te hebben geleerd, geduldig, en juist door niet te dwingen (o Monika!) hem alle watervrees te hebben ontnomen. Een Duits gezin heeft hem thans een zwemgordel geleend en voltooit het onderricht in het diepe water, waar ik alleen mezelf behelpen kan. Vandaag ben ik maar even in en uit het water geweest. Ik was steendoodmoe. Met de zondag heb ik tweemaal van das en schoenen, en driemaal van pantalon verwisseld. Meer heb ik hier niet mee. Elmirette vond het al erg veel, maar als ik even uitcijfer hoeveel keren zij van blouses en de rest verwisselt, ben ik - toch ook een virgo - nog heel bescheiden. En dan doe ik het niet centrifugaal, voor de anderen, maar binnenwaarts, voor mezelf: het kostuum is het huis dat een mens op reis meeneemt; ik stap in mijn pakken een beetje als in mijn verre woning. Verder ben ik nogal hevig uit mijn slof geschoten tegen die führer-foerier van een ober. In de soep was een macaronistokje zo hard dat ik het ereis nader heb onderzocht; het bleek van hout en bijzonder gelijkend op de tandestokers die op elke tafel in een glazen bakje liggen bij een snuifje paprika. Ik merkte voorts op dat het backhuhn gesneden was als met een schaar en taai gelijk de haan van de kerktoren. Het excuus dat de köchin krank was, heb ik niet aanvaard: hier is elke dag iets anders krank, het kamermeisje, het electra, helaas nooit die onhebbelijke vent van een Herr Ober. En van dat grootscheepse à la carte speisen gesproken, waarvoor hij ons altijd doet betalen, wenste ik eindelijk eens die onvindbare kaart te zien. Ik moet erg stramm gesproken hebben, want sedert heet ik minstens een keer in elke zin Herr Doktor. Daarop heb ik de man groszzügig een sigaret aangeboden, en nog eentje bij het slapen gaan, en in zijn nachtgroet was ik bijna professor. Hector en Elmirette hebben mij meegevraagd om te gaan dansen bij Wezler. Ik heb bedankt en liever met Augustina en Hempie in het donkere laantje langs het meer gewandeld, van Seevilla naar een stadspark. In de verte was de kerk van Maria Wörth zacht verlicht, en er dreven vele blanke en rose lampebloemen op het water, van de terrassen op die andere oever. Bij het terugkeren hebben we in dat dreefje Monika ontmoet. Toen ik Augustina en Hempie naar bed had gebracht, heb ik met haar op de houten zwembrug aan Seevilla gezeten, in de duisternis, hand in hand, opgewekt en toch rustig pratend over boeken en films en elkaar. Ik heb zonder knaging daarvoor mijn avondcorrecties opgegeven. Schrijven is papier ontwikkelen. Men frommelt en bezoedelt het wanneer men er alles inwikkelen wil. Maar het zal in de winter leeg blijven, indien men er niet | |
[pagina 467]
| |
dankbaar een levensbeeld heeft opgenomen, dat tot de beste behoort wat de zomer je zelf wil bieden sinds zo menig jaar. Daarom echter heb ik het ook niet zo laat laten worden als de vorige nacht. Levenspapier mag men ook aan de duisternis niet te lang blootstellen. Ik heb Monika om en bij elven teruggebracht naar haar pensionvillaatje. We hebben traag arm in arm geslenterd maar geen ommetje meer gemaakt. Ze ziet nogal tegen me op; noemde me nog ‘Sie’, hoewel ze graag heeft dat ik haar ‘Du’ zeg; ze voelt zo ‘respektvoll’ voor me. - Dus, zei ik lachend, moet ik me ook maar heel respektierlich betragen!... Ik heb haar een kus in de hals en twee op de mond gegeven. Het is nu kwart voor twaalven. Ik wil een betere nacht hebben dan de vorige. Monika kan dat niet kwalijk nemen, en moest ze het wel kwalijk nemen - nu, dan kan ik noch zij dafür, en is het zoals met alles en altoos maar weer auf wiedersehn, adé. Monika, het leven, het papier - het moet alles samengaan, of het is niet. Die de harmonie verbreekt, verbreekt nu eenmaal het geheel en de delen. Terwijl met Einbildung, en dat is desnoods in weemoedige herinnering, alles gered blijft.
Maandag. De ‘bloednacht van Venetië’ (ondertitel van een volksroman uit mijn kinderjaren) is begonnen. Wat heb ik ook aangevangen! Om de tijd wat sneller te doen voorbijgaan, heb ik me laten inschrijven voor een toer naar Venetië, met Augustina en Hempie, - een tocht van twee dagen, morgen en overmorgen. Maar reeds sinds vanochtend voel ik hier te Pörtschach de loden kamers en de brug der zuchten om mij heen. Men heeft me bang gemaakt voor de moordende hitte in de oude folterstad. Op de trap ontmoette ik de rose en rosse Zweedse jonge heer Karl-Gustav Håål. Die heeft zo pas de tour meegemaakt en schudde veelbetekenend het hoofd: - Vochtige warmte, gruwelijk, niet voor ons! En reeds hier is er zoveel water in de lucht: ondanks de zon heeft een paar sokken drie dagen nodig om te drogen! En ik kan niet meer afzeggen, want ik moest vooruit betalen, en een dartele som. Van haar kant loopt Augustina ook al met een klam voorhoofd. Het vertrek is te zes uur, aan de toerwagen. Dus om vijf uur opstaan. Maar wie in dit luie hotel zal ons wekken? Zeker Edeltrude niet. En de foerier vertikt het gewis voor een frühstück à la carte te zorgen. Geesten van Marino Marinelli, moedige feuilletonheld, en van zijn tedere bruid Annunziata - staat ons bij, ontfermt u over Augustina's kreupele benen, over mijn kreupele hart, over Hempie's onnozelheid!... God, wat een cultuur-invalide lijden kan op deze verdammte natuurferien! Ik hoop dat ik vandaag Monika maar niet ontmoet...
We hebben de namiddagkoffie gebruikt in Velden. Voor het eerst sinds we | |
[pagina 468]
| |
van huis zijn, heb ik mij weer bij café Hag moeten houden. Want ik heb dubbel de zenuwen gekregen op dat veel te mondaine terras. Wanneer ik naar behoorlijke, mooie dingen vraag, bedoel ik daarmee niet het andere uiterste van de boersheid van Seevilla. Ik werd kwalijk van die dansers in het zonnelicht van de namiddag, vlak in de week. Het leek zo idioot, zo zinloos, zo bespottelijk, zo hatelijk. Ja, ik heb daarbij zelfs even een lelijke gedachte gehad. Ik dacht aan de oorlog. Al dat dwaze gedoe weg, en ieder weer aan de arbeid, aan de slag om een homp brood, en aandachtig voor de eenvoudige vreugdes van geest en ziel. Dat is gezondheid, - jammer kost het zoveel bloed. Ik vraag vergiffenis. | |
VIVenedig is voorbij - en geslaagd! Ik dank God en Santa Monica. Om die stad en de hele toer geef ik weinig - wel om ‘het’ gedaan te hebben, en om de herinnering aan deze twee voorbije dagen. Gisteren dinsdag dus uit bed om vijf uur. Het was een kollegin der Edeltrude, van kwieker omvang, die op de deur kwam kloppen. Het ontbijt had ik 's avonds tevoren reeds op mijn kamer gekregen. Natuurlijk was de melk zuur. Maar met de halve fles sprudelwater die ik nog bezat, gingen de sneetjes brood met boter en marmelade toch makkelijk naar binnen. Ik voelde me van een fatalistische kalmte. Gisteren had ik tot driemaal toe een zenuwmiddeltje moeten gebruiken, wat sinds lang niet meer was gebeurd en zelfs in Venetië niet meer nodig is geweest. Een beetje voor zessen vertrok ik met Augustina en Hempie in de familiewagen naar het tourbureau. Weldra, in een rood jasje, verscheen van de groene helling Monika. Ze had een chocoladenpaddestoeltje mee voor Hempie. De car werd thans geleid door een jonge donkerharige gids, die zich als Herr Schmidt voorstelde. Veel droger dan Huber. Dat bleek al dadelijk toen hij bij het doorrijden van Villach over Paracelsus begon, de tovenaar-geleerde, die daar heeft gewoond, voor zoveel honderd jaar. Maar Monika is oprecht leergierig. Intussen was Hempie aan het rekenen dat één Oostenrijkse schilling gelijk tweeëntwintig Italiaanse lira, dus elf lire plus minus gelijk één Belgische frank. M.a.w. alle Italiaanse prijzen delen door tien. Er hing een dikke mist om de bergen. Zonder dat ik heb geslapen noch te veel gerookt, legden de wijzers van het uurwerk, - waarvoor ik ban was geweest, - rustig maar stipt hun weg op de wijzerplaat af. Ik zat naast Augustina, achter Monika en Hempie. Aan de grens profiteerde ik van de gelegenheid om in haar reispas te kijken: geboren de tweede november 1927; 1,64 m, schlank; Augenfarbe braun; kaufmännische Angestellte. Schlank, jawel, dank zij die 1,64 m, want eigenlijk is ze mooi van vormen. | |
[pagina 469]
| |
Zijzelf heette zich lachend ‘veel te dik’ (maar dat is volstrekt onwaar), toen ik haar, op de terugtour uit Bled, zo onbedachtzaam de met de hand geborduurde Sloveense ceintuur voor Cato heb aangepast. Ik zat er nog om te blozen, met een stil genoegen. Men moet elkaar toch op de ene of andere wijze leren kennen. Een Franse stuntspreuk zegt qu'il faut prendre la femme par la taille, ou elle vous échappe de toutes parts. Gelukkig was de ceintuur toch een beetje te smal voor Monika. Langzamerhand begon de temperatuur te stijgen. Jassen en dassen gingen uit en even moest de bus stoppen: twee dames waren onpasselijk geworden en moesten uitstappen en iets uitspuwen. Ik zag het met leedwezen voor hen en persoonlijk welbehagen: ik hield stand. Ik waagde tot de overblijvenden het mopje dat de uitspraak ‘voir Naples (40o en meer) et puis mourir’ vals is: men is al lang dood nog vóór Venetië. In de werkelijkheid zou het meevallen. Het was snikheet in Venetië, maar ik heb alleen zweet gesnikt, geen tranen of bloed. De rit van zes uur werd slechts eenmaal onderbroken in de kleine Italiaanse stad Udine. Monika hield van de oude steegstraatjes. Ik heb haar op de bonte markt gefilmd terwijl ze met Hempie aan een fontein perziken afspoelde. Ik houd niet van bonte markten, oude steden, smalle steegjes en dat al - maar één mens volstaat om het aangezicht der wereld te veranderen. Omdat nog alleen het gelaat van die mens telt, de rest wordt achtergrond en ook schoon door wat dat aangezicht erop afgeeft. Ik houd van alles aan Monika. Ze is al erg bruin, maar in de winter zeer bleek, beweert ze. Ze heeft een beetje een vol gezicht, op zijn Slavisch. Dat klopt met de naam op-ski die ze als zovele Oostpruisen draagt. Haar rug is verbrand en bladdert, wat ik anders griezelig vind. Nu heb ik er soms in een steelse streling de pelletjes afgeplukt. Haar mond is eventjes gekleurd met lippenrood, maar ze vernist haar nagels niet; die zijn alleen heel zuiver geknipt en gevijld. Zelfs de nagelriemen heeft ze niet weggesneden: ze heeft er geen. Het binnenrijden in Venetië deed me denken aan de havenrommeligheid van Oostende, maar aan de aanlegplaats van de boot naar het Lido herkende ik de film ‘Summer madness’. En dat is het beste wat ik, die vooral geen reisnotities schrijven wil, van deze stad kan zeggen. Venezia la bella is zo schoon als in de film, en niet andersom! Ons hotel heette Urania, maar voor het logies werden we uit elkaar gestuurd naar diverse pensions. Monika en ik stonden naast elkaar aan de receptie tijdens die kamerverdeling. Augustina, Hempie en ik kwamen in ‘Augustus’, en Monika in ‘La Palma’. Ze kon haar teleurstelling niet verbergen en vroeg schoon spontaan of het niet samen kon. - Wir sind eine Familie, verklaarden we tegelijk. - Nu dan, zei de fraaie olijfkleurige heer met het Italiaanse snorretje. Maar het is maar een heel klein kamertje onder het dak dat nog in ‘Augustus’ blijft. | |
[pagina 470]
| |
- Dank u, ik zal het nemen, zei Monika. Ik heb het genomen; het hare was trouwens slechts een teerlingmeter groter.
De namiddag met zijn vieren op het strand van het Lido doorgebracht. Augustina zat in een strandstoel in het lommer der badhokjes. Monika, Hempie en ik hebben gezwommen en gefilmd. Ik filmde ook een zeer dikke heer die in het water speelde met een bal ter grootte van een kinderhoofd. Het water was schoon blauwgroen, meer dan lauw en zout als pekel. Na het bad vroeg Monika om een reepje van mijn kauwgom tegen de zilte smaak die haar mond dichtplakte. Tijdens het avondeten op het terras van Urania begon het te bliksemen en te donderen. Twee maanden lang al had het hier nog niet geregend. De gondelvaart dreigde in het water te vallen. Intussen had Huber, die in Venetië was, de leiding van Schmidt overgenomen. Na een korte bui dacht hij dat het onweer over was en nam hij met het gehele gezelschap de boot naar het Sint-Marcusplein. Daar verwijderde zich Monika even met de anderen om het een en het ander te bezichtigen. Dat plein leek een gierende kermis van licht en donker. Ik stak het haastig over om een glas spuitwater met citroen te drinken aan een open café. Van het zwemmen en zweten had ik een vreselijke dorst. Toen brak eensklaps het volle onweer los. Ik kon niet meer terug over het plein vanwege de slagregen. Augustina en Hempie zaten op een stenen bank onder de duistere bogengaanderij aan de overkant. Een orkest van de café's op mijn zijde speelde mijn geliefkoosd ‘Tornd a Sorrento’. Ik ging, met mijn glas in de hand, ergens op een vrije stoel zitten. Liefde, dacht ik, brengt helaas niet enkel een gevoel van herleving, ondernemingslust en geluk, maar ook onrust, jaloersheid, en weemoed. Toch stelde ik vast ouder geworden te zijn. Ik slaagde er telkens weer in te ‘relaxeren’, iets in mij niet los te laten, mij niet aan anderen te verliezen. Met een groot woord: ‘iets’ dat van God moet zijn. In mijn zakboekje heb ik daar opgetekend: het schone der jeugd is geestdrift of hartstocht - van latere jaren: wijsheid. Voor het eerst in mijn leven heb ik mij tegelijk verliefd en wijzer gevoeld. Toen het iets minder regende, kwam Hempie, tussen de druppels door, mij op een drafje halen. Ik zat thans aan de armoekant van het plein, met Augustina en de jongen, op de stenen bank, in de duisternis der arcades. Over ons flonkerden de terrassen, wiegden de strijkjes, rumoerde het zomernachtvertier. Ik ‘relaxeerde’ voort en ging accoord met Augustina, - die nat was van de opwinding en de onrust, - met haar en het zwijgzaam geworden kind braafweg hotelwaarts te keren, indien het gezelschap over een kwartiertje niet terug was. Zeker het stak me dat Monika niet bij ons was gebleven. Maar misschien wilde ze zich niet opdringen, en ikzelf had haar herhaaldelijk gezegd niet naar ons om te zien: ze heeft niet veel geld en moet alles uit Venetië halen wat zij | |
[pagina 471]
| |
wenst. Zij noemt zichzelf wat altmodisch, wat ik heerlijk vind, al is mij het altmodische van de zeldzame degelijke jonge mensen nog te modern. Flirtte zij thans met Herwig Huber? Was ik te ernstig? Was ik als altijd te veel van mijn huis, bezig met Augustina en Hempie, liet ik gelegenheden voorbijgaan? Moest ik meer van die Einbildung opbrengen en ausnützen, waarvan Monika had gesproken in verband met vacantie? Zat ik hier, in plaats van ook eens met wat summer madness, nog en weer met mijn levenslange sadness? Maar had ik het recht te klagen - ik die gisteren nog wenste Monika niet te ontmoeten, omdat ik de zenuwen had, ongetwijfeld uit vrees voor de temperatuur van de twee dagen te Venetië, maar toch ook en vooral uit angst voor deze ene (hotel) nacht? Vreemd, zoals ik daar zat, en alles wat ik dacht, dat was steeds de oude die ik van kindsbeen af ben geweest, met al de kinderlijke verdrietigheid vandien. Maar thans was het in kalmte; het ging gepaard met een aanvaarden, dat op zichzelf weemoedig is maar mij toch stil gelukkig maakte: een wijs, een actief fakirisme. - Je kan niet anders dan jezelf zijn, mijmerde ik, en dààr ligt jouw geluk. Als Monika niet is wat je hebt gedroomd - wel, denk aan verleden week, toen je nog niet eens wist dat ze bestond: je verliest niets, en hebt nog een droom gewonnen. Trouwens, wie zich te veel aan anderen gelegen laat zijn, verliest zichzelf ook bij die anderen, zoals Musset heeft gezegd: de liefde is als je schaduw: zij vlucht als je haar achtervolgt; zij volgt je, als je haar niet achternaloopt.
Op dat ogenblik kwam Monika met de anderen weer op ons toe. Ik heb Augustina zachtjes gedwongen de gondelvaart ook mee te maken. Ze transpireerde, had het koud, verzette zich zenuwachtig, was bang dat het nog kon onweren. Maar zij is veel meer dan ik uit op vreemde landen en indrukken. Zij moest Venedig zien, voor ze ons mag ontvallen. Ik zal haar dat beeld hebben meegegeven; het zal haar geluk zijn, haar vuurtje voor al haar nog komende winters. We zaten met zessen in een gondel. - Een beetje veel! vond Monika halfluid, maar toen ik schamper beaamde: - Vier te veel! schudde ze toch afkeurend altmodisch, wat ik prettig vond. Er was ook geen muziek. Maar toen het ons begeleidende paar afscheid nam, om nog uit te gaan naar een door Huber aanbevolen gelegenheid, verliet Monika ons niet meer. Op de boot terug naar het Lido - het tochtte nogal - bleven Augustina en Hempie liever in de kajuit. Ik zat met Monika alleen op de voorsteven en kreeg thans mijn gondelmuziek. We zaten dicht bijeen, de hand in elkaar. Monika bekende me stilletjes dat ze voor mij was meegekomen naar Venetië (wat ik al wist), en dat ze gelukkig was het te hebben gedaan. Haar vingeren streelden mijn hand, haar ogen mijn aangezicht. Ze zei dat ik een mooi Frans | |
[pagina 472]
| |
type heb (dé liefdesverklaring van een Duitse), zo iets speciaals om neus en mond, wisselende kleur ogen en een schone weke stem. Ik zei alleen: - Jij bent mijn gondelzang, mijn summer madness, en je ruikt zo heerlijk, - en zoende haar teder in de hals. We brachten Augustina en Hempie naar bed in ‘Augustus’, waar die één kamer hadden beneden. Monika had graag nog iets gedronken, voor de ‘stemming’. Ik wandelde met haar terug naar de boulevard. We zaten bijna alleen op een terras en dronken een kraf rode wijn. Het was middernacht. Om één uur liepen we stil de trap van ‘Augustus’ op. Onze zolderkamertjes lagen precies naast elkaar. Ik vroeg of ik nog even bij haar mocht zijn op haar kamer. Ik ging op haar bed zitten. We kusten elkaar en zij bleef in mijn armboog naast mij liggen. We spraken eerst bijna niet. De twee raampjes stonden open en de gordijnen flapperden in de tocht. Er brandde alleen een kaplampje op de nachttafel. We keken elkaar een beetje verblind in de knippende, tintelende ogen. Op het boulevardterras hadden we over allerlei zaken van geloof, liefde en huwelijksleven gesproken, over trouw en kameraadschap in de echt. Thans zoenden we elkaar, telkens opnieuw. Haar mond was warm, rijk en toch kuis. Haar lichaam ook. We drukten ons tegen elkaar aan. Toen stak ik traag een vinger onder de bovenste knoop van haar blouse. Ze weerde zacht mijn gebaar af. Ik vroeg haar of ze het oprecht meende, of ze heus ook vond dat men de vrucht der liefde niet te vroeg mag plukken, sonst verdirbt man den Baum. - Ja, knikte ze. Ik zei dat ik gelukkig was en we kusten elkaar opnieuw, lang, warm, diep, vol. Ik bekende haar dat ik angst had gehad voor deze nacht, maar dat dit de schoonste nacht was geworden sinds ‘Renée’, en nog schoner. Ik was als haast twintig jaar geleden, ik die in de laatste jaren heb gevreesd dat het uit was, dat ik niet meer lief zou kunnen hebben. Maar in de tijd van Renée had ik geen partner: Renée wilde wel liefde doen, en ik liever nog niet. In Monika had ik thans mijn partner gevonden. Monika bekende me wel dat ze leidenschaftlich is, aber ohne Erfahrung. Na een tijdje vroeg ik haar opnieuw, of ze werkelijk dit zo het liefst had, of ze mij niet kindisch vond, àl te altmodisch. Ze moest maar zeggen wat haar het liefst was. Mij was alles goed. Ik houd van haar en dan is men ook met een stuk van het geheel tevreden: met het lichamelijke, als er ook niets anders volgt. Maar juist omdat ik haar liefheb, kon ik ook volstaan met ‘niets’, want dat is een belofte van het geheel, en reeds het geheel in de geest. Ze zwoer me dat het zo het beste was, dat ze me niet kindisch vond, integendeel. Ik bewonderde de goede oude waarden in haar, gelijk het christendom die heeft bewaard: de lichamelijke vereniging is een huwelijkssacrament. Zo heb ik, de ‘ongelovige’, het ook steeds gevoeld. | |
[pagina 473]
| |
Op haar nachttafeltje lag Rilke's ‘Briefe an einen jungen Dichter’, en Dickens' ‘Oliver Twist’. Beiden bevestigden mij Monika's woorden. - Dan kan ik ‘ruhig’ slapen gaan? zei ik vragend. Zij knikte innig, en zei alleen: - Rook nog eerst je sigaret op. En ik vernam dat ze gisteren, tijdens ons avondeten, langs Seevilla was gekomen, om door het verlichte raam mij even te zien... Mijn sigaret was op, Zij kuste mij lang. Toen ben ik gegaan, in de tocht der ramen, deuren en gordijntjes. Toen ik voor het eerst Monika naar haar pension in Pörtschach heb begeleid, scheen de maan. - Bijna vol, zei ik. - Hij zal vol zijn in Venetië, antwoordde ze. Ik heb thans die volle maan in Venetië inderdaad gezien. Hij zal onvergetelijk schoon blijven.
De tweede dag in Venetië heb ik met Augustina en Hempie slechts nog een beetje gewandeld in de buurt van Urania. Augustina had haar gondelvaart gehad, ik mijn maannacht, en Hempie is nog een kind. We hadden niets meer te doen dan te rusten, en een paar souveniertjes te kopen. Aan de reiseführung naar Sankt Markus en Dogenpalast hebben we niet deelgenomen. Monika ook niet; die is op haar eentje wat gaan zwerven door stad en kerk. Na het middageten stapte het gezelschap weer in de car. De hele uitgestrekte vlakte lang sliep ieder, zelfs Huber. Slechts om elven waren we terug in Pörtschach. De familiewagen stond aan het tourbureau. We hebben Monika naar haar pension gereden. In Seevilla was het personeel natuurlijk naar bed en konden we met onze honger onder zeil. Maar ik zat nog in de touringcar, het laatste uur naast Monika: toen het donker was geworden, had ik met Hempie van plaats verwisseld. De kleine man, als in stille verstandhouding, had me bereidwillig zijn leuke zit afgestaan. We hebben daar hand in hand zitten fluisteren, zij af en toe mijn geluid dempend voor de mensen. We zullen elkaar schrijven; zij zal mij haar buntfoto's sturen, en ik boeken: van Dickens moet ze ‘David Copperfield’ lezen, dat is niet zo grausam als ‘Oliver Twist’, en van Beatrice Harraden ‘Ships that pass in the night’ (1893), opdat wij niet als die trieste Schiffe einander in der Nacht vorbeiführen... Maar dat zal niet. Alleen, in mijn Morris, zal ik haar op 2 november a.s. opzoeken, voor het weekend, om haar mijn geburtstagsgeschenk te brengen. (vervolgt) |
|