Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104
(1959)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 117]
| |
Historische kroniek
| |
1. Algemene werken:De ‘Algemene Geschiedenis van de Nederlanden’Ga naar voetnoot(1), waarvan negen jaar geleden, in 1949, het eerste deel van de pers kwam, beleefde in 1958 bij de uitgave van het twaalfde en laatste deel, zijn voltooiing. Dit laatste deel draagt als ondertitel ‘In de schaduw van twee wereldoorlogen’ (1914-1945). De Belgische politieke geschiedenis tot aan W.O.II werd geschreven door de twee Brusselse hoogleraren Frans Van Kalken en John Bartier; het hoofdstuk over ‘België in de Tweede Wereldoorlog’ is van de hand van P. Desneux. M. Neirynck behandelt de jongste economische geschiedenis van ons land, terwijl de ontwikkeling van Congo, sedert zijn aanhechting bij België in 1908, geschetst wordt door E. van Grieken en M. van Grieken-Taverniers. De Luikse hoogleraar M. Rutten, werd het hoofdstuk over ‘De Cultuurstromingen in België’ opgedragen. Natuurlijk bevat dit boekdeel, zoals steeds, parallele hoofdstukken voor Nederland, doch ditmaal werd ook een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de geschiedenis van het groothertogdom Luxemburg sedert 1839. Op deze datum werd immers, ingevolge de uitvoering van het Verdrag der XXIV artikelen, Waals of Belgisch Luxemburg voorgoed van het huidige groothertogdom afgescheiden. Het lijvig boekdeel, van over de 500 paginas, bevat ten slotte nog een algemeen overzicht van de historiografie, dat mis- | |
[pagina 118]
| |
schien beter bij de aanvang van het eerste deel op zijn plaats ware geweest. Bij de voltooiing van dit grootse standaardwerk - ongetwijfeld een mijlpaal in de geschiedschrijving van de Beneluxlanden - past het alleszins in de eerste plaats de redactieGa naar voetnoot(1), maar tevens de tientallen gespecialiseerde medewerkers, die in collaboratie deze indrukwekkende publikatie tot stand brachten, oprecht geluk te wensen. Van de ‘Historische Winkler Prins Encyclopedie’Ga naar voetnoot(2), waaraan onder de hoofdredactie van Ph. de Vries en Theo Luykx een honderdtal historici uit Zuid en Noord hun medewerking verlenen, verscheen in 1958 het tweede deel. Het behandelt in enkele duizenden trefwoorden van D tot M de algemene wereldgeschiedenis, maar ruimt hierbij een grote plaats in voor het verleden van de Nederlanden. De niet minder dan 750 pag. druk op twee kolommen, de talrijke illustraties en historische kaarten vormen ongetwijfeld een rijke historische documentatie, die reeds voor de voleinding van het werk grote belangstelling schijnt te wekken. In onze vorige kroniek trokken wij de aandacht op een nieuwe wetenschappelijke en tevens luxe-uitgave, die onder de titel van ‘Flandria illustrata’ verschijntGa naar voetnoot(3). De auteurs hechten hierin slechts bijkomstig belang aan de politieke lotgevallen van onze gewesten, maar trachten vooral de ontwikkeling van de levenswijze van onze bevolking in hun standen en beroepen te schetsen doorheen de tijden. Het eerste deel, dat in 1957 verscheen, handelde over onze verschillende bevolkingsgroepen: boeren, handarbeiders, handelaars en nering-doeners. Het tweede deel, dat onlangs van de pers kwam, is gewijd aan onze Vlaamse kunstenaars: bouwmeesters, beeldhouwers, schilders, miniaturisten, plaatsnijders, kantwerkers, glazeniers, metaal- en ceramiekkunstenaars. De auteurs hadden hier een dankbare stof te verwerken en hebben zich ook zeer goed van hun taak gekweten. Het boek is rijk en op originele wijze geïllustreerd, wat de lectuur ervan zeer prettig maakt. | |
2. Archeologie:De Archeologie, die de zichtbare en tastbare overblijfselen van de menselijke activiteiten in het verleden opspoort en ontleedt, biedt niet alleen belang voor de prehistoric van het mensdom, doch kan ook belangrijke bijdragen leveren voor de meer recente historische tijden. Denken wij bv. maar aan de opgravingen, die sedert 1949 werden ondernomen, om de grondvesten van onze beroemde, door de zee verwoeste Cisterciënserabdij van Ter Duinen te Koksijde bloot te leggenGa naar voetnoot(4); ook aan de opgravingen in 1955 op de Burg te Brugge, waar de grondvesten van de Karolingische burchtkapel onder de leiding van Dr. J. Mertens werden ontdekt. | |
[pagina 119]
| |
Het archeologisch opgravingswerk legt echter aan de beoefenaars een aantal speciale technieken op, opdat bij de opgravingen en bij de studie der archeologica zo weinig mogelijk vergissingen zouden gebeuren. Om niet alleen de vakman, maar tevens de belangstellende leek met deze technieken vertrouwd te maken, schreef de Gentse hoogleraar S.J. De Laet een handboek over de archeologie en haar problemenGa naar voetnoot(1). De voorbeelden, die hij aanhaalt om zijn uiteenzetting bevattelijk te maken, zijn grotendeels ontleend aan bodemvondsten uit onze gewesten, wat niet belet heeft dat dit bevattelijke boek zijn weg tot over de grenzen vond en reeds verschillende vertalingen beleefde. In een samenwerkingGa naar voetnoot(2) publiceerde dezelfde Gentse professor een archeologische studie over de urnevelden in Vlaanderen. Rond het midden der 8e eeuw vóór onze tijdrekening kwamen volkeren der urneveldenkultuur onze gewesten bezetten. Men geloofde echter tot nog toe dat de immigratie van deze bevolkingsgroep uit de late Bronstijd nooit in westwaartse richting de Schelde overschreed en dat bijgevolg de necropool van Temse-Veldmolenwijk de meest westwaarts gelegen archeologische vindplaats was. Uit het onderzoek van de auteurs dezer studie blijkt echter dat de ganse provincie Oost-Vlaanderen door de volkeren der urnevelden werd betreden Op het gebied der Frankische archeologie is Dr. H. Roosens reeds sedert verschillende jaren zeer werkzaam. In een vorige kroniekGa naar voetnoot(3) vroegen wij aandacht voor zijn repertorium van de Merovingische begraafplaatsen in België. In een recente studie onderzocht hij, in samenwerking met de bekende archeoloog J. Breuer, het Frankisch kerkhof te HaillotGa naar voetnoot(4). De zeventien Frankische grafsteden, die hier eertijds werden blootgelegd, worden in deze publicatie aan een grondig onderzoek onderworpen. Zij blijken te dateren uit de 5e eeuw na Chr. en leveren groot belang op voor onze kennis van de laat-Romeinse en vroeg-Germaanse kolonisatieperiode onzer gewesten: de zo omstreden overgangstijd, waarmede het probleem van onze taalgrens nauw is verbonden. Negen van de blootgelegde graven bevatten wapens en behoorden waarschijnlijk toe aan Germaanse krijgers in Rome's dienst. | |
3. De Middeleeuwen:Sedert de laatste jaren heeft de Gentse medievist, Prof. Dr. F.L. Ganshof, hoofdzakelijk aandacht besteed aan de Karolingentijd. Na de publicaties van talrijke kritische voorstudies, gaf hij nu een synthetisch werk in het licht, gewijd aan onze gewesten in de KarolingentijdGa naar voetnoot(5). Hij overschouwt hierin het tijdperk 751-888, d.i. vanaf de staatsgreep van Pepijn de Korte - waarbij de laatste Merovinger als koning der Franken verdrongen werd door de Karo- | |
[pagina 120]
| |
lingen - tot aan de definitieve afbrokkeling van het rijk van Karel de Grote. Hij beperkt zich zoveel mogelijk tot gebeurtenissen en toestanden, die zich in de Lage Landen voordeden. Na inleidende hoofdstukken over onze gewesten en zijn toenmalige bewoners, tevens over de betekenis van de Noormanneninvallen, bestudeert hij op uitmuntende wijze de verschillende Frankische instellingen, het bestuur, de rechtsbedeling, het leger, de financies en de munt. Daarna beschrijft hij de sociaal-economische toestanden, het godsdienstig leven en de intellectuele en artistieke bedrijvigheid in onze gewesten tijdens de 8e-9e eeuw. Wij hoeven niet te zeggen dat dit werk van onze bekende medievist, vrucht van talrijke kritische voorstudies en jarenlange behandeling van het bronnenmateriaal, een zeer hoogstaande publicatie is. Van een student van de genoemde Gentse hoogleraar, Dr. A.E. Verhulst, die ondertussen zelf tot docent aan de Gentse Rijksuniversiteit werd benoemd, verscheen zeer onlangs een lijvige verhandeling over de Gentse Sint-Baafsabdij en haar grondbezit tijdens de Middeleeuwen. De studie werd door de Kon. Vlaamse Academie bekroond. Daarin behandelt hij het middeleeuwse domaniale uitbatingssysteem, getoetst aan de toestanden, die de belangrijke Gentse Benedictijnerabdij met haar uitgestrekt grondbezit hebben gekenmerkt. Een eerste deel wijdt de schrijver aan de ontwikkeling van de kloosterdomeinen vanaf de oorsprong - 2e kwart der 7e eeuw - tot het midden van de 11e eeuw, toen de abdij zich na een periode van troebelen opnieuw kon herstellen. Het tweede deel bestudeert meer in bijzonderheid de afzonderlijke als domein georganiseerde groepen van kloosterbezittingen: in de omgeving van Gent, in het Land van Aalst en in Zeeuws Vlaanderen. Hier volgt hij de ontwikkeling der toestanden tot in de loop der 14e eeuw. Deze omvangrijke en zeer gespecialiseerde studie is de vrucht van jarenlange en geduldige opsporingen, die alle eerbied afdwingenGa naar voetnoot(1). Slechts nu kregen wij inzage van een Nijmeegse doctoraatsverhandeling over de reaches op het Westers Schisma in de Nederlandse gewestenGa naar voetnoot(2). Zij is van de hand van G. Asseldonk. In deze studie, die slechts de eerste periode van dit betreurenswaardig kerkelijk schisma (tot 1398) overschouwt, onderstreept de schrijver dat de Urbanistische houding van de bisdommen Luik en Utrecht eerder door opportunistische redenen was ingegeven; dat in het hertogdom Brabant en het graafschap Henegouwen geen officiële stelling werd ingenomen en zowel Urbanus VI als Clemens VII er aanhangers telde. Alleen het graafschap Vlaanderen, dat officieel de paus van Avignon moest erkennen, bleef onder invloed van zijn geestelijkheid en van graaf Lodewijk van Male overtuigd aanhanger van de paus te Rome. Van de Brusselse hoogleraar P. Bonenfant verscheen in de Belgische Franstalige Academie een gedetailleerde studie over een brokstuk spannende ge- | |
[pagina 121]
| |
schiedenis uit de Bourgondische periode. Hij behandelt hierin de gebeurtenissen rond de moord op hertog Jan zonder Vrees op de brug te Montereau in 1419 en het daarop volgend Engels-Bourgondisch bondgenootschap, waaruit hertog Philips de Goede belangrijke materiële voordelen trok en de Franse Valois-dynastie tijdelijk nagenoeg alle macht in Frankrijk verloorGa naar voetnoot(1). | |
4. De Moderne Tijden:De vierhonderdste verjaardag van het overlijden van keizer Karel V op 21 september 1558 heeft geen aanleiding gegeven tot belangrijke nieuwe publicaties: wel tot enkele gelegenheidsbijdragen, wat krantenartikels, een bezoek van Belgische politici aan Spanje en zelfs... een quiz-wedstrijd in de T.V. Gent, zijn geboortestad, had immers reeds in 1955, vier honderd jaar na zijn troonsafstand, een zeer belangrijke en uiterst geslaagde tentoonstelling gewijd aan ‘Keizer Karel en zijn tijd’. Voor de regering van Philips II zet de geleerde Leuvense hoogleraar Jhr. Prof. Dr. L. Van der Essen, schrijver van een standaardwerk over Alexander Farnèse, nog steeds zijn opzoekingen verder in verband met de oorlogvoering van de Spaanse legers in de Nederlanden. Op regelmatige tijdstippen publiceert hij de resultaten van zijn opzoekingen mede in afzonderlijke mededelingen van de Kon. Vl. Academie voor Wetenschappen. Met deel 5 is de schrijver geraakt tot aan de aanvangsjaren van het gouverneurschap van Alexander FarnèseGa naar voetnoot(2). Enkele jaren geleden trokken wij de aandacht op een belangrijke studie van Dr. M. Van Durme over GranvelleGa naar voetnoot(3). Dat deze biografie naar waarde wordt geschat blijkt wel uit het feit dat zij nu een Spaanse uitgave beleefdeGa naar voetnoot(4). Van Dr. J. Andriessen, s.j. lezen wij sedert verschillende jaren belangwekkende bijdragen over onze late l6e-begin 17e eeuw. Het zijn de jaren, waarin onze door de Bourgondiërs en Karel V ééngemaakte XVII Nederlandse gewesten, ingevolge de opstand onder Filips II, verschillende politieke wegen inslaan en zich ook onder geestelijk oogpunt van elkaar verwijderen. Onlangs liet deze auteur - hij is evenals Dr. Van Durme een leerling van Prof. Van der Essen - een lijvige studie in boekvorm verschijnen over de rol van de Jezuïeten in dit vervreemdingsproces. Hierbij overschouwt hij de periode, gaande van de sluiting der Schelde en de inneming van Antwerpen in 1585 tot aan de vrede van Munster in 1648, die de politieke scheiding tussen Zuid en Noord ook op internationaal plan bekrachtigdeGa naar voetnoot(5). Hij toont aan dat de | |
[pagina 122]
| |
Jezuïeten, de belangrijkste uitvoerders van de Katholieke restauratie, ongetwijfeld een grote rol speelden in de uitbouw van het Zuiden tot een bolwerk van de herstelde Roomse kerk. Daardoor droegen zij ongetwijfeld bij tot een verdieping van de kloof met het Noorden, waar het Calvinisme zijn wet oplegde. Dit heeft echter niet belet dat de Jezuïeten zich bewust bleven van een algemeen Nederlandse saamhorigheid; zij stuurden trouwens talrijke missionarissen naar het Noorden, die drukke contacten bewaarden over de grenzen heen van de politiek verscheurde Nederlanden. L. Ceyssens, o.f.m., professor in de Kerkgeschiedenis aan het Antonianum te Rome, publiceert sedert vele jaren voorstudies en onuitgegeven documenten betreffende het Jansenisme, inzonderheid over de theologische strijd rond de leerstellingen, vervat in de ‘Augustinus’, een posthuum verschenen boek van de Ieperse bisschop Cornelius Jansenius (1585-1638). Zijn bijdragen verschijnen sedert enkele jaren in boekvorm onder de verzamelnaam ‘Jansenistica’Ga naar voetnoot(1), waarvan reeds het derde deel van de pers kwam. Een van zijn belangwekkende bijdragen is gewijd aan het ontstaan van de pauselijke bulle, die in 1643, drie jaar na het verschijnen van de ‘Augustinus’, de leer van Jansenius veroordeelde. | |
5. De Hedendaagse Tijden:De oprichting van een ‘Interuniversitaire Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis’ werd door het steeds toenemend aantal beoefenaars van de hedendaagse geschiedenis ongetwijfeld ten zeerste toegejuichd. Onder de leiding van vier universiteitsprofessoren - R. Demoulin (Luik), J. Dhondt (Gent), H. Haag (Leuven) en G. Jacquemyns (Brussel) - wordt in dit Centrum op het Instituut Solvay (Leopoldpark, Brussel) geleidelijk een bibliografische documentatie aangelegd, die ons de weg zal helpen vinden in de doolhof van het nagenoeg onoverzichtelijke bronnenmateriaal betreffende ons jongste verleden. Moest dit Centrum er nog maar alleen in slagen een degelijke inventaris van alle Belgische kranten tot stand te brengen, dan zouden wij dit alleen reeds ten zeerste mogen toejuichen. Ondertussen publiceerde het Centrum een paar Mededelingen, waarin een aantal historici der hedendaagse tijden - A. Cosemans, J. Willequet, J. Gilissen, R. Demoulin, R. Boumans, J. Bartier en A. Simon - verslag uitbrengen over verschillende archiefdepots, waar de massa documenten voor hedendaagse geschiedenis worden ondergebrachtGa naar voetnoot(2). Voor de politieke geschiedenis van het hedendaagse België zagen twee nieuwe studies in de bekende serie ‘Notre Passé’ het licht; de eerste is van de hand van Kanunnik A. Simon, professor aan Saint-Louis, en geeft een overzicht van de geschiedenis der Katholieke partij in België; de tweede werd geschreven door J. Gilissen, professor aan de Vrije Universiteit van Brussel, | |
[pagina 123]
| |
en behandelt het Belgisch parlementait of beter vertegenwoordigend regime sedert 1790. De historicus A. Simon verrijkte onze historische kennis van het hedendaagse België met een aantal lijvige boeken, die hij slechts na W.O.II, na lange voorbereidende arbeid, aan de publiciteit toevertrouwde. Wij vermeldden reeds vroeger het verschijnen van zijn tweedelig standaardwerk over kardinaal SterckxGa naar voetnoot(1). In zijn jongste publicatie over de Belgische Katholieke partij schetst hij de politieke lotgevallen van de katholieke opinierichting in ons land, die er na allerhande omstandigheden slechts in 1884 toe besloot een politieke partij op uitgesproken confessionele basis op te richten. Dit gebeurde niettegenstaande voordien verschillende leidende politieke politici, als Ducpétiaux, Dechamps, De Decker en Malou, voor de gevaren van een te nauwe binding tussen geloof en politiek hadden gewaarschuwd. De oprichting van deze confessionele partij was echter niet alleen te danken aan de zg. Ultramontanen, maar evenzeer aan de agressieve politiek van de tegenstanders. De schrijver volgt de ontwikkeling van deze partij tot in 1945, datum van de oprichting der C.V.P.Ga naar voetnoot(2). De Brusselse hoogleraar John Gilissen bestudeert sedert jaren de verschillende vertegenwoordigende systemen, d.i. de wijze van deelneming van de onderdanen in het regeringsbeleid, die onze gewesten, zowel tijdens het Oudals gedurende het Nieuw Regime, hebben gekend. In 1952 publiceerde hij in de genoemde serie ‘Notre Passé’ een eerste boekdeeltje, gewijd aan de Staten - sedert Filips de Goede Staten-Generaal genoemd -, die tot aan ons Frans regime op basis van een standenvertegenwoordiging deelnamen in het beleid van de vorst. Nu liet de auteur een tweede studie verschijnen, die ons vertegenwoordigend regime van de Franse overheersing tot op onze dagen beschrijftGa naar voetnoot(3). Na een behandeling van onze Franse en Hollandse perioden, blijft hij langer stilstaan bij het regime van onze cijnskiezers (1830-1893), dit van het algemeen meervoudig stemrecht (1893-1919) en van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Niet alleen de degelijke tekst, maar ook de bijlagen, die in verkorte vorm de evolutie van onze politieke partijverhoudingen onder cijfers brengen, zullen door de lezer zeer op prijs worden gesteld. De geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging kreeg in de laatste jaren een ijverige en bekwame beoefenaar met Dr. L. Wils. Reeds in 1955 publiceerde hij in de Verhandelingen van de Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding een zeer geapprecieerd overzicht van ‘De ontwikkeling van de gedachteninhoud der Vlaamse Beweging tot 1914’. Niet lang geleden kwam in de Keurreeks van het Davidsfonds zijn door de Kon. Vl. Academie bekroonde verhandeling over Kanunnik David en de Vlaamse BewegingGa naar voetnoot(4) van de pers. Rond de figuur van Jan David, wiens verdiensten hij prijst, maar wiens beperkingen hij | |
[pagina 124]
| |
ook objectief weergeeft, hangt de auteur een zeer geslaagd beeld op van de Vlaamse Beweging tot ca 1860: haar oorzaken, haar aanvankelijk uitsluitend karakter van een taalbeweging, haar sedert de petitionnementen van 1840 geleidelijke verschijning op het politiek forum, haar verstrengeling met de katholieke-liberale ideeenstrijd sedert 1848, de Grievenkommissie van 1856, enz. Doorheen al deze gebeurtenissen loopt het leven van Jan David, die met dat alles ten zeerste is gemengd geweest. Het is een betrekkelijk gewaagde onderneming reeds nu een historische reconstructie te ontwerpen van de periode van het Vlaams Nationalisme (1914-1940), waarvan verschillende dramatis personae nog leven. Misschien is het best dat deze poging gewaagd werd niet door een Vlaming, maar door een Nederlander, die de stof gemakkelijker ‘sine ira et studio’ benaderen kon. Dr. A.W. Willemse, leerling van Prof. Geyl, die zelf steeds een uitgesproken belangstelling voor de Vlaamse Beweging vertoonde, publiceerde zijn doctoraatsverhandeling over de ontwikkeling van het Vlaams Nationalisme sedert 1914. Hij vangt hierbij aan met het Activisme en de Frontbeweging tijdens W.O.I en schetst de ontwikkeling van het Vlaams Nationalisme in België tot bij het uitbreken van W.O.II. Of al zijn oordeelvellingen over feiten en personen voor honderd procent zullen aanvaard worden, laten wij in het midden, doch alleszins moet de auteur gelukgewenst worden voor zijn streven om het uitgebreid documentatiemateriaal tot een objectief en in 't algemeen aanvaardbaar geheel te verwerkenGa naar voetnoot(1). Rond het militair vraagstuk in België kwamen twee verdienstelijke werken van de pers, die wel dezelfde tijdspanne 1830-1914 overschouwen, doch onder een totaal verschillend gezichtspunt. E. Wanty wijdde een franstalige studie aan de sociale en morele toestanden in het Belgisch leger, dat sedert 1830-1831 slechts in 1848 en in 1870-71 kortstondige alarmtoestanden beleefde, doch voor het overige geen oorlogsverrichtingen op zijn actief had en bijgevolg een haast onafgebroken kazerneleven kende. De auteur handelt over de verschillende initiatieven, die genomen werden om de dreigende sleur van het kazerneleven te bestrijden, en over de opeenvolgende legerhervormingen, die aan de vooravond van W.O.I op de invoering van de algemene dienstplicht uitliepenGa naar voetnoot(2). Van zijn kant schreef F. Lehouck, leerling van de Leuvense hoogleraar E. Lousse, een zeer gedocumenteerde studie over het antimilitarisme in België in dezelfde tijdsspanne 1830-1914. De auteur spoort de verschillende bronnen van herkomst op, die de antimilitaristische geesteshouding bij een groot gedeelte der Belgische bevolking in de behandelde periode kunnen verklaren. De zes hoofdstukken van zijn verhandeling zijn gewijd aan de zes verschillende voedingsbodems van de antimilitaristische idee in ons land. Hij noemt ze achtereenvolgens: het Katholiek antimilitarisme, dat uit morele en godsdienstige overwegingen het kazerneleven schuwde; het Liberaal antimi- | |
[pagina 125]
| |
litarisme, dat overwegend uit electorale bekommernissen handelde; het socialistisch antimilitarisme, dat in het bestaande leger hoofdzakelijk een kapitalistisch onderdrukkingsmiddel wilde zien; het neutralistisch antimilitarisme van hen, die op basis van het ons opgelegd neutraliteitsverdrag van 1831 (bekrachtigd in 1839) zich verzetten tegen elke ‘nutteloze’ versterking van het leger; het antimilitarisme van de Metingspartij, dat in oorsprong een specifiek Antwerps verschijnsel was en ontstond ingevolge de uitvoering van militaire plannen, die de economische expansie van de havenstad in de weg stonden; ten slotte het Vlaams antimilitarisme, dat in het franstalige Belgische leger een werktuig zag van verfransing en een volksvreemd milieu, waarin de Vlamingen zich niet thuis voelden. De auteur volgt de ontwikkeling van elk dezer vormen van antimilitarisme tot bij het uitbreken van W.O.IGa naar voetnoot(1). Het is een verheugend verschijnsel dat de persgeschiedenis meer en meer academisch-gevormde beoefenaars vindt. De pers, die, ook in België, sedert het einde van de 18e eeuw voor haar politieke ontvoogding streed en geleidelijk een spiegelbeeld van het leven werd, vormt een zeer belangrijke bron voor de kultuurhistorische reconstructie van de tijd, waarvan de pers als spreekbuis optrad. De jonge Gentse historicus A. Vermeersch leverde in een recente studie een te waarderen bijdrage tot de wordingsgeschiedenis en de structuur van de belangrijkste Belgische kranten tussen 1830-1848Ga naar voetnoot(2). Dergelijke voorstudies hebben wij nodig vooraleer eraan kan gedacht worden een ernstig werk te schrijven over de algemene historische ontwikkeling van onze Belgische pers. Wij hopen dat zijn voorbeeld bij onze jonge, aankomende historici veel navolging moge wekken.
***
Even voor het verschijnen van onze vorige kroniek overleed te Etterbeek op 26 september 1957 de historica Ghislaine de Boom in de ouderdom van 62 jaar. Zij werd geboren op 29 augustus 1895 te Torhout en werd na hare universitaire studies verbonden aan de Kon. Bibliotheek te Brussel, waar zij in 1950 tot conservator werd bevorderd. Haar doctoraal proefschrift betrof onze Oostenrijkse tijd en werd in 1932 door de Kon. Belgische Academie bekroond en gepubliceerd onder de titel ‘Les ministres plénipotentiaires dans les Pays-Bas Autrichiens, principalement Cobenzl’. Nadien heeft zij zich hoofdzakelijk op onze Habsburgse periode toeglegd en schreef voor deze tijd een aantal goedgeslaagde monografieën, o.m. ‘Marguerite d'Autriche et la Pré-Renaissance’ (1935), ‘Eleonore d'Autriche, reine de Portugal et de France’ (1943), ‘Ysabeau d'Autriche et Don Carlos’ (1946), ‘Marie de Hongrie’ (1956), e.a. Na haar overlijden kwam nog van de pers ‘les Voyages de Charles-Quint’. Hiervan verbeterde zij kort voor haar dood de drukproeven. |
|