| |
| |
| |
Johan Daisne
Grüss gott
(vervolg)
VII
Donderdag. Ik die verleden week, en ook nog van de week, zo rechtens en menens gekankerd heb, ben nog altijd hier en niet zo haastig meer om af te reizen. Een mens is geen paard. Wanneer het staluur nadert, mag men de pas vertragen.
Het is bij twaalven. Het regent en miezelt. Ik zit op mijn kamertje in Seevilla. Ik ben slechts om half elf opgestaan. Beneden vond ik Augustina, die ook pas ontbijt gebruikte. Ze had een verguld gezicht van haar Venetiaanse avontuur. Hempie was met Hector en Elmirette naar Klagenfurt.
Bij de lekker warme, wel een beetje erg opwekkende koffie hebben we prettig gekeuveld. Ik vertelde Augustina van Monika. Niet alles, maar toch zeer veel. Ook daarin ben ik niet veranderd, en niettemin een beetje ouder geworden. Ook Augustina is ten deze dezelfde gebleven, èn door het leven geleerd. Ze laat zich steeds erg gelegen liggen aan dat allerbelangrijkste voor het levensgeluk van een der haren, maar ze geeft geen kordate wenken meer.
Overigens heeft zij een goed oog op Monika. Ze denkt aan Pipa wiens geliefkoosde verstrooiingslectuur tante Marlitt was. Pipa zou ook voor een Monika voelen. En Augustina vond er niets op tegen dat ik met de tweede november naar Frankfurt ga.
- Je gaat nu zeker elke dag wat met Monika uit? vroeg ze en het leek bijna een voorstel, in elk geval een aanmoediging, misschien met de stille berekening (zelfs de beste oude vrouw blijft een beetje listig) dat ik mijn plan maar zal laten varen, om hier niet tot het eind der vacantie te blijven.
- Ik hoop van wel, maar ik heb geen vaste afspraak gemaakt, zei ik. We zullen zien. Als ik Monika verlies, zou het me spijten, doch ik redeneer thans anders dan vroeger: voor acht dagen kende ik Monika niet, en het leven ging ook. Mijn werk blijft. Ik moet het zo beschouwen dat ik niets kan verliezen, maar een droom heb gewonnen.
Ik zit thans op mijn kamer en schrijf in mijn cahier, na lang toilet te hebben gemaakt. Dat toilet is ook en vooral voor de zielshygiëne bedoeld. Want ik
| |
| |
ben toch wel erg moe en dus weer zenuwachtig. Monika zag er trouwens gisteravond ook vreselijk afgemat uit, hoewel ze vijftien jaar jonger is. Ik zou haar kunnen opzoeken, maar doe het liever niet. Niet achternalopen, herhaal ik bij mezelf, want dan verschimmen de mensen. Geen Immensee maken van dit meer. Maria Wörth waakt wel over ons.
Ik vergat op te tekenen dat Monika al haar Venetiaanse kaarten aan vriendinnen ondertekende met M.M.
- Dat zijn de letters die in mijn handpalmen staan, verklaarde ze glimlachend.
- Juist, zei ik, en ze betekenen Memento Mori - gedenk dat gij eens zult sterven, vergeet dus niet te leven. Je hebt nog één jaar tijd, Monika, tot je dertig bent. Dan moet je besloten hebben, hoe je verder zult gaan. Alleen of niet. Avontuurlijk of... altmodisch, naar de eeuwige jeugdwet der schepping. Dan zul je goed kunnen sterven en overleven, te zamen met een andere sterveling.
Monika vindt ook dat een mens niet gemaakt is om alleen te bestaan en alleen dood te gaan. Doch ze heeft niet willen trouwen met om het even wie. Haar vader is timmerman, een heilige man. Vroeger had het gezin het goed, maar door de oorlog ging alles verloren. Het was zo benepen thuis dat een zuster gauw is gehuwd, te gauw, want ze kon beter. En met beter bedoelde Monika niet louter stoffelijk.
Daarom aarzelt ze. Ze wil er het beste, schoonste van maken, een werkelijke vereniging van twee mensen. En kinderen zou ze ook nog willen. Ik vroeg - zo onpersoonlijk mogelijk - of het buitenland haar afschrikken zou. Ze antwoordde ook onrechtstreeks: ze is toch vrijwillig anderhalf jaar naar Amerika gaan werken.
En ze vindt Hempie een bijzonder mooi kind, der zärtliche bube! Terwijl ze in de toerwagen met zijn vakerig hoofd op haar schoot zat, heb ik haar zijlings gadegeslagen. Ze glimlachte bijna blozend tot zichzelf, als iemand die voor het eerst een nieuw geluksgevoel in zichzelf waarneemt.
Donderdag nog. Het regende over Pörtschach vanmorgen vroeg. Ik heb gauw mijn houten blinden gesloten, om mijn slaap en de zon van Venetië niet te laten blussen. Bij het opstaan (laat) en tijdens het ontbijt met Augustina was het stil zonnig. Ik heb op de zwemsteiger gezeten, bijna alleen. Je kon, op verscheidene kilometer, een radio een zangerig wijsje horen spelen op de andere oever, ergens in de buurt van Maria Wörth.
Is hier een echo? Overdag hoor je hem meest niet, vanwege de opgewekte stemmen op het terras, de kinderkreten, de motorbootjes van de waterskiërs.
Daarna wat gewandeld in het laantje langs het meer, van Seevilla naar het park op de landtong. De Blumenpromenade heet dat, maar het is nog dichterlijker dan zijn naam. Niets dan heggen en tuinen, hotelvilla's aan de ene kant, in het groen, en aan de andere kant, ook in het groen, de stukjes strand van die villa's, met of zonder zwemhokjes voor de pensiongasten. De
| |
| |
giardini privati van Lago Maggiore. Maar stemmiger, vanwege die zomerbloempjes welke allemaal als van bij ons zijn, en het Gezelliaanse riet. En dag en nacht de muziekjes van de krekels.
's Namiddags een bezoekje aan de kapper gebracht. In België vraag ik altijd kort geknipt te worden, ‘op zijn Duits’. Hier durf ik niet - het zou te Duits kunnen zijn, en Monika vond me juist zo aantrekkelijk Frans. Dus maar een voorzichtige ‘holländischer schnitt’ - dat is nog kort genoeg.
Toen ik terugkwam even Monika ontmoet. Ze liep als toevallig door de tuin van Seevilla, in een kort wit broekje. Ze was ook nog moe, had lang geslapen, haar krant gelezen, die ze zich hier laat nazenden (nog een goed punt bij Dickens en Rilke!), en eventjes getennist: zeer slecht, ze leert het pas.
Toen Hector en Elmirette kwamen, heb ik de voorstellingen mummelings afgedaan. Ik heb Monika ook niet meegevraagd voor een kopje koffie naar Eschenhof: met ons vijven is de wagen bijna vol, en zoals ik Monika gisteren heb gezegd, en zoals ze het begreep en best vond: ik wil ditmaal geen familiezaak meer maken van mijn private aangelegenheden.
Mijn moeilijke vorige leven heeft me dat bijgebracht. Ik sprak met Augustina en dat is voldoende. En tot mijn voldoening zou ik 's avonds van Monika horen, dat Augustina haar reeds herhaaldelijk uitnodigend vroeg ‘kom je morgen terug?’ - ‘kom je vanavond?’ Stilletjes, maar des te duidelijker voor mij alleen.
Het weer is hier sinds dagen koeler. Op het terras van Eschenhof heb ik met de plaid van de wagenbank om de schouders gezeten. Werkelijk, ik blijf een stiefkind van moeder natuur. Ik had weer een koortsgevoel, heb vitamine C genomen en wat neusdruppeltjes tegen mijn rauwe keel. Waarschijnlijk slechts zenuwen.
Na het avondbrood is zoals naar afspraak Monika in de gelagzaal (anders kan ik hem niet noemen) van Seevilla gekomen. We zaten nog aan. Er ontspon zich een Engels gesprek tussen haar en Hector, die ook anderhalf jaar in Amerika is geweest, voor zijn studie. Elmirette en ik zwegen veelbetekenend. Ik werd geleidelijk nijdig, èn nijdig om die nijdigheid, omdat ik er ditmaal zo moeilijk in slaagde te relaxeren.
Daarna trokken Hector en Elmirette weer naar Werzer. Hector vroeg ons mee, maar ik bedankte nadrukkelijk en bracht Augustina en Hempie naar bed. Het was iets over negenen. Meer dan drie uur heb ik met Monika doorgebracht, heerlijk alleen, aan het eindpunt van de landtong, in het donkere park.
Er vielen slechts een paar vage schimmen, ook schimparen inderdaad, te bekennen. We zaten op een bank, twee meter van het water. De maan weerspiegelde zich, af en toe door een wolk omfloerst, tussen het dunne riet. Het was fris, maar niet koud. In de verte glom één enkele ster, een beetje als een gouden pronkpleistertje, zijlings boven de zachtverlichte kerk van Maria Wörth.
- Is dat Venus? vroeg Monika.
- Ongetwijfeld, zei ik die daar niets van ken.
| |
| |
Ze vertelde van haar vroeger leven; we behandelden weer, schijnbaar theoretisch, allerlei huwelijksproblemen.
Ik schreef het al - maar die verliefd is, herhaalt zich graag - na onze eerste zoen heb ik Monika dadelijk geduzt. Toen zij mij bleef siezen, heb ik haar gevraagd of ik dan ook mijn Du moest intrekken.
- Nee, bitte, zei ze, ik heb het zo graag.
Thans heeft ze me eindelijk ook spontaan Du gezegd en heet me Hermann. We hebben elkaar vaak gekust, op de mond, in de hals, op de ogen.
- Jij liefkoost gaarne, zei ze, en streelde mijn handen. Ik houd ook van streicheln.
En uit zichzelf sprak ze weer van de 2de november: ze verwacht me.
Gisteren, voor we Italië verlieten, toen de toerwagen nog even stilhield voor de grens, heb ik haar van mijn laatste lires een halve liter chianti gekocht. Ze wil de sierlijke mandefles bewaren voor haar kamer in Frankfurt, en de wijn zouden wij in Pörtschach samen opdrinken. Toen ik haar thans zei dat ik dorst had, stelde ze de dronk toch liever uit: ze laat niet graag haar zeer bescheiden kamertje in de pensionvilla zien. Ik heb dan maar van mijn kamer in Seevilla mijn fles slivovitsa gehaald, mijn eigen kleine fes (niet de grote, gekocht als souvenir voor Otto) die Hector heeft aangebroken na zijn wespesteek. We hebben er beiden een slok van genomen tegen de nachtkoude.
Toen ik Monika terugbracht, bleven we plotseling staan midden op het bruggetje over de spoorweg, dat naar de kapel leidt.
- We spreken precies alsof we getrouwd zijn, brak ze ontroerd ons gesprek af en keek me heel ernstig aan.
En ja, we hadden het juist over het behouden van haar nationaliteit, over de taal voor de opvoeding der kinderen. We omarmden elkaar. Bij de kapel vroeg ik haar weer:
- Dit is dus toch niet maar een vacantieavontuur voor jou?
Zij antwoordde ook vragend:
- Indien het een avontuur was, zou ik telkens 's avonds zo stilletjes langs Seevilla zijn gekomen met de vage hoop je te ontmoeten? Ik betrap er me op de hele dag aan jou te denken, ik die naar hier was gekomen om zekere dingen te vergeten door eens niets dan te zwemmen, te tennissen, te dansen...
En ik zei op mijn beurt:
- Indien het voor mij alleen een avontuur was geweest, dan zou ik ook overdag zu diensten gestaan hebben, terwijl ik me nu ‘reserveer’... voor later.
Ik heb Monika ook bekend dat ik doodmoe was en ben. Liefde, hoe wijs ook, brengt onrust mee en vergt inspanning. Niet enkel omdat ik mij voortdurend in een andere spraak moet vertalen (wat juister is dan ‘Duits moet spreken’), maar omdat liefde meer is dan sport: het is iets van de hele persoon, van geest, hart en alle vezels.
Veel heeft in mij te lang gerust en is in mistroostigheid een beetje geroest. Een volgende ontmoeting maak ik eerlijk korter. Wat lang wil branden - zei het desnoods weer alleen - moet niet de beide uiteinden aansteken.
| |
| |
Over het belangrijkste, evenals over de schoonste details, zijn we het eens.
- Zou jij trouw kunnen zijn? heb ik gevraagd.
- Immer, zei ze vastberaden.
Ook dat het huwelijk fürs Gute und Schlechtste is. Het levensboek is een roman, en geen roman zonder conflict, voor het dramatisch effect. Maar die conflicten mag men niet zelf veroorzaken.
- Geen streiten en zanken, want dat laat narben, zei ik.
Het volstaat te weten dat het (samen)leven moeilijkheden meebrengt, en die bijna blij te aanvaarden: moeilijkheden met het werk, mogelijkheden dat het nog eens oorlog wordt, men kan een kind verliezen. Ik verzekerde haar zelfs dat ik haar gaarne eens ziek mocht hebben - om haar te kunnen verzorgen. Moeilijkheden binden beter dan wat vanzelf voor elkaar gaat. Gemakkelijkheden strikken ook weer zo makkelijk los. Geluk is geen synoniem van vrolijkheid.
Zij zei ook niet ijverzuchtig te zijn op een man zijn werk, integendeel, en hem de rust te gunnen die dat werk eist. Zij is graag goed gekleed.
- Uit koketterie? vroeg ik.
- Nee, voor jou, zei ze.
Zoals ik, die ze lachend een beetje eitel vond, kon verzekeren dat ik het alleen uit oude schuchterheid ben.
Met nog een slok sljivovica en mijn zakboekje ben ik - weer zo laat - naar bed gegaan. Dat mag niet weer. Eerst heb ik geslapen als lood, daarna nachtmerries gehad, maar mezelf toch gedwongen in de duisternis van mijn gesloten blinden tot tienen te blijven rusten.
Ik probeerde te relaxeren en niet alleen aan Monika te denken, maar haar harmonisch in te lijven bij het werk dat ik bij mijn terugkeer zal vinden. Wat ik op reis heb meegenomen en dat ik de secretaresse aangetekend zou sturen, is verre van af. Des te beter, ik zal er dus wezenlijk uit zijn geweest!
Maar ik wil er nu spoedig weer inkomen. Hier word ik te moe. Ik wilde veertien dagen blijven. De anderen drie weken. De helft van het verschil is drie en een halve dag. Ik heb ermee genoegen genomen dat we slechts twee dagen vroeger vertrekken. Dat is maandag.
Ik heb Monika gezegd dat ik haar vooreerst niet zal schrijven, vanwege de arbeid die me wacht. Ik zal beginnen met haar een der beloofde boeken te sturen. Ik zoek nog welk van mijn lievelingen het zal zijn. Ik zal er deze uitspraak van André Maurois inschrijven: Aimer les mêmes personnages, les mêmes auteurs, c'est encore une manière de s'aimer.
| |
VIII
Wanneer twee mensen het over een boek hebben, dat de een graag las, de andere niet, dan zijn twee houdingen mogelijk: een vijandelijk gedwongene, of een vriendelijk belangstellende. Monika behoort tot het type dat op de
| |
| |
laatste manier reageert. Dat kon ik vaststellen tijdens haar Amerikaans gesprek met Hector, toen even een boek van mevrouw Roosevelt werd genoemd.
Daar tegenover staan drie manieren om een mens lief te hebben. Gewone lieden hebben een ander graag voor zichzelf, of voor die andere. De eersten zijn egoïsten, de tweeden altruïsten. Dichters hebben echter tegelijk op die beide menselijke manieren lief, en dat maakt deze derde manier zo uitputtend. Ik heb dat zachtjes tot Monika gezegd, toen ze vanmiddag punkt halfvier op onze afspraak is gekomen. Tedere humor is tegelijk een liefdesverklaring en zelfverdediging. Ze scheen me liefderijk te begrijpen.
's Ochtends was de familie vertrokken naar Weet-ik-veel. Hector had gehoord over Romeinse opgravingen daar in de buurt. Ik had feestelijk bedankt en ben zo lang mogelijk in bed gebleven. Monika heeft me gisteravond ook bekend geslapen in plaats van gesoupeerd te hebben. Ze had de wekker op acht p.m. gezet, om mij en onze bank niet te missen.
Ik hoorde een en ander met vreugde. De jongere is dus ook niet onuitputtelijk. Niets voltooit zozeer iemands bekoorlijkheid, als enige trekken van ons aller menselijk tekort. Ik voel dat ik, terug thuis, Monika soms zal durven schrijven mij tussenbeide in haar avondgebed te bedenken, als het mij nog en weer lastig gaat.
Daarop ben ik traag langs het Blumenstrand gewandeld. De krekels sjirpten en ik ging in het lommer der sparrebomen zitten. Ik ben niet de eerste Herman in Monika's leven. De eerste was piepjong en kon niet huwen omdat hij nog altijd niet genoeg voor zichzelf verdient en een piekeraar is. Met dat alles gelijken wij dus wel op elkaar: men kiest altijd varianten van hetzelfde. Het is goed enige lezingen gekend te hebben alvorens zijn eigen roman te kiezen. Overigens klinkt Herman II wel vorstelijk. Dynastisch.
De afspraak was dat Monika om halfvier naar Seevilla zou komen bij goed weder; zo niet 's anderendaags. Ik had haar voorgesteld dat we toch één keer een dagje voor ons alleen zouden nemen, en ze had het fijn gevonden. We zijn eerst in Pörtschach naar de wechselstube gegaan. Ik bezat vijftienhonderd Belgische frank, waarvoor ik zevenhonderd vijftig schilling heb gekregen. Ik kon het daarmee vorstelijk doen.
We hebben aan de Blumenpromenade een motorboot genomen, geen collectieve, maar voor ons beiden alleen (op de bestuurder na, natuurlijk). Zo zullen we thans metterdaad ons gondeltochtjes hebben gehad. Ik heb Monika's profiel gefilmd, tegen het voorbijsnellende, hoogopgeploegde, blankgroene water, en het snel naderbijkomende kerkje van Maria Wörth.
Het zijn eigenlijk twee kerkjes naast elkaar, op een hoogte vol bloemen, waaronder kapuzinerkresse. Zeer oude kerkjes, in nog kinderlijk Romaanse stijl. Terwijl we de stenen treden bestegen, prevelde Monika:
- Wanneer men een nieuwe kerk bezoekt, mag men een wens doen.
Zij nam wijwater; ik ook; we zaten achter elkaar op een bank en zwegen. Bij het uitgaan gaven we elkaar de arm. Toen hebben wij van elkaar met haar toestel bantfoto's gemaakt. Ze aarzelde even voor de kruisen van de friedhof
| |
| |
op de achtergrond. Ik zei dat het daar een zoets slapen moest zijn.
Te voet en gearmd zijn we naar Eschenhof gewandeld, en hebben daar tot zeven uur onder een wit en rode parasol op het terras gezeten. Het weer was mooi zonnig. Monika dronk espresso, ik Hag; we hebben onze twee soorten torte gedeeld. Toen het tijd was om terug te keren en een koeltje opsteeg van het meer na zonsondergang, stelde ik voor hier te blijven avondmalen. Monika vond het heerlijk.
- We kennen elkaar precies een week, zei ze.
- Daarom moeten wij het ook vieren, knikte ik.
Het was fijn ook binnen in Eschenhof, waarvan de inhaberin een Frau Doktor is. We hebben het menu gegeten, daarna weer torte, fruit, tweemaal een kraf rosé wijn gevraagd, en daarna nog een glaasje benedictine. De pensiongasten blijven hier 's avonds gezellig in groepjes bij elkaar binnen. Velden is gelukkig te ver.
Er werd champagne gedronken, blitz-foto's gemaakt, alles chic maar niet wuft, veeleer familiaar zelfs. Telkens opnieuw klonk van de tonband ‘Schön war die Zeit’, de Oostenrijkse schlager van het ogenblik, welke ik voor het eerst in de car naar Joegoslavië heb gehoord, en die dadelijk Hempie's hart heeft veroverd.
Monika vertelde van haar moeilijkheden na de oorlog. Vader vermist, haar broer jarenlang krijgsgevangen in Rusland, het voorlaatste paar schoenen gestolen, zodat, met het overblijvende paar, moeder en dochter slechts om de beurt naar buiten konden. Ze werden prachtig geholpen door een jonge protestantse Hollander in Engelse dienst, nadat die had uitgemaakt dat deze familie te katholiek was om ooit nazi te zijn geweest.
Intussen werd ik toch bang dat Augustina ongerust kon worden vanwege het uur. De dienster belde tevergeefs op voor een motorboot. Die waren alle slapen. Zo moesten we ten slotte met een luxe taxi terug. Jammer, ik had onze ‘noordse’ gondelvaart in het donker willen besluiten. Maar zo was het weer eens iets anders, en heel zacht achter in die auto, in Monika's arm en op haar mond.
In Eschenhof heb ik haar op een briefje de titels geschreven van de twee mooiste films uit de laatste tijd, die ze beslist moet en wil zien: Marguerite de la nuit, naar Pierre Mac Orlan, met Michèle Morgan, regie Claude Autant-Lara - en dat Summer madness (Vacances à Venise) naar Arthur Laurents' toneelstuk ‘The time of the cuckoo’, verfilmd door David Lean, met Katherine Hepburn.
Ikzelf heb in mijn agenda opgetekend welke boeken ik haar zal sturen: vooreerst dus ‘Ships that pass in the night’ van Beatrice Harraden, daarna allicht ook iets van of nog liever over Toergeniëv, - opdat die eenzame levens ons zouden aansporen de onze niet aan elkaar voorbij te laten varen in de nacht der toekomst.
Ik vertelde Monika verder dat ik een contract heb aanvaard om voor Hilversum een hoorspel te schrijven. Ik heb een thema en zou het gewoon ‘Faust’
| |
| |
durven heten, zoals Anouilh ook een Eurydice schreef. Maar het is een anti-Faust. Faust en de duivel redden elkaar.
Ik zie de duivel inderdaad als de helper van Christus. Beiden zijn op de aarde gekomen om ons op te voeden voor de hemel, de ene om ons het goede te leren, en de andere eveneens, maar uit het ongerijmde van de boosheid. Ik zou moeten klaar zijn tegen de eerste october, maar dat zal niet meer kunnen. Ik heb M.M. verkozen - naar het wijze woord van Boekuil: vergeet niet te leven. Daarna blijven nog zoveel schrijfdagen.
Monika heeft beloofd - ze bezorgt graag de keuken - voor mij te koken op 2 november. Daarna vraag ik haar naar België, met Sinterklaas of Kerst - even in Gent om de stad en mijn milieu te zien, en dan naar het mooiste hotel in de kempen, te Keerbergen. Niets dan sparregroen en zand - de zee in het binnenland, voor de winter.
Om elf uur was ik terug in Seevilla. Ik ging op Augustina's deur tikken. Strompelend kwam ze met haar blinde ogen opendoen. Hector en Elmirette waren naar de bios. Hempie sliep. Ik vertelde van de namiddag die als een hele, schone dag was geweest. Augustina knorde niet over het geld.
- Het heeft zeker veel gekost? zei ze alleen.
- Ja, zei ik, maar hoe blij ben ik. Hoe zelden kan men met zijn geld geluk, herinnering, misschien toekomst kopen.
Augustina, ik zei het al, heeft een vriendelijk oog op Monika, en Monika vindt Augustina heel aardig, niet eens streng!
Een paar maal heeft Monika zich halfluid afgevraagd of ze zondagochtend naar Wenen zou vertrekken - het ligt op haar terugreis -, dan wel nog maar wat hier zou blijven.
- Wenen kost weer een boel geld, dacht ze, en ik heb toch Venetië gehad. En dan zal het zo vermoeiend zijn.
Ik heb gezegd:
- Neem Wenen ook maar mee, dan heb je dat ook gezien, jij die immers kijklustig bent. Ik verlies je een dag vroeger, maar ik geef niet om een dag, wanneer het om een leven te doen is.
Toch is in bed plotseling de grote weemoed van het naderende einde begonnen. Nu kon ik dààrvan de slaap niet vatten. Ik moest nog een sigaret roken en de laatste slok sljivovica drinken. ‘Schön war die zeit’ zong het kinderlijk grienend in mij.
Een schrijver is toch een beetje een kleine profeet, of bescheidener gezegd: schrijven is toch een wonderlijk bedrijf, waarbij men precies optreedt als zijn eigen medium. Ik schreef ‘Oswiecim’ en zag toevallig enige maanden làter dat gruwelkamp; ik schreef ‘Het Eiland in de Stille Zuidzee’ en belandde toevallig daarnà op de Iles d'Hyères; ik corrigeer thans ‘Lago Maggiore’ van verleden vacantie, en heb nu aan een Duits meer Ernee ontmoet!...
| |
| |
| |
IX
Vanmorgen zaterdag kwam Elmirette met een zacht lijntje op me af: of ik, nu ik zo intensief aan Duitse conversatie doe (zo heet mijn omgang met Monika), toch niet zou willen blijven tot en met dinsdag. Ik heb vriendelijk kordaat geweigerd. Ik heb het al eens uitgerekend: zij wilden drie weken vacantie, ik twee, de helft van het verschil is drie en een halve dag - ik vraag slechts twee dagen vroeger te gaan, met name maandag - dat is, dunkt me, nogal redelijk. Men kan het niet eens pingelen heten.
Ik zal er heus helemaal ‘uit’ zijn geweest, uit mijn gewone doen; maar ik voel dat de dosis niet overschreden moet worden. Ieder heeft zijn eigen lichamelijke en zielshygiëne. Ik ben er zelfs zo ‘uit’ geweest, dat het meegebrachte corrigeerwerk sinds mijn kennismaking met Monika onaangeroerd is gebleven in mijn koffer. Dat is een te schone overwinning om de zege te verliezen door ze te willen rekken.
Ik ben de aantekeningen in dit cahier met schamperheid begonnen, als een soort van heilsverweer. En zie, het is een levensverhaal en zelfs een liefdesverhaal geworden: een doornpluk voor een Carinthische roos! Het zal weemoedig mooi zijn geweest: schön war die Zeit, inderdaad. Ik wil voor ik wegga die plaat kopen, in twee exemplaren, waarvan één als klein afscheidsgroetje aan Monika.
Ja, ik ben begonnen met knorren en kankeren - ik stak zelf zo vol dorens. En ten slotte zullen deze weken de schoonste gebeurtenis en het grootste succes van mijn bestaan zijn geworden, na jaren ziekte, kommer, angst en allerhande misère.
Bij een tweede geboorte moet de wedergeborene echter zèlf de barensweeën doormaken. Wanneer ik Monika hopelijk terugzie, op 2 november, zal het weer in de herfst zijn, waarin ik eens Renée heb gevonden. Maar dat was mijn eerste jeugd. Moge thans mijn tweede, betere, beste, definitieve beginnen.
Deze reis is bijna voorbij. Nu alles over is, wordt pas de volle schoonheid en wijsheid ervan duidelijk. Ik heb niets of nauwelijks over natuurschoon geschreven. Maar dat gaat nu gauw en voorgoed in mijn herinnering bloeien: het meer, de skiërs, de bergen, de zeilbootjes, de fidele schaapherdershond van de eerste week die zo goed kon zwemmen, de blonde Hollandse met haar witte tanden en gulden efebenlichaam, de vriendjes van Hempie, heel deze groene rivièra, deze stemmige herberg met het gemoedelijk personeel, Herr Ober, Edeltrude, Josefina, Hermina (mijn kamermeisje), de strompelwandelingen met Augustina in het laantje van Blumenstrand en in Pörtschach-Centrum, en onze verre tochten met zijn drietjes: Bled in Joegoslavië, en Venetië dat helemaal niet rook, waar het water zeegroenblauw was en de gondolen zwart als van ebbehout, de schone, lichte vikingschepen van het zuiden!...
De schoonheid, èn de wijsheid, zei ik. Want zelfs op straks vierenveertigjarige leeftijd blijft een mens reizen om te leren. Ik was ten dele fout met mijn
| |
| |
gekanker, mijn genotbederverij jegens anderen en mezelf. Ik ben nog geen voldoende nederig mensenkind. Ik verlang naar chic uit valse schaamte tegenover vreemden. Ik ben ondankbaar geweest tegenover Gods schone natuur en al wat mij hier geboden werd en dat ik zo laat ging genieten: Augustina's goede, inschikkelijke zorgelijkheid, Hempie's ongerepte vreugde, het goedmoedig gezelschap van Hector en Elmirette. Pardon en dank.
Er is een graad van ‘vergeestelijking’ waarvan de decadente eis naar verfijning ons lager doet vallen dan het ‘materialisme’ van de gewone maar geestelijke gezonde mens. Aldus zie ik thans mijn onwelwillendheid tegenover derden, mijn misprijzen van boersheid, wraakoefening van mijn verwaande laffe vrees om zelf misprezen, bespot te worden als ik minder goed gekleed ga, omdat ik slecht zwem en nog slechter dans. Ik mis de trots van de ootmoed, sleutel van het geluk en werkzaamste instrument om van en voor zichzelf en anderen het beste te maken van wat men is.
Maar ik kwam naar oostland gevaren om iets van dat licht te ontwaren. Laat het geweest zijn en mij blijven, o Maria Wörth in de zachte, reeds herfstige nacht!
Juist voor het eten vanmiddag zag ik Hempie raketspelen met een vederballetje, op het grasperk tussen het terras van Seevilla en de zwemsteiger aan het meer. Zijn partner was een schone, slanke jonge vrouw in badpak. Ze deed me denken aan de efebische Hollandse die hier is geweest; maar zij is àsblond. Ze sprak vrij goed Frans met Hempie. Ik sprak haar in het Duits aan.
Zij komt ook uit Frankfurt. Ik werd dadelijk ingenomen door haar tedere voornaamheid. Zou blond dan toch mijn type zijn? De gedachte deed me pijn. Ik zag plotseling voor mijn geest Monika, bruin van haar en huid en ogen, met haar Slavisch type. (Hoewel, ‘in de winter ben ik altijd erg bleek’ heeft ze me gezegd.) Ik zag haar lach en haar terughoudendheid, haar zwijgen af en toe, haar aarzelig ‘ik ben maar heel gewoon, te gewoon voor jou’... Zou haar vrouweninstinct gelijk hebben?
Uit verdrietigheid heb ik mijn middagtuk gerekt. Daarna traagjes met Augustina naar Pörtschach, om uit te kijken naar het paar reisaandenken dat we moeten meenemen. Augustina zag er ook niet gelukkig uit. Haar goede kwelduivel zat haar weer op het hart.
Nu we overmorgen weggaan, wilde ze zich absoluut documenteren èn over verleden èn voor toekomst. Ze wil de bewijsstukken bezitten, dat Elmirette verkeerd heeft onderhandeld met het reisbureau, en het goede materiaal om hier nog eens rustig terug te komen, alleen met haar zuster Bea: twee oudjes, zonder ons, zonder al de last en het verdriet dat we haar hebben aangedaan.
- Ben ik dan niet braaf voor je geweest? vroeg ik. Ik was toch bijna voortdurend om en bij je?
- Jawel, huilde ze.
Of heeft ze ‘jij wel’ gezegd? Maar ik wist toch een en ander niet helemaal verdiend.
| |
| |
Daarom ben ik gedwee in Hotel Meiszl (in het alleetje van Blumenstrand) de pensionsprijs wezen vragen: 90 schilling, mooier en goedkoper dan in Seevilla! Ik liep ook het Reisebüro binnen, om de lijst van alle hotels en pensions. De heer ziet er een beetje Hebreeuws uit, maar ik kreeg de lijst en alle prijzen. Ze bleven beneden Seevilla, ook die van Seefried! Het zegevuur droogde Augustina's tranen.
Daarna kocht ik een groot drinkglas met allerlei heraldische schilderingen erop, voor de concierge thuis - en een kleine aansteker, met leder bekleed en daarin het wapen van Carinthië gedreven: op gouden veld drie zwarte leeuwen onder elkaar naast telkens een beurtelings rood, wit en rood schildje, de Oostenrijkse kleuren. Grammofoonplaten bleken helaas in Pörtschach niet te vinden. Ik zal thuis ‘Schön war die Zeit’ kopen.
Augustina rekende zo aan de prijzen, dat ik even uit mijn slof schoot. Toen we in onze patisserie zaten, wilde ze niets gebruiken.
- Je hebt me al een perzik aan een stalletje gekocht, zei ze.
Ten slotte aanvaardde ze wenend een ijsje. We praatten weer als de oude vrienden, en langzaam ging haar verdriet wat over.
- Ik ben niet jaloers, zei ze, maar ik heb zoveel gedaan, ik heb toch het recht te wensen dat men mij niet gans in de hoek duwt.
Ik vertelde het des avonds aan Monika, en die vond het zo natuurlijk: men moet een moeder als zijn moeder blijven eren; haar blijft de eerste eer toekomen; andere liefde is iets anders, maar duurzame kinderliefde is een waarborg dat men later ook zijn nieuwe huis op de handen zal blijven dragen.
| |
X
Na het avondeten trokken Hector en Elmirette weer naar Werzer. Ik heb nogmaals bedankt en ging me opkleden: mijn grijsgroene gabardinebroek (gisteren, voor de uitstap naar Maria Wörth, trok in mijn schoonste, zwartgrijze pantalon aan), nieuw lijflinnen en een schoon orlon hemd, en mijn wit-rode das uit Venedig, pura seta. Voor deze afscheidsavond heb ik mezelf maar een extra lotion eau de cologne toegediend.
Toen ik terug naar beneden liep, zag ik van op het donkere laatste portaal, Augustina met Monika gemoedelijk praten in een fauteuil bij de receptie. Het was een zo stemmig tafereeltje, dat ik even bleef toekijken. Dan liep ik zacht naderbij en gaf Monika een handkus.
Als een gehoorzaam kind liet ze me een spoorkaartje zien: voor de sneltrein naar Wenen, morgenochtend te vijf uur. Het leek wel of ik haar had weggestuurd.
- Inderdaad, je moet hier niet na mij blijven, lachte ik en dacht eifersüchtig aan al die heren welke haar steeds meevragen: een zwarte man die ze in het bos heeft ontmoet (de waldteufel noem ik hem), een dokter met een wagen,
| |
| |
de tennisleraar, enzovoort. Maar ik vond er achteraf, aan haar arm, een mooier beeld op:
- Het is als met de telefoon, na een gesprek tussen gelieven, wanneer de ene de andere vraagt: toe, leg jij het eerst dicht. In ‘Summer madness’ wilde Katherine Hepburn niet te laat weg, om haar droom niet kapot te zien gaan. Nu wil ik onze tijd niet rekken, om hem eens voort te kunnen zetten.
Monika omarmde hartelijk Hempie, nam even hartelijk afscheid van Augustina. Ik bracht beiden naar hun kamer. Het was om en bij negenen, en door het laantje liepen we gearmd langs Hotel Meiszl naar ons donker bankje in het bloemenpark. Ik gaf Monika de aansteker.
- Dat had je niet moeten doen, zei ze menens en was erg blij.
- Hij is licht en vlam, zei ik. Dat is niet hetzelfde, maar het hoort bij elkaar.
In het donker deed ze het vlammetje schoon branden en het licht speelde op haar mond en in haar ogen. Ze stak een sigaret voor me op.
- Het toeval speelt toch altijd een grote rol bij gelieven, dacht ze zachtop en met een vreemde vreugde.
- Van Herman I heb ik ook eens een feuerzeug gekregen. Het was maar een reclamestuk, daarom dacht ik hem mijn vader te mogen geven. En thans krijg ik er een van Herman II terug, als een echt geschenk.
We zaten op onze bank, het water rimpelde uit aan onze voet, het riet wiegde heel even, de maan nam weer af aan de hemel, de krekels maakten hun muziekje. Het rook herfstig naar water, hooi, vuur op de velden. We wierpen een laatste blik op de verlichte kerk van Maria Wörth.
In Udine heb ik eigenlijk twee fiasco's chianti voor Monika gekocht. Een ervan hebben we toen dadelijk uitgedronken, tegen onze Venetiaanse nadorst. De andere had ze thans meegebracht. Maar ze kreeg met haar nagelvijl de kurk niet los. En meteen begon het zacht ritselend in het geblaarte boven ons te regenen.
Ik vroeg Monika nogmaals of we de fles op haar kamer konden uitdrinken, in alle eer en deugd. Ze had het liever niet. Die kamer moet wel erg kaaltjes zijn. Monika had reeds haar reispak voor morgen aan, en haar koffers waren al verstuurd. Ze kon niet in de regen blijven en aanvaardde even mee te gaan naar mijn kamer, no 39 in Seevilla.
We gingen op bed zitten - er is maar één stoel, - en dronken de wijn uit mijn tandglas. Onderweg had Monika mij vermaand dat ik rechter moet lopen: mijn boekenrug maakt me ouder.
- Is het erg, dat verschil van jaren tussen ons? heb ik gevraagd. Ik voel het niet...
- Ik ook niet, heeft ze me verzekerd. En ernstig, als tot zichzelf: niet of men ouder of jonger is, is het belangrijke, maar dàt men is, voor elkaar.
Ik heb nooit zo schoon de wijsheid van to be or not to be begrepen. En thans zei ze weer dat ik nog zo heerlijk kindlich kan zijn... Ik heb toch haar borst gezoend.
| |
| |
- Die is niet mooi, die heeft men vergeten, zei ze.
- Neen, zei ik, die groeit wel, wanneer... En intussen draag jij daar het bewijs van jouw jong-zijn.
Ik dronk nog een slok wijn, en gaf haar de helft in een kus. Dat bleek nieuw voor haar, want ze verslikte zich bijna, maar ze vond het toch iets mooi. Toen ze daarna voor de spiegel 'r haar kamde en ik haar eau de cologne in de hals droppelde en we elkaar omarmden, begreep ik pas hoe mooi groot het is wat in haar reispas staat: een meter vierenzestig. Schlank, inderdaad.
Het regende niet meer. Door de zoele nacht liepen we traag naar haar ‘Elternhaus’. Het was precies één week geleden, dat ik haar voor het eerst uitgeleide deed, na het bal champêtre, één week sinds onze eerste kus. Het scheen ons beiden al zo heel lang toe, zo vertrouwd waren we met elkaar geworden.
Voor het eerst had ik haar opgemerkt in de toerwagen naar Bled. Ze zat naast die Hollandse heer, achter Hempie en mij. In Klagenfurt was ik even uit de car gelopen, naar een fotowinkel, omdat mijn camera weigerde. Toen ik weer in de bus kwam, kwam zij ook terug en lette ik het eerst op haar. Ze was in der ijl een roodstrooien hoed gaan kopen, tegen de Zuidslavische hitte.
- Dat is de eerste hoed die ik zo snel zal gekocht hebben, hoor ik haar nog lachen.
Het zijn ook haar eerste woorden tot mij geweest. En ik glimlachte thans op mijn beurt:
- Dat is de eerste ontmoeting, waaraan ik zo snel mijn hart zal verloren hebben!
Een week.
- Het is zo schoon geweest, zei ze. Je bent zo fijn geweest, hebt nooit gedwongen of aangedrongen, zelfs niet voor Venetië. Je hebt nimmer gezocht me te beïnvloeden. Alles is zo vanzelf gegaan.
En plotseling, tot zichzelf, met eindelijk meer zelfvertrouwen:
- Ik geloof toch dat ik iets heb, waarmee ik iemand gelukkig zou kunnen maken...
Ik kon niet antwoorden, drukte haar arm, haar hand, haar vingers.
Aan Elternhaus, onder de lage tuinbomen, ging ze eerst om het huis op een vensterbank de sleutel halen.
- Ik zal nu heel kort zijn, zei ik toen ze terugkwam en legde mijn armen om haar, keek haar in de ogen. Ich danke für alles, Monika.
- Ich auch, antwoordde ze.
- Und auf wiedersehn!
- Auf wiedersehn! herhaalde ze.
- En nu niet meer omkijken, vroeg ik.
Ze deed stil de deur open, en stak in de gang het licht niet op als anders.
- Grüsz Gott, Monika! zei ik vast.
- Grüsz Gott, Herman! klonk haar laatste woord.
| |
| |
En ik verwijderde me snel door het natte, donkere groen, over het spoorbrugje.
Iets over middernacht was ik terug op kamer 39. Het licht brandde nog. Het rook nog naar chianti en eau de cologne. Het oorkussen op mijn bed droeg nog de indruk van haar hoofd.
Op mijn schrijftafeltje stond de lege chiantifles. Monika heeft haar naam op het etiket geschreven, en de datum: 25.8.56. De andere fles, van Udine, bezit zij, met mijn naam erop. Ze zal er een werklamp van maken. Ik ook.
Ik ben kordaat slapen gegaan, op een tabletje, en met het voornemen morgen deze laatste nota's neer te schrijven en dan niets meer, hoogstens enkele regels: over die en die stad terug naar huis, en vooral niets meer thuis.
Hier eindigt mijn schone verhaal. Geen rafels maken. Aan rafels knoopt men niet beter opnieuw aan. Na een schone, gave punt kan een schone nieuwe zin beginnen. Geen boekenzin meer, maar een zin voor mijn leven.
| |
XI
Zondag, laatste dag ter plaatse. Ik heb het hele personeel gefilmd: Edeltrude, Josefina, Hermine, het kamermeisje van mijn verdieping, en Herr Ober.
Zelfs Augustina vond dat we hem ook moesten ‘hebben’, als menselijk detail en voor de humoristische noot. Van louter schilderachtige herinneringen gaat zo gauw de verf af, zelfs op een zwart-witte film. Hoe onaangenaam de man ook in den beginne was, van de winter zullen we ons nog aan zijn zomers jasje warmen. En reeds nu bleek hijzelf door de attentie vertederd.
Daarna is Hempie me op mijn kamer, terwijl ik schreef, weer komen halen. Ik moest ijlings terug naar beneden. De heer die hem finaal heeft leren zwemmen, vertrok voor het middageten.
Ik heb eerst Hempie gefilmd; hij sprong zonder aarzelen in het diepe water, zwom weg en terug. De eerste bewegingen heb ik hem hier en - met Monika - in Venetië geleerd, geduldig met een hand onder zijn kin of buikje.
Daarop heb ik hem gefilmd met de heer die zo prachtig ons onderricht heeft voltooid. Hempie zoende hem, dat de lachende heer er een nat hemd van haalde. Hij liet ons zijn naam en adres: Dipl. Ing. Rudolf Quester, Judenplatz 7, Wien I. Ik had hem een groet voor M.M. in Wenen willen meegeven.
Hempie heeft heilig beloofd te schrijven. Herr Ingenieur vond de jongen zo lief, (zo schoon en teer, zoals Monika moederlijk zei), zo tapfer, zo vol Ehrgeiz om te leren zwemmen. Jammer dat de Hollandse waterratten het niet meer hebben kunnen zien.
's Namiddags ben ik met Augustina een laatste maal gaan strompelwandelen. Door het alleetje met de heggen en tuinen van Blumenstrand, door het pijnbosje op het uiteinde van de landtong, waar witte, gulden en rose waterlelies tussen het riet bloeien. Daar heb ik stiekem de lege bank gefilmd
| |
| |
van Monika en mij, in een stil contre-jour. Plotseling verscheen een pijl in de zoeker der camera: het eind van de film. Ik was blij: hierop moest hij eindigen. Ik wil geen nieuwe meer beginnen.
Ik heb Augustina een boottochtje aangeboden. Ze had liever de stoomboot, die goedkoper is; ik niet: hij rook zo vet, en dan al die mensen. Met zijn beiden zijn we om het rieteiland gevaren; in de verte lagen de Karawanken onder wolken en zon.
Langs Werzer te voet teruggekomen. Buiten op het terras werd gedanst. We zijn liever binnen in onze patisserie gaan zitten. Ik dacht voortdurend aan Monika. Zij logeert thans in Wenen bij kennissen. Daarna reist zij over Salzburg terug en donderdag is zij weer op haar werk, zoals ik.
Zij zag daartegen wat op, maar begreep dat ik, als man, blij was terug naar mijn arbeid te keren. (Ik besefte nog niet dat de terugkomst ook mij zwaar zou vallen. Ik was er nog nooit zo ‘uit’ geweest - en een stuk van mijn hart zou er voorlopig ook uit blijven. Brood, liefde en onrust - ainsi soit-il. Mijn rust was in de laatste jaren volkomen, maar mistroostig. Laat de onrust mij thans troosten tot een nieuw en schoner evenwicht.)
Toen we naar Seevilla terugkeerden, begon het al te schemeren. Ik hoorde vanmorgen dat de herfst hier thans vroeger is begonnen dan andere jaren. Er is geen gevaar meer zich in de zon te branden. Het geurt aandoenlijk naar het najaar. Dat hoorde nu eenmaal bij mijn verhaal, mijn ‘Sonia Karinova’ van straks twintig jaar later. Het enige manuscript dat ik nooit heb uitgegeven. Wellicht omdat het op deze wedergeboorte wachtte.
Ik zit weer op mijn kamer, wachtend op het avondeten, voor de laatste maal. Seevilla zal toch de mooiste plek van Pörtschach zijn geweest.
Hempie is me komen halen voor het avondeten. Ik heb hem op een briefje moeten schrijven: Schön war die Zeit, met de aanduiding w = v en z = ts. Nu kan hij het goed uitspreken. De wijs kende hij al. Hij heeft ze als eerste opgemerkt in de car naar Bled, en vond ze heel mooi toen ik er nog niets aan vond. En plotseling begint hij te huilen.
- Ik zal Pörtschach nooit vergeten, zegt hij, het was wunderbar!
Voor we op reis gingen, heb ik hem een geschenk beloofd voor zijn uitslag op school. Hij zou de hele reis lang uitkijken naar wat hij het liefst zou hebben, en slechts op het eind kiezen. Nu heeft hij gekozen: de grammofoonplaat met die wijs als aandenken. De secretaresse in de receptie van Seevilla zal ze morgenochtend voor ons vertrek meebrengen uit Klagenfurt.
Bij het avondeten was ik in de ontroerde achting van Herr Ober voorgoed gestegen tot Herr Professor. Voor de laatste avond ben ik met Hector en Elmirette meegegaan naar de Werzerkeller. Ik heb ze zelfs vrijgehouden. We zijn langs het laantje gewandeld en langs het dennenpark. We hebben Jerusalemer weiszwein gedronken. Hector en Elmirette hebben een paar keer gedanst. In Seevilla was er geen tuinbal meer, ook niet binnen. Monika is met het zomerseizoen vertrokken.
| |
| |
Ik ben haar niet ontrouw geweest. Ik ben meegegaan naar Werzer alleen en uitsluitend om ter plaatse een laatste maal ‘Schön war die Zeit’ te horen en aan haar te denken. Ik zal er komende week mijn les op school mee inzetten. De meisjesogen van mijn leerlingen zie ik al lachend dromen. Ik zal er Monika in terugzien.
Ik heb even iets over mijn verhaal losgelaten aan Hector en Elmirette, en over mijn aarzeling tussen drie titels: Dorens plukken voor een roos, Schön war die Zeit, of Grüsz Gott. Elmirette verkoos het eerste, Hector het laatste. Hij heeft gelijk. Ondertitel: een liefdesverhaal uit Carinthië. En een zinnetje uit ‘Schön war die Zeit’ met de notentekst als epigraaf: Wo ich die Liebste fand, da liegt mein Heimatland...
In de roes van de Jerusalemer heb ik Hector en Elmirette ook met trots iets erover verklapt, dat ik met 2 november naar Frankfurt am Main ga, voor... geburtstag. En ik geloof dat Wörthersee me nog terugziet. Ik droom van maan met wittebrood in Eschendorf! Toen we Werzer verlieten, dwars door de dansenden heen, heb ik met Elmirette zelfs enige danspassen gewaagd. In gedachte was het met Monika.
Thans schrijf ik deze allerlaatste regels op kamer 39 in Seevilla. Ik had gezegd, niet of weinig meer te schrijven. De praatvaar! Maar het is tot jou, tot jou, Monika, dat ik zit te praten. Goenacht, dank en tot wederziens. - Grüsz Gott! liebste...
| |
XII
Maandag. De driedaagse terugreis is begonnen. Hempie kwam me wekken. Hij had al een laatste keer gezwommen met Hector en Elmirette, en wist me te vertellen dat de juffrouw secretaresse de plaat ‘Schön war die Zeit’ had meegebracht.
Het was haar eigen plaat. De winkels waren nog niet open in Klagenfurt en ze had niet willen wachten, uit vrees dat we zouden vertrokken zijn. Ze wou er geen geld voor krijgen. Ze zal me de woorden sturen en ik zal haar bedanken met een boek.
Ik heb niet de moed gehad om van iemand afscheid te nemen. Ik heb de secretaresse over de wang gestreeld en haar de hand gekust. Ik heb haar een dikke fooi voor Hermina gegeven, en dan ben ik haastig, met mijn zonnebril ofschoon er nog geen zon maar veel mist was, achter de villa in de wagen gaan zitten, verborgen in mijn hoek.
En we hebben gereden, gereden. Niets dan groen, wolken, zon, wolken, bergen, groen. Italië binnen en over de Brennerpas weer buiten. Hempie vond een mooie naam voor de lorkebomen: treurdennen noemde hij die.
Aan de douane moesten telkens hele registerbladzijden van de triptiek worden ingevuld. Een wagen schijnt meer belang te hebben dan een mens: Hempie heeft maar één regel in mijn pas: kinderen - 1, voornaam - Hempie.
| |
| |
In de schemering Imst bereikt en onze intrek genomen in Hotel Stern. Oostenrijks, alles van hout en in kellerstijl, maar tegelijk keurig modern. Toen iedereen naar bed was, ben ik terug naar beneden gegaan om in de receptie een ansicht en een postzegel te kopen. Ik heb op de kaart alleen geschreven: Schön war die Zeit - wie noch nie. Ik hoop dat Monika hem vindt bij haar thuiskomst.
Het regent thans stilletjes. Beneden is de citerachtige streekmuziek verstomd. De kamer is fijn als de gehele inrichting. Ik noteer het adres. Hier zou ik eens met Monika willen komen op een terugreis naar Pörtschach. Zij zou van die keurigheid van gebouw, bediening en spijzen genieten. Zij houdt van mooie en lekkere dingen, met de waardering van mensen van goede smaak, uit artistieke behoefte en met de eenvoud van diegenen welke ellende hebben gekend.
Het is er als opzettelijk om gedaan dat ik een doppelzimmer heb gekregen. Toen ik in Pörtschach in den beginne zo nukkig was, heeft men me wel een week lang een andere, fraaiere kamer beloofd. Ik zou de beste krijgen: de kamer voor jonggehuwden, met uitzicht op het meer.
Ik ben bijna blij hem niet te hebben gekregen, hem niet eens te hebben gezien. Toen ik Monika leerde kennen, had ik mijn cel al lief gekregen, waar ik ons liefdesverhaal heb geschreven.
Hoe meer ik me van Pörtschach verwijder, hoe schoner het nog met elk uur wordt. Misschien mag ik er eens terugkeren, in die bruidskamer, en dan niet meer alleen.
Ik die eerst zo graag weg wilde uit den vreemde, keer thans met een groeiend heimwee terug naar huis - een heimwee in tegenovergestelde richting. Jawel, wo ich die Liebste fand, da liegt mein Heimatland.
Nacht, liefste!
Ik ben moe en vermagerd, maar ik ga nog een kwartiertje correctiewerk doen, om te kunnen slapen.
Dinsdag. Tweede, voorlaatste dag van de terugreis, langs de Bodensee tot Freiburg. Ik probeer mij te herinneren hoe ik, komend, mijn heimwee met ‘humor’ zou hebben afgereageerd.
Ik zou waarschijnlijk hebben aangetekend dat de Germaanse hotelhouderij één dierengaard is, gaande van Gasthaus Lamm, over Bären zum schwarzen Adler. En hoe gründlich dit volk is: op een wit geëmailleerd potje met bijbehorende borstel in het toilet staat zeer didactisch in zwart gotisch: Closetbürstenhalter.
Maar ik slaag er nauwelijks in me mezelf desbetreffende te herinneren. Dit is geen heenreis, maar een terugtocht, met een heel andere weemoed, die volstrekt geen humor zoekt om zichzelf te vergeten. Integendeel.
We hebben louter door mist en regen gereden, en ik was blij daarom. Behalve om de weggeslikte tranen nog van Augustina. Gisteren heeft ze de hele dag met mij achter in de wagen gezeten, dat haar kreupele been bijna
| |
| |
dood was. Vandaag zat ze nog geen volle morgen vooraan, of Elmirette werd achteraan zgn. autoziek en Hector kribbig.
Op mijn kamer (alweer een doppelzimmer!) in Hotel Minerva heb ik een ansicht van Freiburg klaargemaakt voor Mademoiselle M.M.: Nur noch Nebel und Regen. Um so besser für die innere Sonne. 28. August. (Eine Woche nach Venedig.)
Ik mag op dat laatste niet doordenken, of ik slaap helemaal niet. En ik heb van die honderden en honderden kilometer een hoofd als een knalpot. Dus nog een kwartiertje correctiewerk, bij een apollinaris.
Bij het avondeten heb ik ieder weiszwein aangeboden en Hector en Elmirette als bruidsgeschenk een kaartje voor Pörtschach beloofd - als zij voor mij op 2 november wilden drinken. Zij hebben het ondeugend gedaan, onder het berispend oog van Augustina, wegens Hempie.
Maar ook het geluk van het kind hangt daarvan af. Toen hij mij goenacht zoende, fluisterde hij weer in mijn oor, een beetje dronken van de wijn: Schön war die Zeit!...
Ik zal in bed namens ons beiden de handen vouwen voor verleden en toekomst.
| |
XIII
Woensdag. Het is kwart over één van de nacht. Ik zit weer op mijn kamer thuis. Het is een vreselijke lange rijdag geweest. Eigenlijk veel te lang. Maar Elmirette had de berekening en de verdeling van de terugreis gedaan. Ik voel mijn lichaam niet meer en mijn hoofd heeft een barst.
Thuis kwamen Otto en Cato ons verwelkomen en hebben helpen uitpakken. Zij waren ontroerend lief. Daardoor is het nog later geworden. Toch wil ik nog niet naar bed. Ik wil dit verhaal ten einde schrijven. Het moet - voorlopig - samen met deze reis eindigen, en dat is vandaag.
Vanmorgen in het hotel te Freiburg zat aan het buurtafeltje een heer te ontbijten die uitgeknipt Herr Preysing geleek uit Vicki Baum's ‘Grand Hotel’. Kringelein hadden we reeds als oberknellner in zwarte rok, met neusknijper en zuigsnor, ontmoet op het mondaine terras te Velden.
Onderweg meende Hempie in ausgebombte ruïnen van Wereldoorlog II nog altijd Romeinse opgravingen te herkennen. Ik kon hem het verschil maar niet bijbrengen.
Des te beter begreep hij het onderscheid met de kinderen die al weer naar school trokken, de mooie nieuwe ransel op de rug, en dat pas om tien uur, terwijl hij nog enkele dagen vacantie heeft en zijn schooldag te negen uur aanvangt.
De jongen had ook een mooi woord voor de vele kerken die we voorbijkwamen.
- Dat zijn de hotels van de Heer, zei de kleine reiziger.
| |
| |
Vandaag scheen de zon weer. Maar ze was niet meer van goud, wel van brons, en het groen zag erg donker, met reeds vale plekken erin. De altweibersommer is begonnen.
In Karlsruhe heb ik nogmaals de plaat ‘Schön war die Zeit’ gekocht. Als hij ooit mocht breken, gaat hij dan toch niet kapot. Ik heb ook het musikheftchen gekocht, met tekst en noten. Het stuk heeft drie titels en vier auteurs: het heet ook ‘Heimweh’ en ‘Dort, wo die Blumen blühn’ (naar ‘Memories are made of this’), en is het werk van Terry Gilkyson, Dehr, Frank Miller en Bader-Rasch!... Die bewerkelijkheid schijnt een eigenaardigheid van veel schlagers te zijn. Maar in hoevele harten zal deze ook de liefde niet hebben gebracht van de zomer, en misschien voor een leven lang.
Voor we Duitsland verlieten, moest ik nog denken aan het schoonste meer op één na (Wörthersee), dat ik bij het komen gezien heb: de Chiemsee, tussen Rosenheim en Traunstein. Ook daar zou ik nog eens met M.M. naartoe willen, wanneer we over Imst naar Pörtschach terugkeren.
Dat zal dan het omgekeerde van Immensee zijn, waar eens een grote liefde is verschimd. Ik heb Monika verteld dat mijn vader en moeder mij Herman hebben geheten naar dat mooie verhaal, lang voor het alhier door Veit Harlan's film populair is geworden. Zo ben ik ook een beetje van Duitse afkomst. Maar ik wil het verhaal niet herhalen, wel voortzetten en tot een happy ending brengen.
In Luxemburg hebben we in een brasserie iets gegeten en gedronken. Het was vijf uur. Er speelde een damesorkest: een wals van Strausz. Het klonk als een afscheidsecho van Oostenrijk.
Hempie had er de tranen van in de ogen en zei beschaamd dat het van de buikpijn was. Maar aan mijn oor bekende hij stilletjes: - Schön war die Zeit... en de tedere bengel voegde er veelbetekenend aan toe: M.M.! Ja, waar halen die moderne kinderen dat?!
En voortdurend op de lange terugweg, terwijl ik met blinde ogen door het portierraam zat te kijken, niet naar buiten, maar binnenwaarts in mij, naar Pörtschach en de voorbije tijd, heb ik me herhaald:
- Wat er ook morgen gebeure, met het werk, met de gezondheid, met de mensen van hier - hetgeen is geweest, laat ik me niet afnemen, kàn me niet meer afgenomen worden!
Ik heb het zo moeilijk in mijn leven der laatste jaren gehad, dat ik een grübler ben geworden. Maar dààraan, aan deze herinnering, zal ik niet laten tornen, noch er hoe dan ook over gaan vitten. Ik zal ze gaaf bewaren en niet ontleden. Ik zal alleen onthouden en mijzelf herhalen: het is geweest, het heeft gekund, dus kan het nog zijn en blijvend worden, als het God belieft.
Verleden nacht - van de autovermoeidheid en het rijke avondeten - heb ik naar gedroomd. Een nachtmerrie, waarvan ik ten slotte een jong veulen heb gemaakt. Ik was reeds weer op heenreis, een reis van twee maanden, naar 2 november en Frankfurt. De kwelling was het probleem van het overnachten.
In kerken en kapellen kon ik wel knielen en dromen, maar niet slapen.
| |
| |
Monika is een madonna en zo wil ik haar terugvinden. En ik kon toch niet altijd op de straatstenen slapen. Ik mocht mijn warmte niet verliezen tegen de wederontmoeting.
Ik werd aangelokt door zekere hotels, maar die mocht ik niet aandoen. Want daar woonden personen die mij kwaad hebben berokkend, die mijn leven hebben geschand, die het hebben willen breken. Ik moest die als diensters van de duivel mijden. Het is misschien kindisch, maar de kinderen zullen God zien: een beproefde waarheid blijft, dat men iets moet doen om iets te winnen.
Ik moest de verkeerde verzoeking weerstaan om M.M. te kunnen bezoeken en vinden. Ten slotte zei mijn schutsengel mij, dat wanneer het werkelijk te hard op straat vroor, ik mocht vernachten in de zuivere pensions waar zusters van Monika wonen, die ik vroeger in hygiënische vriendschap heb gekend. Niets meer en niets minder.
En daarmee ben ik aan het eind van dit boek gekomen. Dat ik het eind toch nog lang heb gemaakt? Monika zal het misschien graag met me (her)-lezen. Zij ook heeft toch in haar zakagenda onze week dag aan dag opgetekend en mij haar stenografie vertaald, op die vrijdagmiddag in Eschenhof.
Verleden week kwamen we nu in Pörtschach terug uit Venetië. Toen heb ik ook een stuk in de nacht zitten schrijven. Maar thans mag er niets meer bijkomen. Morgen stuur ik Monika een laatste, of voorlaatste kaart, uit Gent: ‘Mit Heimweh weggegangen vom Hause. Mit noch gröszerem Heimweh zurückgekommen. Denn das Heimatland ist wo Du welst. Das Erwarten und die Vorbereitung des Wiedersehens haben jetzt angefangen. Ich arbeite und träume.’
Het liefst zal ik een ansicht met nachtfoto kiezen, bvb. van 's-Gravensteen. Dat is nog het Germaans-romantische Gent. Ook de volgende dag zou ik nog één kaart willen sturen, wanneer ik naar bureau terug zal zijn gegaan: het Belfort en Sint-Baafs, mijn dagelijkse weg naar de arbeid. Doch eveneens een nachtfoto. Dat ziet er sprookjesachtiger uit, die twee torens als kerstbomen, en daaronder in het halfdonker de gemoedelijke straat, winterstemmig, gedekt door de nacht.
En in plaats van in bed slapeloze verzen te maken, zal ik insluimeren op een kleine boodschap, rechtstreeks van mens tot mens. Ik zal eerst Hempie op de kaart laten schrijven: Einen kusz von Hempie. En dan kom ik: Hempie geht Montag zurück in die Schule. Seit Donnerstag bin ich wieder im Büro, wo ich eine ungeheure Menge Arbeit fand. Das gewöhnliche Leben - das jedoch ganz anders aussieht, in einer erneuten Perspektive von Erinnerung und Zukunftsplänen. Wir haben uns eine Woche gekannt: jeder Tag jeder Woche ist also ein sehnliches Andenken. Ich werde bald das erste versprochene Buch schicken und sieben Briefe bis zum 2. November. Einen späten Nachtkusz.
De rest is dan voor mijn eerste brief, in de loop der volgende week: Abends korrigiere ich unsere Erzählung ‘Grüsz Gott, eine Liebesgeschichte aus Kärnten’. Bevor mache ich wieder meinen Spaziergang längs der dunklen
| |
| |
Leie. In der herbstlichen Ferne glühen die angestrahlten Türme vom Belfried und Sankt Bavo, schon als Weihnachtsbäume... Kennst Du den schönen französischen Gedanken: die Trene ist das Gedächtnis der Liebe?... Ich werde nicht vergessen!...
Monika's eerste brief verwacht ik op 2 september, met mijn jaardag. Ik heb haar gezegd niet dadelijk te kunnen antwoorden, want ik moet vooreerst mijn correctiewerk afmaken. Op 2 november breng ik haar ‘Grüsz Gott’. Het vervolg is voor Sinterklaas een hopelijk fürs Leben.
Dit is dan mijn slot. Het is kwart voor tweeën. Het afscheid valt me zwaar. Wat zal het morgen eenzaam zijn - ook in het volste werk en in de slaap der nareisvermoeidheden - zonder dit dagelijkse papier. Te meer daar ik vrees dat de onrust me dikwijls wakker zal houden. Ik had leren lijden. Nu moet ik leren gelukkig zijn. Het is een heerlijke school, die der jeugd, maar opwindend wanneer men niet meer zó jong is.
Daarom mag ik mijn verhaal niet meer rekken. Het was te schoon opdat ik het zou laten afkappen.
Nacht en morgen, Monika, en alle dagen!
Grüsz Gott, lieveling!
Grüsz Gott!...
| |
Naschrift
Frankfurt, october.
Hooggeachte Heer,
Monika is eergisteren omgekomen in een verkeersongeluk. Ze heeft niet geleden. Haar doodsstrijd heeft slechts enkele minuten geduurd. Haar laatste woorden zijn geweest: ‘Groet Herman in België - herhaal hem dat ik hem liefhad en onze toekomst mijn schoonste droom is geweest.’
Hiermede vervul ik thans deze smartelijke opdracht. Op haar kamer heb ik na zoeken uw brieven gevonden. Ik heb ze niet kunnen, noch willen lezen. Ik heb alleen van de omslagen kennis genomen van uw volledige naam en adres.
Vaarwel, lieve Heer. Denk soms nog eens aan Monika. Ik dank u voor de liefde die gij voor haar hebt gevoeld, die gij haar hebt geschonken.
Indien het lot u eens langs mijn woning mocht brengen, dan zou ik u gaarne de hand drukken.
Haar vader.
31 october.
De bloemen zijn besteld. De schoonste die ik heb kunnen vinden, mijn halve kleine Morris vol. Morgen heel vroeg ga ik ze halen en rijd in enen door tot Frankfurt. Ik heb de oude timmerman die mij de hand wil drukken,
| |
| |
verwittigd. Hij zal mij zijn dochters graf wijzen. Daarop keer ik onmiddellijk terug.
Zo zal ik toch bij jou geweest zijn, Monika, op je verjaaravond, 1 november. Nu zal de praatvaar zeker niets meer aan ons boekje kunnen toevoegen. Hij wil het alleen, voor jou, nog zo mooi mogelijk laten uitgeven. Het was alles te schoon, en het is te gruwelijk.
Ik zal de titel niet wijzigen. Nu zal jij van mij de Heer groeten.
Waar je thans bent, telt de tijd niet. Zo zal het wachten je niet lang vallen. Zodra mijn taak voltooid is, kom ik je voor altijd terug.
Ik zal je nooit vergeten, nooit. Je blijft voor altijd mijn Bled, mijn Venetië, mijn Maria Wörth. De schoonste huwelijken worden in de hemel gesloten. Het zij zo.
Rust zacht, tot ik je mag komen wekken, schone slaapster. En bid voor mij in je droom.
Grüsz Gott, Monika.
Grüsz Gott, kind.
|
|