Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 557]
| |
Vlaams proza
| |
[pagina 558]
| |
Overgaande van het raamverhaal naar de ingeschoven romans van Victor en Ernee, valt ons dadelijk het min of meer hybridische van deze romanbouw op (waarover later). De levensgeschiedenis van Victor, die ca. 100 blz. beslaat, is die van een zenuwzieke. Hij is een schilder, die door overwerk, door egocentrische zelfingenomenheid als artist (die ontevredenheid kweekte) en onder invloed van zijn psychische aanleg in een toestand van depressie is geraakt. Daisne ontleedt zijn ziektetoestand en al zijn symptomen met een buitengewoon acute nauwkeurigheid, zo reëel dat men haast zou denken dat hij zelf deze psychasthenische situatie heeft doorgemaakt, al doet men er goed aan te denken dat hij ook in zijn vorig boek De man die zijn haar kort liet knippen met zulke klaarziende en scherpe onverbiddelijkheid ziektetoestanden heeft ontleed. Doch ook de andere, gunstige zijden van Victor's ingewikkeld psychisme, zijn kunstenaarschap, zijn goedheid, familietrouw, innigheid, enz. worden juist getekend. Kortom, de Victor van Daisne is ongetwijfeld, echt of adoptief, een kind geworden van het hyperscherp psychisch bewustzijn van Daisne, die met een haarfijn vermogen tot introspectie en zelfontraadseling is begaafd. Mij dunkt dat het psychologisch realisme van Daisne hier even scherp is als in zijn vorige roman, maar veel veelzijdiger en humaner. Niet enkel omdat het karakter van Victor breed-menselijker is, maar ook omdat zijn psychisme, via een onderzoek naar de oorzaak van zijn kwalen, tot een morele loutering komt en tot een herwonnen evenwicht rijpt. Ook het feit dat hij zijn verhaal vertelt aan de jonge vrouw draagt er niet weinig toe om hem het levensgeluk te doen herwinnen. Wanneer hij de lelijkheid van zijn egoïsme doorziet en geloof krijgt in de liefde als supreem levensgeluk, breekt stilaan in zijn nacht de zonnige morgen door. Het levensrelaas van Ernee neemt eveneens een honderdtal bladzijden in beslag. Zij is een natuurlijk-gezonde, jonge vrouw zonder neiging tot zelfontleding maar met spontane goedmenselijkheid begaafd. Daisne vertelt haar jeugd, haar liefde, de tribulatiën van haar huwelijk, dat mislukt door het egoïsme van een man die haar in de steek laat. Dit loopt uit op echtscheiding. Daarna bleef ze alleen met haar kind. Zij vertelt dit alles zonder toorn of wrok, met discrete gelatenheid. Ook voor haar heeft deze levensbiecht een bevrijdende werking, zij ‘ledigt zich’ en leert zich boven haar eigen leed verheffen door vertrouwen in verzoenende goedheid en liefde. Het verhaal van Ernee is inzake bewustzijnsrijkdom en complexiteit niet zo substantieel als dat van Victor. Doch, al verrast het minder door acute zelfontleding, het is zeer fijngevoelig. Naast de psychologische realist reveleert dit boek in Daisne de moralist. Hij heeft nooit in principe zijn kunst kunnen losmaken van de ethische problematiek. De vragen betreffende de zin van het bestaan en de morele verantwoordelijkheid van elke mens hebben hem steeds bekommerd. Doch Lago Maggiore heeft een belangrijke plaats in de bewuste ontwikkelingsgang van Daisne's kunst naar een sterker geestelijk levensbewustzijn en hoger verantwoordelijkheidsbesef. In deze roman zijn Victor en Ernee media langs welke | |
[pagina 559]
| |
hij de vragen betreffende de zin van het leven betast en ten slotte beantwoordt. Een gedachte die hij in Victor zeer sterk tot leven wekt is b.v. de licht beangstigende confrontatie met 's levens rijpheid: enerzijds het zich terugbuigen naar het verloren jeugdparadijs van droom en onbesuisde levenskracht, en anderzijds het uitkijken over de top van de berg, waarachter men in de verte reeds de grote wateren ziet, en de plicht om een nieuw evenwicht te vinden. Bij Victor zijn deze overgangsjaren bijzonder critisch geworden door zijn egocentrisme en de desequilibrerende scheppingsdrift van de artist, doch in feite is dit gebeuren algemeen-menselijk. Victor vindt zijn nieuw evenwicht niet zozeer door psychologische remedies dan wel door een morele ommekeer: het morele verantwoordelijkheidsgevoel dat zegt: ‘de mens is van elk mens een stuk’. Langzaam rijpt in hem een sterk geloof in de supreme betekenis van de liefde: man-vriend zijn voor de vrouw; kunstenaar zijn voor de evenmens; mens zijn voor alle mensen; en kind zijn van God. Dit geloof schenkt aan de mens en kunstenaar een zinrijk en harmonisch levensinzicht. De levenswijsheid die Daisne hier langs vele media verkondigt is uitermate positief. Zij belijdt op universeel plan het geloof in de goedheid, het medelijden, de vriendschap, de liefde, de vroomheid. Het zal niemand verwonderen dat iemand die uit 's harten grond deze ethiek verkondigt de leer van het Christendom in wezenlijke punten benadert. Diep bekommerd om de humane, morele en religieuze levenszin, doet deze roman zich in menig opzicht voor als een ideeënroman in symbolische verhulling. Het moreel bewustzijn is in Daisne zo levendig werkzaam dat hij in het levensverhaal van Victor en Ernee allerlei bespiegelingen mengt op het gebied van de cultuurcritiek: beschouwingen van cybernetica, existentialisme, hedendaagse tendensen in de kunst, hedendaagse moraal, enz. Ik bewonder hierin Daisne's levendige intelligentie en zijn morele moed. In een tijd waarin zoveel kinderachtige dwaasheid en moreel bederf schaamteloos als letterkunde wordt aangeboden, heeft hij de simpele moed om wat rot is rot, en wat zot is zot te noemen. Zo verschijnt hij in dit boek als een wijze, edele en moedige man. Er blijft ten slotte nog één aspect van Daisne's veelzijdigheid in deze roman te bespreken: zijn romantisme. Laat mij, om bij het gebruik van dit woord niet verkeerd begrepen te worden, een kleine parenthese toe. Zij die b.v. ooit de roman van Novalis Heinrich von Ofterdingen hebben gelezen en in deze laatste maanden met de roman van Daisne hebben kennis gemaakt, zullen mij juist begrijpen wanneer ik Daisne's jongste roman een voortbrengsel noem van de - eeuwige - romantiek. Zoals Novalis eens, in tegenstelling met de Wilhelm Meister van Goethe (die hij bewonderde), de ‘Entwicklungsroman’ wilde oriënteren naar de beleving van het bovenmenselijke, zo wil Johan Daisne, in tegenstelling met talrijke realisten onder zijn tijdgenoten (waaronder ook de platvloerse), de roman tot uitdrukking maken van de geleidelijke groei van het mensenleven naar een bewustwording van het metaphysische. Duidelijker dan ooit toont ons Lago Maggiore dat Daisne's, alias Victor's, levensideaal niet in een realistisch-burgerlijke wereld à la Wilhelm | |
[pagina 560]
| |
Meister ligt, maar in een bovenzinnelijke wereld van droom, poëzie, mysterie, die Novalis eens de ‘blaue Blume’ noemde, en Daisne zelf: zijn ‘magie’. Ik hoop dat deze parenthese duidelijk maakt wat ik met romantiek hier bedoel. Men moet deze roman inderdaad lezen als sommige middeleeuwse of zuiver-romantische verhalen, waarin men ronddwaalt als in een symbolenwoud. Werkelijke gebeurtenissen en situaties zijn geheimzinnige symbolische tekens, wier betekenis te achterhalen is in een irrationele oergrond van het leven, ver achter het vlak van de zintuigen: hetzij in het onderbewustzijn van de enkeling, of in de onvatbare zielsverwantschappen tussen personen, of in de ‘magische’ ziel der natuur of in God. Het leven van Victor wordt grotendeels in beslag genomen door aandacht voor de irrationele grond van de verschijnselen. Daisne laat hem rondlopen in een wereld van symbolische toespelingen (in wapenspreuk, spreekwoorden, lapsus linguae, persoonsnamen, enz), en van symbolische gebeurtenissen (b.v. de val in het water). Zijn Victor is een en al aandacht voor het onderbewustzijn en zijn psychanalytische ontraadseling, voor de parapsychologische phenomenen (telepathie, prognosie, enz.), die in de roman een belangrijke rol spelen, en bovenal voor de duiding van dromen. Dromen zijn vage aanvoelingen van boven-natuurlijk leven, bronnen van geestelijke genezing, voortekens van de toekomst, kortom ze zijn magisch en wellicht religieus. Ten slotte is er in deze roman de bovenmenselijke waarde van de kunst en de poëzie. Voor Victor, de schilder, is de kunst een wijdingvol mysterie, dat de ziel zuivert en sterkt als een goddelijke genade. Niets is zo typerend in dit opzicht als het feit dat Daisne zijn roman vult met (zijn) gedichten, die alle in het leven van Victor en Ernee een zielengenezende, profetische, schier religieuze betekenis verwerven. Ik ken in het Nederlands taalgebied geen hedendaags auteur die het romantisch mysticisme met zulke subtiele vindingrijkheid in zijn romans verwerkt als Daisne. In feite is heel de ingewikkelde symbolische verbeeldingswereld van Lago Maggiore geboren uit dat wonderbare huwelijk in hem van een grote gevoeligheid voor droom en mysterie met een uiterst fijn vernuft. Daarom vinden wij in deze roman een curieuze mengeling van mysterie (ziel) en mystificatie (vernuft), en af en toe leidt dit tot hoogtepunten waar Daisne een haast ongelooflijk spel van de geest demonstreert. Een van die meest verrassende staaltjes is b.v. de passage waar Ernee, na het weglopen van haar man, in haar bibliotheek toevallig een verzenbundel van een zekere Jasamski ontdekt, waarin zij verbluft haar eigen geschiedenis in verzen leest! Niet enkel hier, maar ook in talrijke andere passages, vloeit de mystificatie voort uit de vermomde inmenging van de schrijver in zijn verhaal. Daisne beperkt er zich immers niet toe de wereld voor te stellen als een voortdurend bewegend spiegelspel van mysterieuze analogieën, want als een rasecht romanticus heeft hij zélf proteïsche neigingen om zich in dit metamorfosenspel te dompelen en mengt hij zich dus onder allerlei vermommingen in zijn eigen roman. Zeker verschijnt hij voor een deel als Victor, maar ook elders doet hij dat, | |
[pagina 561]
| |
nu verschijnend, dan weer verdwijnend om dan in een andere metamorfose weer op te duiken. Het zal na onze beschouwingen wel duidelijk zijn dat deze roman hybridisch en veelzijdig is: prettig vertellend kaderverhaal op het realistische vlak - psychologische analyseroman - ideeënroman - romantische (magische) roman. En in al die opzichten boeiend. Nog een laatste beschouwing over de structuur van het werk. Wij mogen wel verwachten dat een auteur met zulke veelzijdige, moeilijk te harmoniëren aanleg een roman bouwt, waarvan de structuur buiten de gangbare kaders springt. Wie weet hoe vogelvrij de romantische roman buiten de grenzen van uur en feit en rationele logica evolueerde - men denke aan Novalis, Tieck, e.a. -, wordt ook bij iemand als Daisne door grote vrijheden niet verrast. Wie het boek streng van uit de realistische verhaalsituatie beoordeelt, móet de constructie foutief achten. Het is immers onnatuurlijk en hoogst onwaarschijnlijk dat twee mensen tijdens een kort roeitochtje op een meer elkaar zo gedetailleerd van a tot z hun intiem leven vertellen, en nog onwaarschijnlijker is dat zij dit na elkaar doen in schier eindeloze monologen. Voor wie de situatie realistisch ziet wordt ze haast absurd wanneer hij vaststelt dat in die lange monologen fragmenten van dagboeken, lectuurnotities, gedichten en andere documenten worden meegesleurd. Wel doet Daisne erg zijn best om die situatie op het reëele vlak - het boottochtje - aanvaardbaar te maken door inlassingen als ‘Je bent een type dat spreken moet’, ‘een spraakwaterval’, enz. alsmede door handige onderbrekingen. Maar in feite blijft die situatie, realistisch gezien, onwaarschijnlijk. De schrijver heeft echter, bij de overgang van het raamverhaal naar de ingeschoven romans, zijn standpunt langzaam gewijzigd. Hij is niet meer de getuige die het zichtbare en hoorbare in het bootje observeert en dit als realistisch observator vertelt, maar hij lost zich op tot onzichtbare geest die alomtegenwoordig is in het uiterlijke en innerlijke leven van zijn helden, wier hele bestaansgeschiedenis hij overschouwt en noteert. Hij vereenzelvigt zich dan zodanig met zijn figuren dat hij hun leven van uit hun bewustzijn vertelt. Meteen, terwijl dit innerlijk avontuur voltrekt, geraakt het verhaal natuurlijk los uit het raam, en slechts tussendoor, af en toe, leidt de schrijver ons even naar dit raam terug. Eens dat hij tegenover de realistische waarschijnlijkheid zijn vrijheid heeft genomen, kan Daisne deze twee innerlijke romans volproppen met al wat zijn hart hem ingeeft: anecdoten, jeugdherinneringen, bespiegelingen, tijdsgetuigenissen, polemische invallen, verzen, enz. en wij aanhoren alles als een innerlijke monoloog. Toch is Daisne intelligent genoeg om de empirische realiteit, in zoverre hij ze als onmisbare conventie in zijn artistieke verbeeldingswereld aandeel gaf, niet te vernietigen. En dus keert hij af en toe, zeer handig, naar haar terug om er ons van te vergewissen dat ze nog degelijk bestaat. Wie hem volgt met de ziel, zal amper door zulke vrije romantechniek worden gestoord. Dat is wel een treffend voorbeeld voor de stelling dat men, bij de beoor- | |
[pagina 562]
| |
deling van de constructie van een roman, de logische waarschijnlijkheid, die heerst op het niveau van de empirische werkelijkheid, van de dichterlijke waarschijnlijkheid moet onderscheiden. Aristoteles wist dat reeds - getuige zijn Poëtica - en ik meen dat zij, die Daisne hier zijn verbeeldingsvrijheid euvel zouden duiden, zich vergissen. Dit wil echter niet zeggen dat de vrijheid in de constructie grenzeloos of wetteloos kan zijn. Geen kunstwerk is denkbaar zonder conventies, die de schrijver schept en waaraan hij moet gehoorzamen. Daisne gaat af en toe wel eens buiten zijn boekje. Een enkel voorbeeld: tijdens het innerlijk levensverhaal van Ernee verneemt deze dame op zeker ogenblik van haar meid intieme details uit het sexuele leven van haar overspelige man. In de roman van Ernee, als verbeeldingsschepping van Daisne beschouwd, hoort dit feit helemaal thuis, maar overgebracht op het plan van het realistische kaderverhaal, waar Ernee die dingen vertellen zou aan een man die ze pas ontmoet heeft, klinkt dit feit hoogst onwaarschijnlijk en... grof. Er zijn hier en daar nog zulke kleine fouten, doch ze doen weinig of geen afbreuk aan de artistieke verbeeldingswaarschijnlijkheid van deze roman, die inderdaad - zoals de schrijver in een zijner talrijke vermomde tussenkomsten zegt - een ‘roman sui generis’ is. Ten slotte moet ik er de aandacht op vestigen - maar wie zou het niet hebben gemerkt? - dat deze roman, blijkens talrijke allusies, met veel draden vasthangt aan het persoonlijk leven van Johan Daisne. Zo is het steeds bij hem geweest, want hij is nu eenmaal van eigen leven en werk zó vol - in de beste zin van dit woord - dat hij niet nalaten kan zich voortdurend in eigen geschriften te betrekken. Misschien is dit om heel bijzondere redenen in hoge mate het geval in dit boek. Doch het zielehuis van een evenmens moet ons te heilig zijn om naar zulke intieme verhoudingen van boek en persoonlijk leven in het openbaar te vorsen. Het enig belangrijke is trouwens dat Johan Daisne, eens te meer, een waardevol boek heeft geschreven. Om zijn gevoelige en genuanceerde stijl, zijn hoogstaand verbeeldingsgehalte, zijn veelzijdige én positieve én zo oprechte menselijkheid, zijn overvloed van leven, zijn cultuur, en, niet het minst, zijn edele spiritualiteit, bejegen ik hem - reeds sinds enkele jaren - met grote sympathie en overtuigde bewondering als een der waardevolle schrijvers van Vlaanderen, en veruit de waardevolste prozaschrijver van zijn generatieGa naar voetnoot(1). |
|