| |
| |
| |
Pierre Berteloot
Het humanisme in het werk van Vercors
Het ligt in onze bedoeling slechts twee romans van Vercors en niet zijn gehele werk te bestuderen. De eerste ‘Les Animaux dénaturés’ werd enige jaren geleden in de Verenigde Staten bekroond. De andere is pas dit jaar verschenen en draagt als titel ‘Colères’. Voor een twaalftal jaren heeft Vercors met ‘Le Silence de la Mer’, als romanschrijver van de weerstand, bekendheid verworven. Een revolutionaire vaderlandsliefde die aan Michelet herinnert, en een edelmoedig humanisme, dat hem in politiek opzicht in de onmiddellijke nabijheid van de kommunistische partij doet staan, hoewel hij met haar manier van optreden niet volledig akkoord gaat, schenken aan zijn werk een bezielend optimisme en vertrouwen in de mens, die in tegenspraak zijn met het pessimisme van Sartre en Camus.
De twee romans waarover wij het hebben, blijven door zijn ervaringen in de verzetsorganisaties en een progressistische thematiek gekenmerkt, maar zijn niettemin uit een heel andere bekommernis gegroeid. Zij brengen ons in voeling met een Vercors, die een metaphysicus is, geboeid door wetenschappelijke en morele vraagstukken, omdat hij geboeid is door het lotgeval van de mens. Het zijn geen verzetslieden, vogelvrijverklaarden of politieke militanten meer die voor het voetlicht treden, maar wetenschapsmensen, rechtsgeleerden en theologanten, die zich voor ontdekkingen en proefnemingen geplaatst zien, waardoor netelige vragen en fundamentele problemen opgeworpen worden. De Amerikaanse jury die ‘Les Animaux dénaturés’ bekroonde, heeft wel geweten wat zij deed. Zij ontdekte in het boek een genie, dat door zijn wijsgerige en wetenschappelijke belangstelling, zijn humor en verbeeldingskracht, zeer nauwe verwantschap met Aldous Huxley vertoont. Nochtans zijn er ook andere invloeden die op Vercors ingewerkt hebben; verder in deze studie komen wij erop terug.
In ‘Les Animaux dénaturés’ wijst Vercors op de moeilijkheden die door de evolutieleer tegen een bepaling van de mens worden opgeworpen. Een groep Engelse ontdekkers, bij wie een Anglikaanse geestelijke en verschillende biologen behoren, ontdekken in Papoeazië een groep levende anthropopitheken of mensapen. Deze tropis - met deze verkorte naam worden zij in de roman aangeduid - hebben vier handen, maar lopen bijna rechtop; zij maken
| |
| |
vuur, bedienen zich van ruw bewerkte stenen, hebben een zijdeachtige huid, een laag voorhoofd en geen lippen. Zij leggen hun doden in rotsholten en stoten verschillende klanken uit, die aan een taal doen denken. De mannelijke tropis ondergaan een sexuele ophitsing door de aanblik van de vrouwen die van de groep ontdekkers deel uitmaken.
De Griekse wijsgeren vroegen zich af hoeveel graankorrels er nodig zijn om een hoop graan te hebben of hoeveel haar een man moest verliezen om voor kaalhoofdig door te mogen gaan. Het probleem dat door de ontdekking van de tropis wordt gesteld, ligt in dezelfde lijn. Waar eindigt het dier en begint de mens in de evolutie die van het dier naar de mens toegaat? Behoren de tropis tot de fauna of tot de bevolking van deze streek? Mogen ze als wild gedood en opgegeten worden? Moeten ze getemd worden, zoals het met paarden wordt gedaan? Is het nodig hen te doden? Reeds in de XVIIIe eeuw kwam Buffon tot de vaststelling dat de natuur zich niet aan onze bepalingen gelegen laat en er geen vast criterium bestaat dat toelaat het planten- en dierenrijk van elkander te onderscheiden. Ten overstaan van de mens evenwel gaat het niet alleen om een wetenschappelijke klassificatie, maar komt een juridisch en moreel probleem van hoofdzakelijk belang in het gedrang. Het racisme beperkt het menselijk geslacht tot de blanke mens, door de geringe verschillen die de bosjesman van de neanderthaler en deze laatste van de primaten onderscheiden, te verminderen. Zo wordt de bepaling te eng, opgemaakt als zij is door de sterkste, in het nadeel van degenen die erdoor uitgesloten worden. Men kan ook in tegenovergestelde richting te werk gaan en aantonen dat er tussen blanken en negers en vervolgens tussen negers en mensapen slechts weinig verschil bestaat. Op die manier wordt de bepaling te ruim en zal ze per slot van rekening ook op de apen toepasselijk worden. En wat de tropis aangaat, is het onmogelijk uit te maken of zij hogerstaande apen of zeer primitieve mensen zijn.
Douglas Templemore, een van de ontdekkers, besluit de moeilijkheid naar het terrein van de rechtswetenschap te verschuiven. Door kunstmatige bevruchting van een vrouwelijke tropi, wordt hij de vader van een kleine bastaard, die hij naar Engeland overbrengt en vervolgens het leven beneemt. Hij doet het overlijden door een geneesheer vaststellen en brengt de politie op de hoogte, opdat zou uitgemaakt worden of hetgene hij gedaan heeft met moord dient gelijkgesteld of geen andere betekenis heeft dan de daad van de man die de jongen van zijn teefjeshond heeft verdronken.
Volgens de juridische bepaling is moord het doden van een menselijke persoon. Er bestaat wel een verklaring van de rechten van de mens, maar er bestaat geen wettelijke bepaling van wat de mens is. Nochtans hangt de natuur van het recht daar volledig van af. De nazi's hadden een nieuwe rechtspraak ingevoerd, die op de biologische verschillen onder de mensenrassen steunde en haar in de plaats gesteld van het oude volkenrecht, dat op de heilige eenheid van het menselijk geslacht gevestigd was. De Londense rechtbank, die bijeengeroepen wordt om over de zaak uitspraak te doen, roept de
| |
| |
hulp in van de beroemdste specialisten op het gebied van biologie en moraal, om uit te maken of het slachtoffer buiten de gangbare en wijsgerige opvattingen, toch als een menselijk wezen dient beschouwd. De meest tegenstrijdige meningen worden naar voren gebracht, zonder dat men tot een vast besluit kan komen. Nochtans is door deze onzekerheid nopens de natuur van de tropis de verantwoordelijkheid van het gehele mensdom gesteld. Indien de beschuldigde vrijuit mag gaan, zullen de tropis als apen behandeld worden. Men zal ze mogen doden en tam maken, maar waar zal er dan een grens getrokken worden en op welke basis zal men kunnen steunen om te verklaren dat de negers menselijke wezens zijn? Indien de tropis werkelijk als apen dienen beschouwd, zal de veroordeling van Douglas niet minder dan een aanslag op de persoonlijke vrijheid en meteen een inbreuk op de rechten van de menselijke persoon uitmaken. De rechters besluiten tot de oprichting van een komitee, gelast met de studie van de menselijke soort, met het oog op het vastleggen van een juridische bepaling nopens het wezen van de mens. Maar het komitee blijkt even machteloos in zijn poging tot het vastleggen van een objektieve bepaling van de mens. De deken van Canterbury verklaart dat de tropi een godsdienstig dier is. Een schilder ziet er een wezen in dat in staat is een esthetische bedrijvigheid te ontplooien, dat zijn woning versiert en zijn eigen lichaam aantrekkelijker maakt, wat aanleiding geeft tot de vermakelijke uitspraak dat de mens een dier is dat zich de hulp van een kapper laat welgevallen. Een marxist betoogt dat de mens het enige dier is, dat zich niet tevreden stelt met de invloed van zijn omgeving te ondergaan, maar die omgeving verandert en daardoor geschiedenis maakt.
De bepaling van de mens stoot op een drievoudige moeilijkheid. De eerste wordt veroorzaakt door de evolutie, die naast de duidelijke onderscheiden soorten, een hele reeks tussen hen in liggende wezens voortbrengt. De tweede, vastgelegd in een onwrikbare leer, is het gevolg van de verscheidenheid der menselijke handelingen, die mogelijk is wegens het optreden van het verstand dat een soort universeel instinkt is, zoals de hand als een werktuig met talrijke bedieningen kan worden beschouwd, en dat maakt dat de mens niet kan beschouwd worden zoals het met een spin of een jakhals wordt gedaan. De derde moeilijkheid komt uit de natuur van iedere bepaling voort, te weten dat men altijd vertrekt van opvattingen en begrippen die zelf niet juist bepaald zijn. Zo vraagt men aan de schilder die de mens bepaalt op grond van zijn esthetische bedrijvigheid wat door kunst dient verstaan. Als hij antwoordt dat de kunst op zichzelf bestaat en geen bepaling behoeft, zegt een ander lid van het komitee dat men evengoed onmiddellijk zou kunnen verklaren dat de mens een levende klaarblijkelijkheid is die geen verdere bepaling nodig heeft.
Descartes heeft deze moeilijkheid voorzien, toen hij schreef: ‘Wat is een mens? Zal men zeggen dat het een redelijk dier is? Zeker niet, want men zou ertoe verplicht worden te verklaren wat een dier is en wat door redelijk dient verstaan en zodoende zou ik door deze eenvoudige vraag tot een eindeloze reeks van veel moeilijker en neteliger vragen komen’. De scholastie- | |
| |
ken ten andere verklaarden dat een goede bepaling het eigen karakter van een ding moest aanduiden, dat zij alleen op het bepaalde toepasselijk mocht zijn en op het geheel van wat bepaald werd. Nu was dit met geen enkele van de eigenschappen die door de leden van het komitee opgegeven werden het geval. Men kon aan de deken opwerpen dat niet alle mensen godsdienstig zijn en aan de kunstenaar dat er mensen bestaan die geen esthetische bedrijvigheid ontplooien. Van een andere kant laten sommige gedragingen van de dieren toe de vraag te stellen of zij niet in een zeer beperkte mate een esthetische werkzaamheid uitoefenen. Zo kan het zingen van de vogels, een allereerste begin van een taal en iets dat van zeer ver op een metaphysische angst gelijkt, worden geheten.
Tenslotte komt men tot een bepaling, die zo objektief is als enigszins mogelijk, maar vaag en algemeen. De marxistische dialektiek toont aan dat er in de natuur trage kwantitatieve wijzigingen plaatsgrijpen, die op plotselinge veranderingen uitlopen. Zo begint water dat verwarmd wordt, te koken en gaat over in stoom, wanneer de temperatuur een bepaalde graad heeft bereikt. De tropi zou naar verhouding tot de verst ontwikkelde grote apen datgene zijn wat het water met 99 graden warmte tot het water met 100 graden warmte is. Het gaat slechts om één graad verstandelijkheid meer, maar dat volstaat om een verandering in de soort te veroorzaken. En waarin bestaat die verandering? Het is vanzelfsprekend dat men iets anders op het spoor moet komen dan de kunst, de godsdienst, de techniek, de taal, de moraal of de sexuele ontaarding, iets dat algemener is en waaruit die onderscheiden werkzaamheden zijn ontstaan. Het dier verandert in een mens op het ogenblik dat het de natuur ondervraagd heeft inplaats van haar te ondergaan. Het dier is niet van de natuur gescheiden, het maakt een geheel met haar uit, het is er niet voor bevreesd, het omvormt ze niet, het leeft erin en is er algeheel bij aangepast. Het bewustzijn is ontstaan op het ogenblik dat het bestaan onnatuurlijk werd. De mens is dat paradoxale dier, waarin de natuur zichzelf verloochend heeft om geest te worden. Indien hij bang is voor de dingen, is het omdat hij er zich niet meer mede vereenzelvigt; indien hij zijn omgeving omvormt, is het omdat hij zich ervan onderscheidt; indien hij op de wanden van de rotsholten tekeningen aanbrengt, is het omdat zijn verbeelding een innerlijke wereld geschapen heeft, veel uitgestrekter dan degene waarin de stoffelijke voorwerpen aanwezig zijn die hem omringen.
Door de moraal en de naastenliefde gaat de mens eveneens tegen de natuurlijke wet van de strijd voor zijn eigen leven in. Als verre afstammeling van de insekteneters, wier klauwen door het krabben van de schors der bomen tot handen konden veranderen, betaalt de mens zijn geestelijke overmacht met het verlies van die schone natuurlijke zekerheid, die door de volmaaktheid van hun instinkten, de kracht van hun tanden, klauwen en hoornen, de sterke bewapening van de dieren uitmaakt. Hij is maar geslaagd als mens in zo ver hij als dier te kort geschoten is. Vercors komt tot een bepaling die overeenstemt met wat Pascal over de mens heeft gezegd. ‘Instinkt en verstand, ken- | |
| |
merk van twee naturen’. ‘De eeuwige stilte van die eindeloze ruimten beangstigt mij’. De mensheid wordt bepaald door die vrees van een wezen dat uit de beschutting van de natuur gestoten werd, zoals een kind dat zijn moeder verloren heeft en zich niet meer beveiligd voelt.
Maar hoe achterhaald of de tropis werkelijk de angst bezitten, die het kenmerk van het bewustzijn en van de scheiding van de natuur is? Zij hebben geen fetischen bij zich, maar sommigen vertonen enige duistere en onzekere aanwijzingen die aan toverkunst of godsdienst doen denken. Sedert de aankomst van de ontdekkers hebben zij zich in twee groepen verdeeld. De enen zijn tussen de rotsen gebleven en laten zich in het kamp van de Europeërs niet zien. Zij roken vlees en wekken de veronderstelling dat het hier gaat om een kultus van het vuur, aangezien zij het niet doen om het te bewaren zoals wij met het spek. De anderen leven in het kamp als huisdieren; zij roken hun vlees niet, maar eten het rauw. De mensenetende papoea's doden de tropis uit het rotsgebied en richten er heimelijk een maaltijd mee aan, terwijl zij zich niet verbergen om de tropis uit het kamp op te eten, op die manier het vermoeden wekkend dat zij de eersten als mensen en de anderen als wild beschouwen. De tropis staan op de grenslijn die mensen en dieren scheidt. De enen hebben ze overschreden en bezitten de kern van een godsdienstige overtuiging; de anderen zijn vóór de grens gebleven. Dat volstaat evenwel opdat het komitee ze allen samen tot het menselijke geslacht zou rekenen. Niettegenstaande dit besluit dat een einde maakt aan de lange twistgesprekken van de specialisten, spreekt de rechtbank Douglas Templemore vrij, oordelend dat het slachtoffer op het ogenblik dat het door zijn vader gedood werd nog niet tot de mensheid behoorde. Indien dezelfde daad nochtans opnieuw mocht gesteld worden, zou ze als moord worden beschouwd.
Er kan uit dit wijsgerig verhaal een drievoudige les gehaald worden. Door de paranthropus te doen verrijzen en onder ons weer levend te maken, heeft Vercors een beroep gedaan op een werkwijze die Berthold Brecht menigmaal onder de naam ‘Verfremdungseffekt’ heeft toegepast, met het doel ons sommige waarheden te doen inzien waarvoor wij door de gewoontesleur blind geworden zijn. Zo lijkt de menselijkheid ons een vanzelfsprekend iets dat geen problemen doet rijzen; een klaar begrip, omdat wijzelf mensen zijn. Ten tweede bestaat er wel een objektieve bepaling van de mens, maar men ontdekt haar slechts als vrucht van een volgehouden geestelijke inspanning. Ten derde is deze bepaling te theoretisch en louter denkbeeldig om met zekerheid toepasselijk te zijn op het dubbelzinnige en ingewikkelde verschijnsel waartoe het bestaan van de tropis aanleiding geeft. Het is door welwillendheid, want uitgaande van onzekere aanduidingen, dat het komitee ze onder de menselijke wezens rangschikt. De beslissende bepaling van de mens heeft meer met de moraal dan met de natuur en de wetenschap te maken. De tropis worden per slot van rekening enigszins als mens onder de mensen opgenomen, zoals de Angelsaksische leden van een zeer selekte club uit Singapoor het zouden doen, wanneer zij na lange woordenwisselingen door een stemming zou- | |
| |
den beslissen, deze of gene groep kleurlingen in hun gezelschap toe te laten.
De bepaling van de mens is dus ook een menselijke daad, die kan ingegeven zijn door een afwijzend misprijzen en haat of door een edelmoedige mildheid. Dank zij de mensen zullen de tropis mensen worden. Dat kenschetst het menselijke en optimistische humanisme van Vercors, dat op de ruimst mogelijke opvatting van de mens gegrondvest is. Mens worden is echter een onaangenaam lotgeval. Door de mensen te leren kennen, zullen de tropis hun onschuld verliezen. Zij zullen jaloers, leugenachtig en twistziek worden. Zij zullen het argeloze geluk van het redeloze dier voor een kennis van goed en kwaad, het schuldbewustzijn en de menselijke waardigheid verwisseld hebben. Daaruit blijkt nu reeds dat het humanisme van Vercors een menslievend en marxistisch optimisme verenigt met het pessimisme van Pascal.
***
‘Colères’ is een komplexer werk dan ‘Les Animaux dénaturés’. De talrijkheid van de wijsgerige en wetenschappelijke thema's die erin behandeld worden, de uiterste dichtheid van de gedachteninhoud, de menigvuldige samenspraken en discussies, de verstrengeling van verschillende verwikkelingen waarbij meerdere personages betrokken zijn, herinneren aan de techniek die door Huxley in zijn bekende roman ‘Contrepoint’ werd toegepast, zoals ook een bepaalde donkere humor, die Vercors met de Engelse schrijver gemeen heeft, dat doet. Wij zullen trachten dat kluwen te ontwarren en de afzonderlijke draden te volgen.
Vooreerst treedt er een naamloos personage in op, een professor in de wiskunde, die lijdt aan een open longtering en daardoor bloed opgeeft. Die man heeft zich voorgenomen niet in zijn bed te sterven, maar zieltogend stand te houden bij het zwarte bord waarop hij verder gaat met zijn ekwaties op te lossen. Hij wenst dat zijn lijk verbrand zal worden en zijn asse verstrooid op de wind. Als men zijn aandenken wil vereren, weze het dan ten overstaan van een urn, die de handschriften van zijn werk gevat. Want, verklaart hij, wat moet men zeggen tot de dood: ‘Amen’ of ‘Moord!’? En waarom zou men het aandenken moeten bewaren aan zijn lichaam, het kreng, dat hem heeft gedood?
Coster Cloots, professor in de letteren, werkt aan een verhaal dat ‘Anabiosis’ getiteld is. Het brengt een symbolische beschrijving van het menselijk leven. Een groep gevangenen wordt overgebracht naar een overbevolkt eiland, dat als koncentratiekamp wordt gebruikt. Bij hun aankomst worden zij door de ‘Jungfrauen’, bewaaksters van buitengewone schoonheid die totaal ongevoelig zijn, de enen in hun lever, de anderen in hun nieren, hun hart of hun longen geprikt, met het gevolg dat het aldus getroffen orgaan na vijf of zes jaar het organisme in de steek zal laten, wat onvermijdelijk de dood ten gevolge heeft. De anabiosieten zijn niettemin zeer tevreden met hun lot. Zij ontdekken geneesmiddelen, die hun leven, dat voorheen niet langer dan zes jaar duurde, tot tien jaar verlengen. Maar waarom worden zij zo
| |
| |
spoedig gedood? Omdat het kamp niet kan uitgebreid worden. De ‘Jungfrauen’ konden kiezen: dezelfde gevangenen behouden of telkens nieuwe opnemen, maar in het laatste geval moesten zij de eersten uit de weg ruimen. De anabiosieten hebben hun lot zo goed mogelijk opgenomen; zij beelden zich in, dat zij niet moeten sterven om voor jongeren plaats te maken, maar dat die jongeren hun uit genegenheid geschonken worden, om hun bij hun dood een troost te zijn. ‘Wij leven verder in onze kinderen,’ zeggen zij, ofschoon zij zouden moeten zeggen: ‘Onze kinderen doden ons’.
In het kamp zijn er enige geleerden, die trachten het lot van de gevangenen te verbeteren, maar de rijken onder deze laatsten hebben voor dat menslievend werk slechts misprijzen over. Zij betalen de geleerden alleen voor de uitvindingen van oorlogsmaterieel an de geleerden maken steeds sterkere bommen, zodat de gevangenen zichzelf al vlugger kunnen vernietigen, alsof zij nog niet spoedig genoeg aan hun ziekten bezweken! De godsdiensten die door de gevangenen uitgedacht werden, troostten hen in hun dood. Toch waren er enigen die het leven in het kamp op een andere voet wilden inrichten. Anderen beweerden dat men met de ‘Jungfrauen’ moest afrekenen.
Het verhaal heeft tot doel de mensen tot verbazing en woede te brengen. Want zij leven zonder zich te verbazen en aanvaarden alles, omdat het altijd zo geweest is. Zij geloven dat alles in orde is en dat het ten andere niet anders kan. De gevangenen die in dat Buchenwald opgesloten worden, krijgen allemaal een prikje met een operatiemesje, waardoor de herinnering aan hun vroeger bestaan volledig wordt uitgewist. Zij weten niet dat zij in een kamp opgesloten zitten. Wat Buchenwald onuitstaanbaar maakte, was het feit dat de gevangenen niet in het kamp geboren waren. Maar wij worden in dit Buchenwald geboren en weten derhalve niet wat Buchenwald is.
Luister nu naar het bestaan van een levend wezen, zoals dat in wetenschappelijke taal door de bioloog Mirambeau wordt beschreven, nadat hij gedurende vijftien jaar het hart van een kip in een bokaal in leven heeft gehouden. Het hart dat met embryonair plasma gevoed wordt, blijft kloppen en groeit zodanig dat men zich verplicht ziet er iedere week een stuk af te snijden. Als aan dat hart plasma toegediend wordt dat van een oud organisme afkomstig is, begint het te verschrompelen, veroudert en sterft. Dat gebeurt zodanig alsof de cellen op een bepaald ogenblik het bevel zouden krijgen hun bedrijvigheid stop te zetten. Indien de levende wezens niet moesten sterven, zou de aarde te klein worden. Daar men op de wezens niet kan rekenen om zichzelf te doden, zijn het de cellen die zich ermede gelasten. Ten andere zouden wezens met een onbeperkte duur en die zich niet voortplanten, het gevaar lopen door ongevallen te verdwijnen. De voortplanting is dus noodzakelijk voor het voortbestaan van de soort; zij is het die de dood noodzakelijk maakt en niet het omgekeerde is waar. De soort is dus tegen het individu, maar waarom verlengt de geneeskunde het bestaan van het individu? Zij doet het, steunend op een zedelijk en tegennatuurlijk beginsel: de waardigheid van de menselijke persoon. Door de levensduur van een be- | |
| |
paalde generatie te verlengen, verkorten de geneesheren het leven van een volgend geslacht. De demografische wetenschap leert dat bij de beschaafde volkeren de vermindering van de sterfgevallen met een vermindering van het aantal geboorten samengaat. Uiteindelijk zou men komen tot een menselijk geslacht dat onsterfelijk is en geen nakomelingen meer heeft. Deze gedachte, die reeds in de XVIIIe eeuw door Condorcet werd uitgedrukt, is louter utopisch, maar toont toch aan dat de geneeskunde een vijand van de natuur is, aangezien zij oude individuen langer doet leven en de soort verzwakt inplaats van ze te versterken. De inspanning van de geneesheren
druist tegen de taak van de ‘Jungfrauen’ in. Zij bedient zich van de natuurwetten om de doeleinden van de natuur tegen te werken. De geneeskunde is een bedrijvigheid die tegen de natuur is gericht.
Stellen wij nu een derde personage voor: de kommunistische militant Pélion. Zijn opstandigheid blijkt niet tegen de natuur, maar tegen de sociale verhoudingen gericht. Maar is de uitbuiting van de zwakken door de sterken op het maatschappelijke plan niet de voortzetting van de Darwiniaanse strijd om het leven en dus een biologische en natuurlijke zaak? Marx verklaarde: ‘Zeg nooit: het is natuurlijk, omdat u meent te moeten doen opmerken dat iets noodlottig is’. Het marxisme, zoals de geneeskunde, vertrekt van het humanisme en het anti-natuurlijke.
Bij de opstandigen komt ook een meisje voor, een zekere Pascale Dutouvet. Ofschoon zij zich tot de jonge Pélion aangetrokken voelt, wil zij in het huwelijk treden met Daniël Roux, een natuurkundige, die de bijnaam Egmont draagt, omdat hij begint oud te worden en zij de dood als een verschrikking beschouwt. Al degenen die weldra moeten sterven, mogen op haar medelijden en haar liefde rekenen. Wanneer zij de dood van Coster Cloots verneemt, komt zij innerlijk in opstand, verklaart aan haar vader dat zij niet langer kan verdragen andere mensen te zien sterven en daarom karmelites zal worden.
Al die personages zijn daar nog in bijkomende verwikkelingen betrokken. Feitelijk zijn zij er slechts om de held van het boek, de man met de symbolische naam Egmont te omkaderen. Het verhaal begint met een ongeval, waarbij zijn landhuis, dat vol opgezette dieren staat, in vlammen opgaat. Egmont springt in het vuur om zijn verzameling te redden. Zijn voeten lopen brandwonden op; zijn knecht ziet dat hij zich gebogen en klagend verder sleept, en toch is het slechts, als hij in het hospitaal ligt, dat Egmont gevoelt dat hij pijn heeft. Terwijl hij door het vuur liep, schreeuwde hij, maar was verder ongevoelig. De Cartesiaanse wijsgeer Malebranche schopte zijn hond en zei: ‘Dat schreeuwt wel, maar het gevoelt niet’. De ervaring van Egmont bewijst dat de gedachte van Descartes over de ongevoeligheid van de dieren juist is, dat zij uit het oog verloren wordt. Egmont dacht aan zijn verzameling toen hij liep. De ervaring die door de voet waargenomen werd ging niet door tot zijn hersenen, omdat, zoals het bij de telefoon kan gebeuren, de lijn bezet was. Bij de dieren is pijn hebben een reflex zonder bewustzijn. Lijden is aandacht hebben en alleen de mens is daartoe in staat. Om het lijden onmogelijk
| |
| |
te maken, zou het volstaan de betrekkingen tussen het lichaam en de hersenen te onderbreken en zo terug te keren tot het bestaan zonder bewustzijn dat door de dieren wordt geleid.
Wat nu volgt is de beschrijving van een proefneming van yogisme, duidelijk gemaakt door de woorden van P. Valéry, die als moto staan op zijn roman: ‘L'Ame absente occupée aux Enfers’. Terwijl hij slaapt, woont de ziel van Egmont in zijn teen, die door koudvuur aangetast is, een gevecht tussen ziektekiemen en witte bloedbolletjes bij. Egmont weigert zich te laten opereren en wil genezen door psychische tussenkomst. Daartoe is nodig dat zijn geest zich met zijn lichaam verenigt. (Het Sanskritwoord ‘yogi’ komt in het Latijn ‘jungere’ voor en sluit de gedachte aan een eenmaking in). Men beweert dat de ziel met het lichaam verenigd is, maar dat is onwaar. Het lichaam is een vriend, die ons altijd voor zijn deur laat staan. Wij hebben geen macht over ons hart, noch over onze nieren en longen. Het lichaam neemt ons niet in vertrouwen, de afstand die ons ervan scheidt is zeer groot. De ziel is slechts in het lichaam aanwezig, wanneer zij zich uit de wereld teruggetrokken heeft. Terwijl hij zich in een cataleptische toestand bevindt, doet Egmont, bewegingloos in zijn bed, op een van zijn knieën een kleine bloedende wonde verschijnen. Als hij wakker wordt, tracht hij aan zijn minnares Olga te beschrijven wat hij binnenin zijn organisme gezien heeft en hoe hij ertoe gekomen is de bewegingen van zijn bloedcellen in zijn macht te krijgen. Maar zijn beschrijving blijft onduidelijk, zoals die van een dromer die wakker geworden er niet in slaagt zijn droom te achterhalen. Thérèse Neumann weet evenmin hoe zij tot stigmata komt.
Na deze eerste proefneming, gelukt het Egmont zijn ontstoken kwetsuren te doen verdwijnen. Hij blijft daar niet bij, maar legt er zich verder op toe achtereenvolgens de werking van al zijn organen te verbeteren. Zijn gewicht neemt toe, zonder dat hij dikker wordt; zijn lichaam wordt jonger en het komt zo ver dat hij op zestigjarige leeftijd de aanblik van een man van dertig vertoont. Terzelfdertijd voelt hij zich boordevol leven, geen verzwakt en louter cerebraal leven, maar een dierlijk, onstuimig en overweldigend leven. In een toestand van slaapwandelaar, met een afwezige blik, eet en drinkt hij, kleedt en ontkleedt zich, of verenigt zich met Olga op de uitnodiging van een eenvoudig gebaar.
Pélion strijdt tegen de oorlog en de sociale onrechtvaardigheid. De enen leven voor de kunst, anderen om rijk te worden, nog anderen voor de overwinning van een idee. Maar zij leven buiten hun eigen huis, terwijl Egmont bij zichzelf leeft voor de voorspoed van de tien miljard cellen waaruit zijn organisme samengesteld is. De wetenschap met haar ontledingen en dissekties leert ons even weinig over ons lichaam als een Michelin-kaart ons kan leren over de zeden van een dorp, dat erop aangetekend staat.
Nochtans is dat de mening niet van Mirambeau, die er overtuigd van is dat Egmont aan hysterie lijdt. Olga werpt daartegen op, dat Egmont komt en gaat als hij wil. Tot hiertoe had men wel zulke verschijnselen kunnen vast- | |
| |
stellen, maar ze nooit door een ingrijpen van de wil kunnen voortbrengen. Mirabeau verklaart dat hij nopens de afloop van de geschiedenis niet gerust is: de ziel die buiten het lichaam getreden is, zou daar wel kunnen blijven en meteen verloren zijn. Dat is het, wat inderdaad gebeurt. Egmont moet tenslotte in een gesticht opgenomen worden. Pascale komt hem bezoeken en wanneer zij hem ziet als een prachtig dier, bloeiend van gezondheid en levenskracht, maar zich bewegend als een slaapwandelaar, wordt zij met vrees vervuld: zij houdt van hem niet meer.
Olga gaat over het geval van Egmont de raad inwinnen van de neuroloog Burgeaud. Haar is de rol toebedeeld tegenover de vertegenwoordigers van de officiële wetenschap de waarde van Egmont's proefneming te verdedigen. Tegenover Burgeaud, die een aanhanger van de theorieën van Pavlov over de reflexen is, houdt zij vol dat de betrekkingen tussen de gedachte en het lichaam niet altijd van het psychologische naar het psychische moeten uitgaan, maar dat ook een omgekeerde beweging mogelijk is. Burgeaud kan dit, evenmin als zijn kollega Mirambeau, voor waarheid aannemen. De betrekkingen tussen de zenuwen die de gedachte veroorzaken, zegt hij, kunnen door deze laatste niet begrepen worden. Om de natuur waar te nemen, mag men er geen deel van uitmaken, maar moet men haar op afstand kunnen gadeslaan. Egmont kent zaken waar wij nooit enig begrip van zullen hebben en hij evenmin. Als hij ze ontdekt, is hij Egmont niet meer. Als hij opnieuw Egmont wordt, heeft hij ze verloren. De dode Lazarus had God gezien, maar de verrezen Lazarus herinnerde er zich niets meer van. Het yogisme is geen wetenschap, want iedere wetenschap is herhaling, onderzoek en vooral mededeling aan anderen. Egmont is een soort Cartesiaanse Faust, die een eeuwige jeugd verkregen heeft, niet in ruil voor zijn ziel, maar voor zijn bewustzijn en zijn persoonlijkheid. Burgeaud verkiest ouder te worden en Burgeaud te blijven. Pascale doet aan een tegenstelling van Gretchen denken. Nadat zij van de geleerde gehouden heeft, zolang hij oud en ziek was, houdt zij op hem te beminnen nu hij jonger geworden is. Door een behandeling met electrische schokken krijgt Egmont het bewustzijn terug en dat bewustzijn neemt hij aan samen met het ouder worden en de dood. Aan zijn periode van een louter dierlijk bestaan bewaart hij een herinnering als aan een paradijs waar hij niet kon ademhalen.
Waar de tropis aan hun dierlijk geluk verzaakten om een bewust en ongelukkig bestaan te leiden, heeft Egmont het omgekeerde gewild. Te vergeefs evenwel, want de evolutie is in omgekeerde richting onmogelijk en de mens kan niet naar een uitsluitend organisch leven terugkeren. Zoals ‘Les Animaux dénaturés’ eindigt ‘Colères’ op een les in humanisme: de menselijke staat moet boven de natuurlijke staat gesteld worden. Zoals de tropis op de grens tussen dier en mens stonden, eindigt Egmont ermede op die onzekere scheidingslijn tussen het plantaardige en bewuste leven te staan. Waar begint de mens, waar begint het bewustzijn? In de grond is het dezelfde vraag. Terzelfder tijd als Vercors de waarde van de mens aantoont, wijst hij op de
| |
| |
onzekerheid nopens zijn grenzen. Hij wijst er meteen op dat men niet op alle punten tegelijk vooruit kan gaan, want een vermeerdering aan waarde op gebied van het menszijn, gaat met een verlies aan dierlijk leven gepaard.
Ook het omgekeerde gaat op. Men verliest altijd iets. Daarom moet men weten of hetgene men verliest meer waarde heeft dan hetgene men behoudt.
Natuurlijk is er toch nog een ander probleem, waar in de titel van het boek op gewezen wordt. Het gaat om de rechtvaardiging van de gramschap die de mensen tegen hun lot kan vervullen: gramschap van de mathematicus die niet wil gaan liggen om te sterven zoals de dieren het doen; gramschap van Pélion op de kapitalistische maatschappij; gramschap van Pascale die met een grijsaard wil huwen en daarna in een klooster treedt uit spijt omdat zij degenen ziet sterven die haar omringen; gramschap van Egmont om het ouder worden, de ziekte van een humanisme dat door opstandigheid de vooruitgang verwezenlijkt. Sedertdien is het een gewoonte geworden dit humanisme in verband met het atheïsme te brengen. Nochtans zou het een vergissing zijn te denken dat dit verband noodzakelijk is. De wijsheid der antieke oudheid steunde op de idee van een harmonisch heelal, dat goed en aanbiddelijk was. De wijze uit de antieke oudheid kende geen verhevene levenswijze dan gehoorzaamheid aan de natuur en onderwerping aan de goddelijke orde die in de dingen tot uiting kwam. Maar het christelijke bewustzijn aanbidt de natuur niet, het staat, hoe paradoxaal dit moge schijnen, aan het begin van de techniek en de wetenschappelijke geest. Indien er in de middeleeuwse christelijke opvattingen een zekere eerbied voor de wereld aanwezig blijkt, is het wegens de invloed die van de Griekse wijsbegeerte, namelijk van Aristoteles, op de kerkleraars is uitgegaan. Maar als wij de christelijke gedachte in de tijd van de kontrareformatie, bij Descartes en Pascal, in ogenschouw nemen, stellen wij een uitgesproken strekking vast om de natuur te geringschatten en het denkende ik op het voorplan te brengen. De wereld is niet goddelijk. Het is de mens die god over de dingen is, ‘de soevereine heer en meester over het heelal’, zoals Descartes heeft gezegd. Pascal toont het misprijzen van de mens als ‘le roseau pensant’ tegenover het universum, dat hem verplettert maar hem
in waarde ondergeschikt is. De heidense vroomheid, die de mens aan het heelal ondergeschikt maakt, verhindert dat er in de bestaande werkelijkheid een verandering kan intreden, maar het christendom, een godsdienst van de geest en niet van de wereld, bevrijdt de mens uit de heerschappij van de dingen. Vercors legt Olga, die iets overgehouden heeft van het geloof dat zij vroeger aankleefde, volgende woorden in de mond: ‘Ik denk dat het feit alleen dat iemand geneesheer is, reeds een daad van opstandigheid is. In de grond is ieder gebaar van een geneesheer reeds een godslastering... Wat voor een daad kan, klaarder dan alles, als een aanklacht tegen het heelal worden beschouwd, dan onze pogingen om het beter te maken? Ik denk dat deze opstandigheid door God gewild wordt. Ik denk dat Hij de onderworpenheid verafschuwt. Men moet de Waarheid zoeken en zij is verboden. In zichzelf, in de stilte van de Karmel God zoeken, er hard- | |
| |
nekkig zoeken naar een God die zich verbergt, is dat gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid, Pélion, de oude Mirambeau, Egmont, een karmelites, wij allen zoeken op onze manier, maar wat wij zoeken wordt door de enen God geheten, terwijl het voor de anderen gewoonweg de verborgen Waarheid is.’
Drukt deze tekst de mening van de schrijver uit? Zijn al deze uitingen van verbolgenheid, volgens hem gerechtvaardigd? De opstandigheid van Egmont brengt hem paradoxaal genoeg tot de staat van een onderworpen dier. Die van Pascale gaat ineens een andere richting uit na een gesprek met haar vader, de geleerde Dutouvet, die per slot van rekening beschouwd mag worden als de persoon die de gedachte van de schrijver vertolkt. Al die opstandigen, denkt Dutouvet, zijn ongeduldigen. De aarde is honderd miljard jaren oud, het denken is er honderdduizend, de moderne rede is nauwelijks ontstaan: zij telt amper driehonderd jaar. Men kan haar niet verwijten dat zij nog het geheim van de wereld niet ontsluierd heeft. De opstandigheid is het gevolg van een ongerechtvaardigde vertwijfeling over een rede, die nauwelijks haar werkzaamheid heeft begonnen. De grote geleerden zijn geen afgezonderde geesten, maar kruispunten, ontmoetingsplaatsen, waar talrijke gedachtenstromingen elkander treffen. De beschaving vermenigvuldigt de menselijke betrekkingen en versnelt voortdurend de vooruitgang van de wetenschap en het ritme der ontdekkingen. De ontwikkelingslijn van de vooruitgang, die lange tijd horizontaal is gebleven, schiet nu ineens de hoogte in, het beeld oproepend van een omgekeerde val op de hemel. De mensheid zal aangroeien naar het getal en gelijktijdig daarmede aan wetenschap en wijsheid rijker worden. De talrijke volkeren, die nu aan de kultuur deelachtig worden, verhogen het getal van de denkende mensen. De behoudsgezinden beven bij de gedachte dat zij hun voorrechten zullen verliezen, maar die aristokraten zijn heloten: zij menen dat zij het denken verdedigen en zij beletten het te ontluiken. Daarom moet er gestreden worden om de hersenen te bevrijden.
In de gedachten van Dutouvet kan men de opvattingen van Teilhard de Chardin terugvinden, zonder hun godsdienstige inslag. Tenslotte kunnen zij Pascale overtuigen; zij verzaakt aan de karmel om met de militant Pélion te huwen, wat echter niet alleen het einde betekent van haar opstandigheid tegen het leven maar ook haar vereniging met de natuur, aangezien het voor een meisje natuurlijker is met een jonge man te trouwen dan uit medelijden van grijsaards te houden.
De mensheid is zeer jong. Zij heeft een lange toekomst voor zich en aan de mens is niets verboden, behalve te snel vooruit te willen gaan. Noch gramschap, noch onderworpenheid, maar geduld: dat is de wijsheid van Vercors, die er door een weinig filosofische genialiteit toe gekomen is het marxisme te overstijgen en, zoals Huxley het gedaan heeft, de bevindingen van het mysticisme en yogisme te begrijpen, ofschoon hij er afkerig tegenover staat.
|
|