Zo beleeft Bennie al die tijd niets anders dan zijn radeloos-twijfelende, met genot doorleefde, zwijgende gespletenheid. Wanneer Gus echter Dientje vermoordt en Bennie aanvalt, doodt Bennie Gus. Uit de pijnlijk gekoesterde herinneringswereld is Bennie evoluerend naar een nieuw levensinzicht gegroeid, dat, alhoewel niet erg positief, toch de verzoening betekent met de nagedachtenis van zijn vader, die hij onder Jackies invloed had leren minachten om zijn dorpse eenzelvigheid. Hij breekt met Jackie en zal pogen een verzoening te vinden met het leven, door te trachten de gelijkmoedigheid te vinden die zijn vader over de jaren van beproeving heen geholpen had’ (p. 217). Met deze gedachte gaat hij zich aangeven bij de veldwachter.
De karaktertekening in dit boek is eenzijdig-donker. Het zwaartepunt van de karaktertekening ligt in Bennies denken. Hij is een zielszieke. Zijn band met Jackie is gegroeid uit een gevoel van ‘vuilheid’, dit betekent voor hem een gevoel van minderwaardigheid om zijn eigen dorpse onhandigheid. Dit wordt oorzaak van de verloochening van zijn dorpse afkomst en van het verraad van zichzelf. Vandaar zijn innerlijke gespletenheid en zelfkwelling. Door de moord op de Jood, de afzondering uit de stad en het contact met het simpele dorpse, waaronder vooral Dientje en de veldwachter, zal in hem echter een relatieve verzoening groeien met de gelukloze schamelheid die hij verloochende. Toch blijft de psychologie in dit weinig positieve boek grotendeels ziekelijk.
Van Aken heeft zich ingespannen om deze zieke Bennie aanvaardbaar te maken. Hij tracht zeer scherp het onbewuste en onwillekeurige, dat in deze zielszieke pijnlijk versterkt wordt, te registreren. Bij nader toezien blijkt echter dat zijn middelen tot het scheppen van deze hoofdfiguur tamelijk simplistisch blijven, het zijn vormmiddelen bijna. Hij laat Bennies bewustzijn zich vooral openbaren in een ziekelijke zintuiglijke gevoeligheid (overtalrijke zinnen beginnen met ‘Hij zag...’, ‘Hij hoorde...’, ‘Hij luisterde verstrooid...’, ‘Hij rook...’, enz.), verder laat hij hem voortdurend zoekend tasten in zichzelf of ‘de onrust’ al dan niet nog aanwezig is en stelt daarbij zijn wilsverlamming in het licht. Tenslotte zijn daar nog het in dromen opduiken van de vermoorde Jood en het ‘zonde’-gevoel. Zij worden echter wat te goedkoop aangewend. Deze psychologie is niet enkel eenzijdig, ze lijkt ook elementair. Van Aken mist het talent om zulk apart karakter te ontleden met de grondigheid en de geschakeerdheid die de psychologisch geïnteresseerde lezer zou boeien.
Een schaduwzijde van deze karakteruitbeelding is verder dat Van Aken de hoofdfiguur zich niet laat openbaren door reacties op de anderen of op toestanden in woord en daad. Zijn Bennie-figuur is passief en gesloten en geeft zich enkel bloot in zelfreflexie. De andere karakters openbaren zich slechts voorzover Bennie ze in hun verhouding tot hemzelf tracht te begrijpen. Door deze eenzijdige belichting worden zij bij geringheid van scherpe analyse, gemakkelijk vooropgezet-theoretisch.
Bovendien kan men zich de vraag stellen in hoeverre deze karakters alge-